ECLI:NL:RBROT:2025:14743

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 november 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
10-287635-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en zware mishandeling, maar veroordeling voor gevaar op de weg

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 december 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 25 september 2023, waarbij de verdachte met zijn auto een motorfiets bestuurd door [slachtoffer] aanreed op de autosnelweg A16. De officier van justitie eiste een veroordeling voor deze ernstige misdrijven, maar de rechtbank oordeelde dat het bewijs voor opzet op het doden of zwaar lichamelijk letsel toebrengen aan [slachtoffer] niet wettig en overtuigend was. De verdachte werd daarom vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling. Echter, de rechtbank oordeelde wel dat de verdachte gevaar op de weg had veroorzaakt, wat bewezen werd geacht. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 500,- en moest een schadevergoeding betalen aan de benadeelde partij. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een psychologisch onderzoek dat wees op een depressieve stoornis, maar concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor het veroorzaken van gevaar op de weg. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte € 3.808,89 moest betalen voor materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank RotterdamTeam 2
Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer: 10-287635-23
Datum uitspraak: 12 december 2025
Datum zitting: 28 november 2025
Tegenspraak
Verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] [postcode] [woonplaats].
Advocaat van de verdachte: mr. J.C. Herrewijnen
Officier van justitie: mr. E.M. Loppé
Benadeelde partij: [benadeelde partij]
Advocaat van de benadeelde partij: mr. C.A.M. Van Dilven
Kern van het vonnis
De verdachte wordt vrijgesproken van poging tot doodslag en van poging zware mishandeling. Wel is bewezen dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt. De verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 500,- en moet ook een schadevergoeding betalen aan het slachtoffer.

1.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij – samengevat – heeft geprobeerd om [slachtoffer] (hierna [slachtoffer]) opzettelijk te doden althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door op de snelweg met zijn auto de door de heer [slachtoffer] bestuurde motor aan te rijden. Subsidiair beschuldigt de officier van justitie de verdachte ervan dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt. De volledige tenlastelegging (hierna beschuldiging) houdt in dat:
hij
op of omstreeks 25 september 2023 te Rotterdam, in elk geval op de autosnelweg
A16, ter hoogte van hectometerpaal 21.5, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, terwijl verdachte en genoemde [slachtoffer] zich met de door hen bestuurde motorrijtuigen met een snelheid van ongeveer 50-70 km/u, voortbewogen over de bovengenoemde autosnelweg, met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto, in de richting van en/of tegen de door die [slachtoffer] bestuurde motorfiets is gereden en/of die motorfiets heeft aangereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] met de door hem bestuurde motorfiets ten val is gekomen (terwijl er veel overig wegverkeer aanwezig was), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij
op of omstreeks 25 september 2023 te Rotterdam, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, daarmee rijdende op de autosnelweg A16, zich tijdens die rit zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen aldaar, met snelheid van ongeveer 50-70 km/u, met een op dat moment rechts van hem op die weg rijdende motorfiets, een plotselinge zwenking naar rechts heeft gemaakt, althans zijn personenauto naar rechts heeft gestuurd, in de richting van die naast hem rijdende motorfiets en/of daarbij die motorfiets heeft geraakt.

2.Bewijs / Vrijspraak

2.1.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt vrijgesproken van de poging doodslag en dat hij wordt veroordeeld voor de poging zware mishandeling. Het standpunt van de officier van justitie zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
2.2.
Conclusie van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Het standpunt van de verdediging zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
2.3.
Oordeel van de rechtbank
2.3.1.
Vrijspraak van het primaire feit
Het primaire feit waarvan de verdachte wordt beschuldigd is niet wettig en overtuigend bewezen. Gelet op het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd, niet met een voldoende mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het doden van [slachtoffer] of op het zwaar lichamelijk letsel toebrengen aan [slachtoffer]. De verdachte wordt daarvan dus vrijgesproken.
2.3.2.
Bewezenverklaring van het subsidiaire feit en bewijsmiddelen
Bewezen is dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt. De volledige bewezenverklaring is vermeld in paragraaf 2.3.3.
De bewezenverklaring is gebaseerd op de hieronder opgenomen redengevende inhoud van de bewijsmiddelen [1] en de onderstaande bewijsmotivering.
1.
Proces-verbaal van de politie, aangifte [2]
Ik, verbalisant [verbalisant 1], verklaar het volgende:
Op dinsdag 26 september 2023 om 16:49 uur hoorde ik een persoon die mij opgaf te zijn [slachtoffer]. Hij deed aangifte en verklaarde het volgende
Op maandag 25 september 2023, reed ik met mijn Yamaha mt-07, vanuit de richting Rotterdam over de A16 Het was file, het verkeer reed ongeveer 50 km per uur.
Op de Brienenoordbrug reed ik met de motor tussen de file door. Ik reed tussen rijstrook 1 en rijstrook 2. Ik haalde een grijze Volkswagen in. Deze reed op rijstrook 1. Op een moment voelde ik dat de Volkswagen mij aanreed. Ik voelde dat de Volkswagen mij helemaal naar de rechterzijde van de weg drukte. Ik kwam ten val.
2.
Proces-verbaal van de politie, van verhoor van de verdachte [3]
Ik, verbalisant [verbalisant 2], verklaar het volgende:
Op maandag 25 september 2023 werd door mij in Rotterdam gehoord, de verdachte: [verdachte].
V: Diverse getuigen zagen dat u reed in een Volkswagen Tiguan, grijs van kleur. Zij zagen dat u op rijstrook een (1) reed. Wat was uw snelheid?
A: Ik schat in 70 kilometer per uur. Het reed met vlagen door.
3.
Proces-verbaal van de politie, van verhoor van de getuige [getuige 1] [4]
Ik zag dat de bestuurder van de Tiguan een ruk aan zijn stuur gaf naar rechts, tegen de motorrijder aan. Zowel de Tiguan als de motor kwamen op de middelste baan terecht. Ik zag dat de motorrijder door die klap van zijn motor af vloog.
4.
Proces-verbaal van de politie, van verhoor van de getuige [getuige 2] [5]
Ik zag dat de grijze Tiguan opeens een stuur beweging naar rechts maakte, vol tegen de motorrijder aan. Ik zag dat de motorrijder van zijn motor vloog. Zijn motor tolde over de weg.
2.3.3.
Bewijsmotivering
De rechtbank stelt vast dat de verdachte als bestuurder van een auto, rijdend op de meest linkerbaan van de snelweg, zijn auto plotseling naar rechts heeft gestuurd waarbij hij tegen [slachtoffer], is gereden. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat die plotselinge stuurbeweging naar rechts gevaarzettend gedrag in de zin van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) is. Dit gevaar heeft zich daadwerkelijk verwezenlijkt in de aanrijding met [slachtoffer].
2.3.4.
Volledige bewezenverklaring
Bewezen is dat:
hij
op of omstreeks 25 september 2023 te Rotterdam, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, daarmee rijdende op de autosnelweg A16, zich tijdens die rit zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen aldaar, met een snelheid van ongeveer 50-70 km/u, met een op dat moment rechts van hem op die weg rijdende motorfiets, een plotselinge zwenking naar rechts heeft gemaakt, in de richting van die naast hem rijdende motorfiets en/of daarbij die motorfiets heeft geraakt.

3.Kwalificatie en strafbaarheid

3.1.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
3.2.
Strafbaarheid van het feit en van de verdachte
Het feit en de verdachte zijn strafbaar.

4.Straf

4.1.
Eis van de officier van justitie
De verdachte moet voor de poging zware mishandeling worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, een taakstraf voor de duur van 120 uur, te vervangen door 60 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om in geval van een veroordeling te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Ernst en omstandigheden van het feit
De verdachte heeft op de snelweg een plotselinge stuurbeweging naar rechts gemaakt. Dat is een ernstig feit omdat hij daarmee gevaar op de weg en een aanrijding heeft veroorzaakt als gevolg waarvan [slachtoffer] van zijn motor is gevallen en letsel en andere schade heeft opgelopen.
4.3.2.
Persoon en persoonlijke omstandigheden
Strafblad
Uit het strafblad (uittreksel justitiële documentatie) van 3 november 2025 blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Het strafblad van de verdachte leidt dus niet tot een hogere straf.
Rapport van de reclassering
In het rapport van Reclassering Nederland van 25 november 2025 staat, kort samengevat, het volgende. Er is geen sprake van een delictpatroon en de enige mogelijk delictgerelateerde factor is het psychosociaal functioneren van de verdachte. Na het invorderen van het rijbewijs van de verdachte heeft het CBR op 9 december 2023 bij hem een psychologisch onderzoek afgenomen. In het verslag daarvan, dat de verdachte met de reclassering heeft gedeeld, staat vermeld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat er ten tijde van de aanhouding sprake was van een depressieve stoornis maar ook dat de verdachte adequaat onder behandeling staat en dat er voldoende ziekte inzicht is. Het advies van het CBR luidde dan ook dat er (bij de verdachte) sprake was onbeperkte geschiktheid voor beide categorieën van het rijbewijs. Het risico op herhaling van het plegen van een strafbaar feit (recidive) wordt door de reclassering ingeschat als laag.
Overige persoonlijke omstandigheden
De verdachte heeft voor het overige zijn leven op orde. Hij heeft ter terechtzitting aangegeven het vreselijk te vinden voor [slachtoffer], wat er is gebeurd. De verdachte heeft op de zitting ook verteld geen contact met hem te hebben gezocht doordat hij zelf een zware periode in zijn leven doormaakte en omdat hij had begrepen dat het goed ging met het slachtoffer en dat deze geen letsel had. Bovendien had hij vernomen dat de verhalen over wat er was gebeurd steeds verder uit elkaar liepen waardoor hij niet wist of hij er goed aan deed om contact te zoeken.
4.3.3.
Redelijke termijn
De verdachte moet binnen een redelijke termijn worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 26 september 2023 omdat de verdachte toen in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van twee jaren en ruim twee maanden verstreken.
Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaar. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden.
De overschrijding van de redelijke termijn is zeer beperkt. Daarom volstaat de rechtbank met de enkele vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden.
4.3.4.
Oplegging straf
Straf
Gelet op de vrijspraak van het primair ten laste gelegde komt de rechtbank tot oplegging van een andersoortige en ook (veel) lagere straf dan is geëist door de officier van justitie. De rechtbank heeft rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke gevallen aan first offenders, zoals de verdachte, voor een overtreding van artikel 5 WVW worden opgelegd en meegewogen dat de straf in verhouding moet staan met de door de verdachte begane verkeersovertreding en minder met de ernst van de gevolgen daarvan. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,- passend en geboden is.

5.Vordering van de benadeelde partij

5.1.
Vordering [benadeelde partij]
heeft als benadeelde partij € 8.193,38 als vergoeding voor materiële schade en € 4.000,- als vergoeding voor immateriële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij kan geheel worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
5.3.
Standpunt van de verdediging
De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk verklaard worden in de vordering, vanwege de bepleite vrijspraak. De vordering is ook pas zeer laat, één dag voor de zitting, ontvangen waardoor de vordering niet goed met de verdachte kon worden besproken, hetgeen zich niet met de regels van een eerlijk proces op grond van artikel 6 EVRM verdraagt. Bovendien zijn de betrokken verzekeraars met elkaar in gesprek over de afwikkeling van de schade. Verder is er meer onderzoek nodig om een juist oordeel te geven over deze vordering. Uitstel van de behandeling om deze redenen zou echter leiden tot een onevenredige belasting van het strafproces.
5.4.
Oordeel van de rechtbank
5.4.1.
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden als gevolg van het gepleegde strafbare feit. De vordering wordt toegewezen voor wat betreft de schade aan de (motor)kleding en de telefoon. Het bestaan van deze schadeposten en de omvang ervan is voldoende concreet onderbouwd en de verdediging heeft dit deel van de vordering met onvoldoende inhoudelijke argumenten weersproken. Dit betekent dat de verdachte een bedrag van € 1.808,89 als vergoeding van materiële schade aan de benadeelde partij moet betalen.
De gevorderde kosten van de psycholoog en de niet vergoede medische kosten vragen om een nadere uitwisseling van standpunten en (mogelijk) om bewijslevering. Dit omdat nog onduidelijk is welk deel van de gevorderde kosten van de psycholoog mogelijk toch werd vergoed en omdat uit het verslag van de behandelend psycholoog volgt dat de benadeelde partij niet alleen werd behandeld voor zijn klachten in verband met het strafbare feit maar ook vanwege eerdere (oorlogs-)ervaringen. De gevorderde reiskosten zijn onvoldoende onderbouwd. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De rechtbank verklaart de benadeelde partij daarom in dit deel niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
5.4.2.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft als gevolg van het gepleegde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade geleden. De benadeelde partij heeft namelijk lichamelijk letsel (kneuzingen) opgelopen en is op andere wijze in zijn persoon aangetast (geestelijk letsel).
Die schade wordt naar billijkheid begroot op € 2.000,-. Hierbij is in het bijzonder rekening gehouden met de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt en de aard en ernst van het letsel, waaronder de duur en de intensiteit. Verder is bij de begroting rekening gehouden met bedragen die door rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Omdat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen welk deel van het geestelijk letsel rechtstreeks in verband staan met het gepleegde strafbare feit wordt de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit betekent dat de verdachte een bedrag van € 2.000,- als vergoeding van immateriële schade aan de benadeelde partij moet betalen.
5.4.3.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank wijst de wettelijke rente toe met ingang van
25 september 2023, de datum van de aanrijding.
De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel (als bedoeld in artikel 36f Sr) op.
Dit betekent dat de verdachte de schadevergoeding aan de staat moet betalen en de staat het bedrag uitkeert aan de benadeelde partij. Als dwangmiddel kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 30 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

6.Wettelijke voorschriften

De oplegging van deze straf is gebaseerd op de artikelen 23, 24 en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

7.Beslissingen

De rechtbank:
Vrijspraak
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primaire feit heeft gepleegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiaire feit heeft gepleegd;
Kwalificatie en strafbaarheid
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het in hoofdstuk 3 vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
Geldboete
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 500,-;
beveelt dat, voor het geval de geldboete niet wordt betaald en geen verhaal mogelijk is,
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen;
Vordering benadeelde partij
veroordeelt de verdachte aan de [benadeelde partij], te betalen een bedrag van €
3.808,89, bestaande uit € 1.808,89 als vergoeding van materiële schade en € 2.000,- als vergoeding van immateriële schade, en de wettelijke rente hierover vanaf 24 september 2023 tot de dag van volledige betaling;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op vandaag begroot op € 0,- en in de nog te maken kosten voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis;
legt aan de verdachte voor het subsidiaire feit
de maatregel tot schadevergoedingop, wat inhoudt dat de verdachte de verplichting heeft om ten behoeve van de [benadeelde partij] aan de staat
€ 3.808,89te betalen, en de wettelijke rente vanaf 24 september 2023 tot aan de dag van de gehele betaling. Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
30 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

8.Samenstelling rechtbank en ondertekening

Dit vonnis is gewezen door:
mr M. Hulshof, voorzitter,
en mrs. L. Feraaune en H.C. van Vuren, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Brouwer, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 12 december 2025.

Voetnoten

1.De exacte vindplaatsen van de bewijsmiddelen zijn genoemd in de bijbehorende voetnoot. Als wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het zaaksdossier met nummer [proces-verbaalnummer 1].
2.PV aangifte, ([proces-verbaalnummer 2]), p. 8-11
3.PV verhoor verdachte ([proces-verbaalnummer 3]), p. 42-47
4.PV verhoor getuige [getuige 1] ([proces-verbaalnummer 4]), p. 26-29
5.PV verhoor getuige [getuige 2] ([proces-verbaalnummer 5]), p. 30-32