ECLI:NL:RBROT:2025:14890

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
FT RK 25/2123
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met betrekking tot huurbetalingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 december 2025 een voorlopige voorziening toegewezen aan verzoeker, die een huurwoning bewoont. Verzoeker had op 26 november 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker, na een periode van financiële problemen, sinds vijf weken weer een stabiel inkomen heeft en dat hij in staat is om de lopende huurtermijnen te voldoen. Ondanks dat de huur voor december 2025 niet tijdig was voldaan, heeft verzoeker deze inmiddels volledig betaald. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven wonen, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die de ontruiming van de woning wenst. De rechtbank oordeelt dat de spoedeisendheid van het verzoek is aangetoond en dat er voldoende aannemelijkheid is dat verzoeker in staat is om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. De rechtbank heeft daarom besloten om de ontruiming van de woning te verbieden voor de duur van de voorlopige voorziening, zolang verzoeker de huurtermijnen tijdig blijft voldoen. De beslissing is genomen in het kader van de lopende procedure voor de wettelijke schuldsaneringsregeling, die op korte termijn zal worden behandeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287, vierde lid, Faillissementswet
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 11 december 2025
[verzoeker],
[adres]
[postcode] [woonplaats] ,
hierna: verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 26 november 2025, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van 27 november 2025 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 4 december 2025.
Ter zitting van 4 december 2025 zijn verschenen en gehoord:
- verzoeker;
- mr. J. Pearson, advocaat van verzoeker.
Mr. M.C. Blok, werkzaam bij SWG Advocaten, heeft namens [verweerster] ., gevestigd te [vestigingsplaats] , (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank op 4 december 2025 een verweerschrift toegezonden. In dit verweerschrift is aangegeven dat er wegens verhindering niemand namens verweerster ter zitting zal verschijnen.
Na de zitting heeft verzoeker op 4 december 2025 een betaalbewijs van de huur voor de maand december 2025 aan de rechtbank toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden overeenkomstig het bepaalde in het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter van 11 maart 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting begrijpt de rechtbank dat bedoeld is een verzoek ex artikel 287 lid 4 Fw in te dienen om verweerster te verbieden overeenkomstig het bepaalde in het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter van 11 maart 2025 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen, totdat op het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zal zijn beslist. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Op 11 juni 2025 is aan verzoeker een moratorium toegewezen van zes maanden, vanaf
12 mei 2025. Volgens verzoeker is deze voorziening voor een periode van twee maanden van kracht geweest. De huur voor de maand augustus 2025 heeft verzoeker pas op
25 augustus 2025 voldaan waardoor hij niet heeft voldaan aan de verplichting de lopende huurtermijnen tijdig te voldoen en is het moratorium dus komen te vervallen. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij nog recht heeft op een moratorium voor de resterende duur van vier maanden. Na meer dan één jaar geen stabiel inkomen te hebben gehad, heeft verzoeker sinds vijf weken weer een stabiel inkomen uit eigen onderneming van ongeveer
€ 4.000,00 per maand. Het inkomen van € 4.000,00 per maand is voldoende om de verschuldigde huur van € 531,00 per maand te voldoen. De huidige opdrachtgever van verzoeker heeft verzoeker werk voor anderhalf jaar gegarandeerd waardoor ook de toekomstige termijnen voldaan kunnen worden. Verzoeker heeft na de zitting een betaalbewijs overgelegd waaruit blijkt dat de huur over de maand december 2025 is voldaan op 4 december 2025. Verzoeker is zich er van bewust dat hij de huur tijdig, dus vóór de eerste van de maand dient te voldoen.
Verzoeker is met behulp van Zuidweg & Partners een oplossing aan het zoeken voor zijn schulden. Door ziekte van de dossierbehandelaar bij Zuidweg & Partners heeft het dossier van verzoeker lang stilgelegen. Zuidweg & Partners heeft nog drie maanden nodig om alles volledig op orde te krijgen. Binnen uiterlijk twee maanden zal een spaartraject voor verzoeker worden opgestart waarbij verzoeker vanaf december 2025 al geld opzij zal zetten.

3.Het verweer

Verweerster verzoekt de rechtbank met klem om het verzoek af te wijzen. Door verweerster is aangevoerd dat dit een tweede moratoriumverzoek betreft. Gedurende het moratorium werden de lopende huurtermijnen voldaan, maar is geen enkel bedrag afgelost op de vordering en heeft verweerster geen enkel bericht ontvangen van schuldhulpverlening. Verweerster heeft de volledige periode van 12 mei 2025 tot en met 12 november 2025 afgewacht en, nadat het moratorium is vervallen, opnieuw de ontruiming laten aanzeggen. Volgens verweerster zou er geen sprake zijn van tijdelijke betalingsproblemen, maar van structurele betalingsonmacht. Ook heeft verweerster aangevoerd dat het perspectief op financieel herstel ontbreekt, gelet op het feit dat verzoeker ondanks zes maanden bescherming geen duurzame oplossing heeft gerealiseerd en zelfs de lopende verplichting van december niet is nagekomen.

4.De beoordeling

Voor toewijsbaarheid van het verzoek is allereerst vereist dat door verzoeker is aangetoond dat sprake is van een spoedeisende situatie.
De spoedeisendheid van het verzoek is aangetoond, nu verzoeker een kopie heeft overgelegd van het proces-verbaal van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van
11 maart 2025, waarin is vastgelegd dat de huurovereenkomst eindigt indien verzoeker de getroffen betalingsregeling niet nakomt en de lopende huurtermijnen niet tijdig betaalt, en verweerster dan mag overgaan tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker. Tevens is door verzoeker een kopie van het exploot van 13 november 2025 overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 2 december 2025 zal overgaan tot ontruiming van de woning.
Met betrekking tot de verzochte voorlopige voorziening dient de rechtbank een belangenafweging te maken tussen de belangen van verzoeker enerzijds en de belangen van verweerster anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat eruit dat hij in afwachting van een beslissing van deze rechtbank op het door hem ingediende verzoekschrift ex artikel 284 Fw in zijn huurwoning kan blijven wonen.
Het belang van verweerster bestaat eruit dat zij het proces-verbaal van 11 maart 2025 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft, na meer dan één jaar geen stabiel inkomen te hebben gehad, sinds vijf weken weer een stabiel inkomen uit eigen onderneming. Bij het verzoek heeft verzoeker facturen overgelegd waaruit blijkt dat zijn inkomen uit eigen onderneming tussen de € 1.428,00 en € 1.680,00 (bruto) per week bedraagt, wat neerkomt op minimaal € 5.712,00 (bruto) per maand. Dit inkomen is ruim voldoende om de lopende huur van € 531,00 per maand te voldoen. De verschuldigde huur voor de maand december 2025 is weliswaar niet tijdig, maar inmiddels wel volledig voldaan. Verzoeker heeft weliswaar sinds het moratorium van 12 mei 2025 niet altijd op tijd betaald, maar hij heeft wel iedere maand betaald waardoor de huurachterstand niet is toegenomen. Daarnaast heeft de huidige opdrachtgever van verzoeker aan verzoeker werk voor anderhalf jaar gegarandeerd. Hiermee is dus gewaarborgd dat de lopende termijnen ook in de toekomst betaald kunnen worden.
Wat het traject bij Zuidweg & Partners betreft, merkt de rechtbank op dat door ziekte van de dossierbehandelaar het dossier van verzoeker lang heeft stilgelegen. Dit is verzoeker niet aan te rekenen, maar betekent wel dat de schuldeisers lang moeten wachten op informatie en een voorstel tot een schuldenregeling. Onduidelijk is gebleven, waarom de zaak van verzoeker – tegen de achtergrond van het lopende moratorium – niet met meer urgentie is opgepakt door schuldhulpverlening. Omdat het eerste moratorium van zes maanden al is afgelopen, kan niet opnieuw een moratorium op grond van artikel 287b Fw worden toegewezen. Op grond van hetgeen ter zitting is besproken, ziet de rechtbank wel aanleiding om het verzoek aan te merken als een verzoek ex. artikel 287 lid 4 Fw. Dit tegen de achtergrond van het feit dat bij het moratoriumverzoek ook een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsanering (Wsnp-verzoek) is ingediend. De 285 Fw verklaring daarbij ontbreekt (onder meer), maar artikel 287, tweede lid, Fw neemt tot uitgangspunt dat bij het ontbreken van bepaalde gegevens of een bepaalde toelichting in het Wsnp-verzoek, in beginsel een termijn wordt gegund om het verzoek alsnog compleet te maken. Op grond van artikel 285, eerste lid, onder f, Fw kan onder omstandigheden bovendien gemotiveerd worden afgezien van het doen van een minnelijk aanbod voorafgaand aan de behandeling van het Wsnp-verzoek. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook niet op voorhand worden vastgesteld dat het onaannemelijk is dat verzoeker tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zal worden toegelaten, althans dat het verzoek niet-ontvankelijk zal (moeten) worden verklaard. Tegen deze achtergrond zal verzoeker nog een laatste termijn van een maand worden gegund om, voorafgaand aan de behandeling van het Wsnp-verzoek, het verzoekschrift te completeren.
Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal op
9 februari 2026 om 11:00 uur– en derhalve op redelijk korte termijn – worden behandeld. Verzoeker zal bij afzonderlijk schrijven voor deze behandeling worden opgeroepen. Voor partijen zal dus snel duidelijkheid ontstaan over de vraag of toepassing van de schuldsaneringsregeling in de weg zal staan aan ontruiming conform artikel 305 lid 2 Fw.
Tegen deze achtergrond dient naar het oordeel van de rechtbank het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerder. De verzochte voorziening zal worden toegewezen, waarbij in het belang van verweerster zal worden bepaald dat de voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan. Het nadeel van verweerster wordt hiermee beperkt.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verbiedt verweerster, voor de duur van deze voorziening, over te gaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, gelegen aan de:
[adres]
[postcode] [woonplaats] ;
- bepaalt dat de genoemde voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat de voorziening in ieder geval vervalt op het moment dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt ingetrokken, dan wel de beslissing daarop in kracht van gewijsde is gegaan;
Deze beschikking is op 11 december 2025 gegeven door mr. C.G.E. Prenger, rechter, in aanwezigheid van Z. da Luz Almeida, griffier. [1]