Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 5 augustus 2024;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de man, ingekomen op 5 september 2024;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek met bijlage van de vrouw, ingekomen op 4 oktober 2024;
- het bericht met bijlagen van de vrouw van 3 november 2025;
- het bericht met bijlagen van de man van 6 november 2025.
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [persoon A] .
2.De vaststaande feiten
3.De beoordeling
alleschulden van de onderhoudsplichtige van invloed op zijn draagkracht. Dit geldt anders dan betoogd door de vrouw ook voor de alimentatieschuld (vgl. HR 14 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:627). In dit geval zal de rechtbank echter geen rekening houden met de gestelde schulden. De alimentatieschuld betreft een relatief gering bedrag dat binnen afzienbare tijd zal zijn afgelost. De belastingschuld betreft het bedrag dat de man aan huur- en zorgtoeslag ten onrechte heeft ontvangen en daarom moet terugbetalen. De man heeft niet voldoende gemotiveerd waarom deze schuld niet vermijdbaar en niet verwijtbaar is. De belastingschuld kan dus niet ten laste worden gebracht van de onderhoudsplicht van de man. Dit geldt ook ter zake van de schuld bij de ING; deze is ontstaan na datum indiening verzoekschrift.
hadkunnen verdienen, maar van belang is wat zij
feitelijkverdiende en op basis daarvan kon bijdragen aan de kosten van de minderjarige ten tijde van de indiening van het verzoekschrift. Pas vanaf het moment dat er aanleiding bestaat om van haar een hogere arbeidsparticipatie te verlangen, kan deze omstandigheid voor de toekomst worden meegewogen. Hierom heeft het verdiencapaciteitsverweer van de man geen effect op de beoordeling van de te bepalen kinderbijdrage met ingang van het verleden.
4.De beslissing
1 april 2026 PRO FORMA;