ECLI:NL:RBROT:2025:14982

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 december 2025
Publicatiedatum
22 december 2025
Zaaknummer
10-085041-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen na schietincident tijdens misgelopen drugsoverdracht

Op 15 december 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak vond zijn oorsprong in een schietincident dat plaatsvond op 26 maart 2023 in Rotterdam, waar de verdachte en het slachtoffer betrokken waren bij een misgelopen overdracht van verdovende middelen. Tijdens deze overdracht ontstond een gewelddadige confrontatie waarbij de verdachte meerdere keren op het slachtoffer schoot, die daarbij gewond raakte. Het schieten resulteerde in de dood van de broer van de verdachte, die ook aanwezig was. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust in een situatie had begeven waarin een gewapende confrontatie te verwachten viel, en dat zijn handelen niet proportioneel was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. De uitspraak benadrukt de ernst van het gebruik van vuurwapens en de impact van dergelijke incidenten op de gemeenschap.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer: 10-085041-23
Datum uitspraak: 15 december 2025
Data zittingen: 28 mei 2024, 3 september 2024 en 1 december 2025
Tegenspraak
Verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] ingeschreven op het adres [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .
Advocaat van de verdachte: H.L. Heemskerk
Officier van justitie: R.E.I. Steen
Benadeelde partij: [benadeelde] met advocaat M.J. Hoogendoorn

1.Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij - samengevat - geprobeerd heeft om [slachtoffer] dood te schieten en met een ander een vuurwapen voorhanden heeft gehad. De volledige tenlastelegging (hierna: beschuldiging) houdt in dat:
1.
hij op of omstreeks 26 maart 2023 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
van het leven te beroven, met een vuurwapen meermalen op/in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten waarbij die [slachtoffer] in het been en/of de voet, althans in het lichaam is
geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 26 februari 2023 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II en/of Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten (een) vuurwapen(s) in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een automatisch vuurwapen / pistool / geweer / revolver en/of (voor dat/die vuurwapen(s) geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II en/of Categorie III, te weten meerdere kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.

2.Bewijs

Bewezenverklaring
Bewezen is dat:
1.
hij op 26 maart 2023 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen meermalen in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten waarbij die [slachtoffer] in het lichaam is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 26 maart 2023 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool en voor dat vuurwapen geschikte munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten meerdere kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring is gebaseerd op de inhoud van de bewijsmiddelen. De verdachte heeft de feiten bekend en er is geen vrijspraak bepleit. Daarom worden voor deze feiten de bewijsmiddelen hieronder wel genoemd maar niet uitgeschreven [1] .
Bewijsmiddelen
1. Verklaring van de verdachte [2]
2. Proces-verbaal van de politie, verklaring verdachte [3]
3. Proces-verbaal van de politie, verklaring [slachtoffer] [4]

3.Kwalificatie en strafbaarheid

Kwalificatie
De bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
1. poging tot doodslag.
De eendaadse samenloop van
2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de feiten en van de verdachte
Standpunt van de verdediging
De verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor feit 1, omdat hij handelde uit noodweer. [slachtoffer] trok als eerste een vuurwapen en riep ‘Liggen!’. De verdachte is daarop naar de trap gerend en zijn broer [voornaam medeverdachte] is gaan liggen. [slachtoffer] begon toen te schieten en vervolgens heeft de verdachte zijn vuurwapen getrokken en teruggeschoten, ter verdediging van zichzelf en zijn broer. Hij kon zich niet aan de situatie onttrekken, want dan zou hij in zijn rug geschoten worden. Bovendien kon hij zijn broer daar niet achterlaten. Gelet op de omstandigheden was het handelen van de verdachte ook proportioneel. Er is daarnaast geen sprake van culpa in causa. Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad is de enkele omstandigheid dat de verdachte, voorzien van een vuurwapen, samen met [slachtoffer] en zijn broer naar de kelder is gegaan voor een overdracht van verdovende middelen onvoldoende om daarvan te kunnen spreken.
De verdachte heeft vanaf het eerste moment openheid van zaken gegeven, uitgebreid verklaard en zijn lezing klopt met alle daarna gedane bevindingen. Dat geldt niet voor de verklaring van [slachtoffer] . Hij is pas later gaan verklaren en zijn verklaring is niet consistent. Bovendien is het door hem geschetste scenario onwaarschijnlijk. Het is niet aannemelijk dat de verdachte op [slachtoffer] zou gaan schieten terwijl ’de broer van de verdachte zich ertussenin bevond.
Standpunt van de officier van justitie
De verdediging doet een terecht beroep op noodweer. De locaties van de verwondingen van [slachtoffer] en van de verdachte en zijn broer passen bij de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer] als eerste zijn wapen pakte, riep dat de broers moesten gaan liggen en toen begon met schieten. De verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
Aannemelijk geworden feiten en omstandigheden
Op 26 maart 2023 ontmoeten de verdachte, [slachtoffer] en [medeverdachte] elkaar in de kelderruimte van de portiekwoningen aan de [adres 2] om een partij verdovende middelen over te dragen. De verdachte en [slachtoffer] hadden daarbij geladen vuurwapens op zak. In de kelderruimte gaat het bij die overdracht mis en wordt over en weer in elkaars richting geschoten. De verdachte stond daarbij ter hoogte van de trap en [slachtoffer] meer naar achteren in de kelder bij een muur. De verdachte heeft acht keer geschoten en [slachtoffer] veertien keer. Zij hebben beiden alle kogels uit hun vuurwapen verschoten. De verdachte heeft [slachtoffer] daarbij geraakt en omgekeerd. [slachtoffer] heeft bij het schieten [medeverdachte] , de broer van de verdachte, dodelijk getroffen.
Vooropstellingen
De verdachte heeft aan het beroep op noodweer in de kern ten grondslag gelegd dat zijn schieten een reactie is geweest op de het handelen van [slachtoffer] . Anders gezegd: hij stelt dat zijn schieten de noodzakelijke verdediging was tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door de ander. Bij de beoordeling stelt de rechtbank twee punten voorop tegen welke achtergrond de aannemelijkheid van het door de verdachte geschetste scenario moet worden beoordeeld.
a. Heimelijkheid
De verdachte is naar de kelderruimte gegaan met een geladen vuurwapen op zak voor de overdracht van een partij verdovende middelen. Aannemelijk is geworden dat de heimelijkheid van de kelderruimte bewust is opgezocht om deze verboden gedraging aan het zicht te onttrekken. Dit wreekt zich bij de beoordeling van het door de verdachte geschetste scenario. Door de heimelijkheid is voor die beoordeling, naast de haaks op elkaar staande verklaringen van de verdachte en [slachtoffer] , slechts (beperkt) forensisch onderzoek voorhanden. Deze smalle basis voor de beoordeling van de aannemelijkheid van het door de verdachte geschetste noodweerscenario heeft de verdachte met zijn keuze voor de heimelijkheid over zichzelf afgeroepen.
Op de loer liggende confrontatie
Het is vaste rechtspraak dat - onder bijzondere omstandigheden - gedragingen van een verdachte die aan een wederrechtelijke aanranding (door het latere slachtoffer) zijn voorafgegaan, in de weg kunnen staan aan het slagen van een beroep op noodweer. Dat kan bijvoorbeeld als een verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij uit was op een confrontatie, of wanneer hij opzettelijk de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt. Van een dergelijke situatie lijkt hier geen sprake, zoals de verdediging terecht ook stelt.
De enkele omstandigheid dat een verdachte zich bewust in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel of dat een verdachte zich in verband met een mogelijke aanval van het slachtoffer als voorzorgsmaatregel van een illegaal vuurwapen had voorzien, is niet aan te merken als bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld.
De situatie waarin de verdachte zich bevond heeft van dat laatste veel weg en dit staat een beroep op noodweer als zodanig dus niet in de weg. Toch kan - ook in dit verband - niet onbenoemd blijven dat de verdachte de in de kelder ‘ontstane’ situatie - in zekere zin - heeft opgezocht of in ieder geval niet uit de weg is gegaan. Hij is welbewust met een geladen wapen naar de kelderruimte toegegaan voor de uitvoering van in de Opiumwet verboden gedragingen. In die keuze ligt in zekere mate een gewapende confrontatie op de loer.
Tussenconclusie vooropstellingen
De heimelijkheid waarbinnen het handelen van de verdachte zich heeft afgespeeld en de op de loer liggende confrontatie in de kelderruimte heeft de verdachte bewust opgezocht. Deze keuzes komen bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de geschetste scenario’s voor zijn risico en vormen daarbij de achtergrond en context.
Beoordeling
Verklaring van de verdachte als zodanig
Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de verklaring van de verdachte is een belangrijk gegeven dat de gebeurtenissen in de kelder zich in enkele seconden hebben voltrokken, waarbij grof vuurwapengeweld is toegepast doordat beide schutters het magazijn van hun vuurwapen in elkaars richting hebben leeggeschoten. Dat maakt dat de waarneming van de verdachte naar alle waarschijnlijkheid niet alleen gericht is geweest op de volgordelijkheid van de gebeurtenissen. Daarnaast speelt ook hier mee dat, zoals gezegd, [slachtoffer] een precies tegenovergestelde verklaring heeft afgelegd over wie is begonnen met schieten. De conclusie is dat de nodige voorzichtigheid geboden is bij het gebruik van de verklaring van de verdachte bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het door hem geschetste scenario. Met dit in het achterhoofd zijn twee punten van belang.
Dat de verdachte direct heeft verklaard hoe een en ander volgens hem is gegaan is juist, maar dat gegeven kan slechts marginaal bijdragen aan de aannemelijkheid van de verklaring. Het direct verklaren zegt namelijk niets over de inhoud van de verklaring, maar alleen over de manier waarop deze tot stand is gekomen. De kern van de verklaring van de verdachte, te weten: ‘mijn handelen was slechts een reactie’, krijgt geen objectief te toetsen fundament in de door de verdachte geschetste feiten en omstandigheden. Dat betekent dat de verklaring van de verdachte onvoldoende zelfstandige basis biedt voor de aannemelijkheid van het door hem geschetste scenario.
Daarnaast is van belang dat de door de verdachte gestelde onaannemelijkheid van de verklaring van [slachtoffer] niet een-op-een bijdraagt aan de aannemelijkheid van de verklaring van de verdachte. Op het eerste gezicht lijken deze verklaringen elkaar uit te sluiten en in die zin zou de onaannemelijkheid van de verklaring van de een kunnen bijdragen aan de aannemelijkheid de verklaring van de ander. Dat is echter alleen het geval als een van beide scenario’s op zich als evident onaannemelijk moet worden beoordeeld en daarvan is geen sprake.
Kort en goed: op grond van alleen de verklaring van de verdachte het door hem geschetste scenario als aannemelijk beoordelen, zou een niet te motiveren ‘blote’ aanname zijn.
Overige feiten en omstandigheden
In de kelderruimte was naast de verdachte, [slachtoffer] en het dodelijk getroffen slachtoffer niemand aanwezig. Dat maakt dat naast de verklaringen van de verdachte en [slachtoffer] alleen de resultaten van forensisch onderzoek voorhanden zijn. Dit forensisch onderzoek is niet heel uitgebreid geweest en op het punt van de redengevendheid voor de te beantwoorden aannemelijkheidsvraag is het dossier zelfs mager te noemen. Om procespartijen in de gelegenheid te stellen de bevindingen van het forensisch onderzoek ter voorbereiding op de inhoudelijke behandeling nader te duiden, heeft de rechtbank de zitting op 23 april 2024 verplaatst naar de kelderruimte aan de [adres 2] . Aldaar is de verdediging aan de hand van de bevindingen uit het forensisch dossier door de forensisch coördinator van de politie bijgepraat.
Na het requisitoir van de officier van justitie en het pleidooi namens [slachtoffer] was de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk was om te onderzoeken of, en zo ja hoe, nader forensisch onderzoek door deskundigen kon worden gedaan. Daartoe is een bijeenkomst georganiseerd bij het kabinet van de rechter-commissaris, waarbij de oudste rechter als rechter-commissaris is aangewezen.
De rechter-commissaris heeft de vragen van de rechtbank op de regiebijeenkomst als volgt aan de deskundigen voorgelegd:
Is de reconstructie die de verdediging van [slachtoffer] heeft gemaakt in de PowerPointpresentatie, op een juiste manier tot stand gekomen, op een manier die wetenschappelijk door het NFI te onderschrijven valt?
Biedt deze reconstructie steun voor de stellingen van verdediging van [slachtoffer] ? Het standpunt is dat het scenario van de verdachte niet mogelijk is en dat de verklaring van [slachtoffer] juist is?
Is ander, en zo ja welk, onderzoek noodzakelijk en mogelijk?
De uitspraken, antwoorden op vragen en analyses van de deskundigen zijn uitvoerig weergegeven in het proces-verbaal van de rechter-commissaris van de bijeenkomst van 21 oktober 2024 en bieden de basis voor de volgende antwoorden op de gestelde vragen:
De reconstructie in de PowerPointpresentatie die de verdediging van [slachtoffer] heeft gemaakt, is niet op een juiste wetenschappelijke manier met berekeningen tot stand gekomen en valt door het NFI niet te onderschrijven.
De PowerPointpresentatie biedt geen steun voor de stellingen van de raadsman van [slachtoffer] .
Ander of nader onderzoek is niet mogelijk om te komen tot een antwoord op de vraag wie als eerste geschoten heeft. Het antwoord op die vraag kan, forensisch gezien, niet gegeven worden.
De rechtbank heeft uit deze antwoorden afgeleid dat forensisch onderzoek geen basis biedt bij het beantwoorden van de kernvraag wie als eerste heeft geschoten.
Conclusie
Het door de verdachte geschetste scenario dat zijn schieten een reactie is geweest op een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] is niet aannemelijk geworden. De enkele verklaring van de verdachte is daartoe onvoldoende. Er zijn geen feiten of omstandigheden vast komen te staan die kunnen bijdragen aan die aannemelijkheid. Het noodweerverweer wordt daarom verworpen.
De feiten en de verdachte zijn strafbaar.

4.Straf

Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor de onder 2 bewezenverklaarde beschuldiging een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht voor de onder 2 bewezenverklaarde beschuldiging een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Ernst en omstandigheden van de feiten
Als gezegd, is komen vast te staan dat de verdachte samen met zijn broer, [medeverdachte] , [slachtoffer] in een kelderruimte heeft ontmoet om een partij verdovende middelen over te dragen. De verdachte en [slachtoffer] hadden daarbij geladen vuurwapens op zak. Wat niet is komen vast te staan, is de reden waarom deze drugsoverdracht plotsklaps is ontaard in een nietsontziende schietpartij over en weer. De verdachte en [slachtoffer] hebben van korte afstand in elkaars richting geschoten tot hun wapens leeg waren. De broer van de verdachte, [voornaam medeverdachte] , is daarbij door het schieten van [slachtoffer] om het leven gekomen. De verdachte en [slachtoffer] hebben beiden (lichte) schotverwondingen opgelopen.
Het gaat om een zeer schokkend incident met ingrijpende gevolgen voor alle betrokkenen, met name voor de naasten van het overleden slachtoffer, waaronder de verdachte. Het toepassen van grof vuurwapengeweld, zoals de verdachte heeft gedaan, zorgt voor gevoelens van angst en onrust in de maatschappij. De schietpartij vond plaats op klaarlichte dag, midden in een woonwijk. Meerdere personen hebben de schoten gehoord en het slachtoffer gezien. Het incident heeft een grote indruk gemaakt op de gemeenschap.
Persoon en persoonlijke omstandigheden
Strafblad
Uit het strafblad (uittreksel justitiële documentatie) van 21 oktober 2025 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapport van de reclassering
De reclassering heeft een rapport uitgebracht over de verdachte, gedateerd 31 augustus 2023. Destijds schatte de reclassering het recidiverisico in op gemiddeld. De reclassering adviseerde een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Redelijke termijn
De verdachte moet binnen een redelijke termijn worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 26 maart 2023, omdat de verdachte toen in verzekering is gesteld. Tot aan dit vonnis is een periode van bijna 2 jaar en 9 maanden verstreken. De redelijke termijn in deze zaak is 16 maanden, waardoor er sprake is van een overschrijding van ongeveer 17 maanden. De rechtbank houdt hiermee in het voordeel van de verdachte rekening bij de strafbepaling.
Oplegging straf
Gelet op de ernst van de strafbare feiten en de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend en geboden. De rechtbank zal hier echter van afzien en acht daarbij het volgende van belang.
In strafverminderende zin neemt de rechtbank mee dat de feiten inmiddels bijna drie jaar geleden hebben plaatsgevonden en dat de verdachte zich aan de voorwaarden heeft gehouden die aan de schorsing van zijn voorlopige hechtenis zijn verbonden.
Daarnaast neemt de rechtbank in strafverminderende zin mee dat de gevolgen van de schietpartij voor de verdachte groot zijn door het overlijden van zijn broer.
De verdachte heeft tijdens het zeer heftige en chaotische vuurgevecht gemerkt dat hij door kogels werd geraakt. Hij heeft verklaard dat hij alleen maar dacht aan het zo snel mogelijk verlaten van de kelder maar dat hij zijn broer niet in de kelder achter wilde laten. Invoelbaar is dan ook dat het handelen van de verdachte tijdens de confrontatie deels was ingegeven door lijfsbehoud en de overtuiging dat zijn broer in levensgevaar was. Hoewel dit zijn acties niet kan rechtvaardigen, leidt het wel tot de conclusie dat het handelen van de verdachte – tot op zekere hoogte – anders moet worden gewogen dan bij poging tot doodslag doorgaans het geval is.
Om deze redenen wordt een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 18 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk en daaraan verbonden een proeftijd voor de duur van 1 jaar.
Het onvoorwaardelijke deel van deze gevangenisstraf is korter dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Dat betekent dat de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis.
Het voorwaardelijke deel heeft als doel te voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw een strafbaar feit pleegt.

5.Voorlopige hechtenis

De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 21 november 2023 geschorst tot aan de einduitspraak. De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

6.Vordering van de benadeelde partij

Vordering [slachtoffer]
heeft als benadeelde partij voor feit 1 een schadevergoedingsverzoek ingediend bestaande uit € 5.000,- aan smartengeld voor letsel, € 31.800,- aan smartengeld voor de tijd die de benadeelde partij in detentie heeft doorgebracht in de onderhavige zaak en € 119.875,- aan kosten die hij mogelijk moet vergoeden aan de nabestaanden van [medeverdachte] . [slachtoffer] heeft gevraagd om de vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en om toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De vordering van [slachtoffer] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
Smartengeld letsel
[slachtoffer] heeft als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade geleden., bestaande uit lichamelijk letsel. Die schade wordt naar billijkheid begroot op € 2.500,-. Hierbij is in het bijzonder rekening gehouden met de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, en de aard en ernst van het letsel. Verder is bij de begroting rekening gehouden met bedragen die door rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De verdachte heeft echter door het toedoen van [slachtoffer] zelf ook letsel opgelopen. De rechtbank begroot ook dit letsel op € 2.500,-. Beide partijen hebben een aandeel in het ontstaan van het letsel en hebben met de totstandkoming van dit vonnis een identieke vordering op elkaar. Mede gelet op de praktische gevolgen hiervan, zal de rechtbank de vordering van [slachtoffer] daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Smartengeld detentie
De rechtbank verklaart het deel van de vordering dat ziet op het smartengeld voor de tijd die [slachtoffer] in detentie heeft doorgebracht niet-ontvankelijk. [slachtoffer] is veroordeeld voor de feiten waarvoor hij in detentie zat.
Schadevergoedingen voor nabestaanden
De rechtbank verklaart het deel van de vordering dat ziet op de kosten die [slachtoffer] mogelijk nog gaat maken voor het betalen van de schadevorderingen van de nabestaanden niet-ontvankelijk. [slachtoffer] is veroordeeld voor het doodschieten van [medeverdachte] en als gevolg daarvan veroordeeld tot het betalen van deze schadevorderingen. Voor een verdeling van deze kosten tussen de verdachte en [slachtoffer] ziet de rechtbank geen grondslag.
De rechtbank bepaalt dat de verdachte en [slachtoffer] met betrekking tot de vordering benadeelde partij ieder de eigen proceskosten dragen.

7.Wettelijke voorschriften

De oplegging van deze straf is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 55, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8.Beslissingen

De rechtbank:
Bewezenverklaring
verklaart bewezen dat de verdachte de feiten zoals hiervoor zijn omschreven, heeft gepleegd;
Kwalificatie en strafbaarheid
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de voornoemde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
Gevangenisstraf
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf van 18 maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de gevangenisstraf, voor zover deze tijd niet al op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Voorwaardelijk strafdeel
bepaalt dat
10 maanden van deze gevangenisstrafniet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders beslist;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 1 jaar, waarbij tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke gedeelte van de straf kan worden beslist als de verdachte de onderstaande voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat:
- de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt;
Voorlopige hechtenis
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; deze voorlopige hechtenis is eerder geschorst;
Vordering benadeelde partij
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.

9.Samenstelling rechtbank en ondertekening

Dit vonnis is gewezen door:
J.H. Janssen, voorzitter,
en W.J. de Veld en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van M.S. Westhof, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 15 december 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De exacte vindplaatsen van de bewijsmiddelen zijn genoemd in de bijbehorende voetnoot. Als wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het zaaksdossier.
2.Verklaard tijdens de zitting van 28 mei 2024.
3.Pagina 360 e.v. van de doorgenummerde bijlagen van het zaaksdossier ( [dossiernummer 1] ).
4.Pagina 375 e.v. van de doorgenummerde bijlagen van het zaaksdossier ( [dossiernummer 2] ).