ECLI:NL:RBROT:2025:14745

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 november 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
10-811010-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over bezwaar tegen niet verlenen van voorwaardelijke invrijheidsstelling na veroordeling voor seksueel binnendringen

Op 28 november 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaar tegen het niet verlenen van voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.) aan een veroordeelde. De veroordeelde was eerder door het Gerechtshof Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 33 maanden voor seksueel binnendringen bij iemand met verminderd bewustzijn. De officier van justitie had op 15 april 2025 besloten om de beslissing over de v.i. uit te stellen, wat leidde tot bezwaar van de veroordeelde. De rechtbank had eerder het bezwaar gegrond verklaard, maar het Openbaar Ministerie besloot op 22 augustus 2025 dat de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld. De rechtbank heeft het bezwaar op 28 november 2025 behandeld, waarbij de veroordeelde en zijn raadsman, mr. J.G. Roethof, alsook de officier van justitie, mr. E. van Veen, aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid tot zijn beslissing kon komen, gezien de adviezen van de reclassering en de directeur van de penitentiaire inrichting, die positief waren maar ook voorwaarden stelden aan de v.i. De veroordeelde had echter aangegeven niet te willen meewerken aan de voorgestelde ambulante behandeling. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond en bevestigde de beslissing van het Openbaar Ministerie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team straf 2
parketnummer : 10-811010-19 (22-004636-19)
V.I.-nummer : 89-000160-57
raadkamernummer : [nummer]
datum : 28 november 2025
beslissing van de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op het bezwaar op grond van artikel 6:6:8 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in de penitentiaire inrichting in [detentieadres],
raadsvrouw mr. Z.L. Moezel, advocaat in Amsterdam.

Feiten

Bij het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 17 februari 2022, onherroepelijk geworden na verwerping van het cassatieberoep door de Hoge Raad op 16 februari 2024, is aan de
veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 33 maanden ter zake van het
seksueel binnendringen bij iemand met verminderd bewustzijn, meermalen gepleegd.
De officier van justitie heeft op 15 april 2025 besloten om het nemen van een beslissing
over de verlening van voorwaardelijke invrijheidsstelling (hierna: v.i.) aan de veroordeelde uit te stellen met maximaal 150 dagen, te rekenen vanaf 4 juni 2025. Hiertegen is bezwaar ingesteld door de veroordeelde. Deze rechtbank heeft bij beslissing van 31 juli 2025 het bezwaar in zoverre gegrond verklaard dat de uitstel van de v.i. is beperkt tot 90 dagen. De veroordeelde kwam daarom, gelet op art. 6:2:10 van het Sv, op 2 september 2025 in aanmerking voor v.i.. Het Openbaar Ministerie heeft op 22 augustus 2025 echter beslist dat de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. Een kennisgeving van deze beslissing is op 28 augustus 2025 aan de veroordeelde betekend.

Procedure

Het bezwaar tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie van 22 augustus 2025 is op 8 september 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen. Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 28 november 2025 het bezwaar in openbare raadkamer behandeld.
Zij heeft de veroordeelde, zijn raadsman mr. J.G. Roethof (telefonisch) die waarnam voor zijn kantoorgenoot mr. Z.L. Moezel en de officier van justitie mr. E. van Veen in raadkamer gehoord.

Bezwaar

De veroordeelde kan zich niet verenigen met de beslissing van het Openbaar Ministerie om hem niet voorwaardelijk in vrijheid te stellen. Namens de veroordeelde is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie onterecht voorbij is gegaan aan de positieve adviezen van de reclassering en de directeur van de penitentiaire inrichting. Met het oog op zijn resocialisatie is het van belang dat de veroordeelde met voorwaarden (een meldplicht en een contactverbod met het slachtoffer) voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld en niet na het uitzitten van zijn strafrestant zonder begeleiding uit detentie komt.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen v.i. dient te worden verleend. Dit omdat bijzondere voorwaarden, waaronder een verplichte ambulante behandeling, nodig zijn om het recidiverisico in te perken maar de veroordeelde niet aan deze behandelverplichting wenst mee te werken. Daarnaast heeft de veroordeelde overigens geen blijk gegeven van bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving.

Beoordeling

Op grond van artikel 6:6:9, eerste lid, Sv dient de rechtbank te onderzoeken of het Openbaar
Ministerie bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn beslissing heeft
kunnen komen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
De beslissing is gebaseerd op de met redenen omklede adviezen van de reclassering en de directeur van de penitentiaire inrichting. Zij adviseren positief omtrent het verlenen van v.i. en stellen zich daarbij op het standpunt dat hierbij wel van belang is de oplegging van bijzondere voorwaarden waaronder het meewerken door de verdachte aan een ambulante behandeling althans aan een intake bij De Waag en, als hieruit een behandelaanbod volgt, aan ambulante behandeling door De Waag of een soortgelijke zorgverlener.
De veroordeelde heeft aangegeven niet te zullen meewerken aan ambulante behandeling. De rechtbank is daarom van oordeel dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid tot de beslissing kon komen om geen v.i. te verlenen. Het bezwaar is daarom ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de raadkamer,
mr. H.C. van Vuren, voorzitter,
mrs. L. Feraaune en M. Hulshof, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Brouwer, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2025.