ECLI:NL:RBROT:2025:1506

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
11295633 VZ VERZ 24-7951
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van werkneemster wegens vermeend behoud van wisselgeld

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, Detailconsult Personeel B.V. De werkneemster was op staande voet ontslagen omdat de werkgever meende dat zij wisselgeld van een klant voor zichzelf had gehouden. De werkneemster ontkende dit en stelde dat zij het geld wel degelijk had teruggegeven. De kantonrechter oordeelde dat er voorshands bewijs was dat de werkneemster het geld voor zichzelf had gehouden, maar stond haar toe om tegenbewijs te leveren. De zaak kwam voort uit een incident op 29 juni 2024, waarbij de werkneemster naar verluidt een bedrag van € 20,- aan wisselgeld niet had teruggegeven aan de klant. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever voldoende voortvarend had gehandeld in het ontslagproces en dat de verklaring van de werkneemster niet vernietigbaar was. De werkneemster had verzocht om een billijke vergoeding, een transitievergoeding en de vernietiging van haar verklaring, maar de kantonrechter hield verdere beslissingen aan totdat het tegenbewijs was geleverd. De werkneemster moet uiterlijk op 18 februari 2025 bewijs leveren, waarna de werkgever ook de gelegenheid krijgt om bewijs te leveren. De kantonrechter heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11295633 VZ VERZ 24-7951
datum uitspraak: 28 januari 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekster],
woonplaats: [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. N.M. Fakiri,
tegen
Detailconsult Personeel B.V.,
vestigingsplaats: Alphen aan den Rijn,
verweerster,
gemachtigde: mr. R.J. Stoop.
De partijen worden hierna ‘[verzoekster]’ en ‘Dirk’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [verzoekster] (zonder bijlagen per e-mail ontvangen op 4 september 2024 en met bijlagen ontvangen op 17 oktober 2024);
  • het verweerschrift van Dirk (ontvangen op 20 december 2024), met bijlagen;
  • de e-mail van de gemachtigde van [verzoekster] van 6 januari 2025, met bijlage;
  • de pleitnota van de gemachtigde van [verzoekster];
  • de (beperkt voorgedragen) pleitaantekeningen van de gemachtigde van Dirk.
1.2.
Op 7 januari 2025 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was [verzoekster] aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens Dirk waren aanwezig [naam 1] (HR Business Partner) en [naam 2] (HR-adviseur, hierna: [naam 2]), bijgestaan door de gemachtigde. Na de zitting heeft mr. Stoop alsnog de beelden toegestuurd die waren opgeslagen op bijlage 12 bij het verweerschrift, maar die de kantonrechter eerder niet kon openen.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[verzoekster] werkte sinds 21 maart 2019 bij Dirk, laatstelijk als kassamedewerker B. Zij is op 4 juli 2024 op staande voet ontslagen. Dirk heeft hiervoor als reden gegeven dat [verzoekster] op 29 juni 2024 wisselgeld van een klant, [naam 3], voor zichzelf heeft behouden. Zij zou bij het helpen van [naam 3] in de ‘borrelshop’ van de supermarkt te weinig wisselgeld hebben teruggegeven. [naam 3] betaalde een aankoop van € 14,- met een briefje van € 50,-. Hij zou slechts € 16,- aan wisselgeld van [verzoekster] in handen hebben gekregen. Een briefje van € 20,- is achtergebleven op het apparaat waar het wissel(brief)geld uit komt. [naam 3] vergat zijn fietssleutels. Toen hij even later terugkwam, heeft [verzoekster] volgens Dirk wel de sleutels, maar niet het achtergebleven briefje van € 20,- aan [naam 3] overhandigd. Volgens [verzoekster] heeft zij tegelijk met de sleutels, in één beweging, het opgevouwen briefje van € 20,- aan [naam 3] overhandigd.
2.2.
[naam 3] heeft zich op 1 juli 2024 gemeld bij Dirk en verteld dat hij € 20,- aan wisselgeld mist. Dirk heeft vervolgens de camerabeelden van 29 juni 2024 bekeken en [naam 3] daarna € 20,- gegeven. Op 3 juli 2024 is [verzoekster], toen zij op het werk verscheen, verzocht om zich bij [naam 2] te melden. In de kamer was ook [naam 4] (werkzaam bij Hoffmann Bedrijfsrecherche, hierna: [naam 4]) aanwezig. In het daaropvolgende gesprek heeft [verzoekster] eerst herhaald dat zij de € 20,- heeft teruggeven, maar uiteindelijk gezegd dat zij het wisselgeld voor zichzelf heeft gehouden. [verzoekster] heeft toen ook een verklaring op papier gezet, waarin zij dit bevestigt. Aan het einde van dit gesprek heeft [naam 2] aan [verzoekster] medegedeeld dat zij geschorst is en dat er aanvullend onderzoek zal worden gedaan. Vervolgens heeft Dirk op 4 juli 2024 telefonisch het ontslag op staande voet aan [verzoekster] medegedeeld en dit per brief van 5 juli 2024 schriftelijk bevestigd.
2.3.
[verzoekster] legt zich bij het ontslag neer, maar vraagt om een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een gefixeerde schadevergoeding. Ook vraagt zij om de (schriftelijke) verklaring die zij op 3 juli 2024 heeft afgelegd te vernietigen wegens misbruik van omstandigheden. Dirk vindt dat de verzoeken moeten worden afgewezen.
2.4.
De kantonrechter acht voorshands bewezen dat [verzoekster] wisselgeld van [naam 3] voor zichzelf heeft gehouden en laat haar toe om tegenbewijs te leveren. Hierna wordt uitgelegd waarom de kantonrechter tot deze beslissing komt.
Er is onverwijld opgezegd en de reden is onverwijld medegedeeld
2.5.
Voordat de kantonrechter kan oordelen over de (gestelde) dringende reden voor het ontslag, moet zij, gelet op de betwisting door [verzoekster], beoordelen of het ontslag onverwijld is gegeven en of Dirk onverwijld mededeling heeft gedaan van de dringende reden.
2.6.
De kantonrechter oordeelt dat Dirk voldoende voortvarend heeft gehandeld. Hoewel op 1 juli 2024 al beelden zijn bekeken, mag Dirk eerst nader advies inwinnen en nader onderzoek doen. Daarvoor is Hoffmann Bedrijfsrecherche ingeschakeld. Dirk mocht er ook voor kiezen om eerst met [verzoekster] in gesprek te gaan om haar kant van het verhaal te horen, om pas daarna een definitieve beslissing te nemen over de arbeidsrechtelijke maatregelen. Dit heeft zij op 4 juli 2024 gedaan en op 5 juli 2024 is de schriftelijke bevestiging gestuurd. De kantonrechter ziet geen onnodige vertraging in dit traject en daarom vindt zij dat er onverwijld is opgezegd. De schriftelijke bevestiging van een dag later is ook op tijd.
De kantonrechter acht de verklaring van [verzoekster] niet vernietigbaar
2.7.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter om de verklaring die zij op 3 juli 2024 heeft afgelegd te vernietigen omdat sprake is van misbruik van de omstandigheden (artikel 3:44 lid 1 en lid 4 BW). Zij heeft de verklaring onder druk opgesteld en ondertekend, aldus [verzoekster]. De kantonrechter is dat niet met [verzoekster] eens. Zij heeft de (volledige) opname van het gesprek van 3 juli 2024 beluisterd die door Dirk is overgelegd. [verzoekster] heeft niet gesteld dat deze opname onjuist en/of onvolledig zou zijn. De transcriptie die [verzoekster] heeft overgelegd komt ook overeen met wat er te horen is. Aan het begin van de opname vertelt [naam 4] duidelijk aan [verzoekster] dat zij vrijwillig aan het gesprek deelneemt en dat zij naar buiten mag lopen als zij dat wil. Ook wordt verteld dat zij niet verplicht is om antwoord te geven op alle vragen.
2.8.
Hoewel [naam 4] volhardend is in zijn vragen en niet direct genoegen neemt met de ontkenningen van [verzoekster], hoort de kantonrechter niet dat [verzoekster] (te) sterk onder druk wordt gezet om te verklaren dat zij het geld voor zichzelf heeft gehouden. Bovendien zet zij die verklaring daarna op papier. Van bijzondere omstandigheden die maken dat Dirk had moeten begrijpen dat [verzoekster] ertoe werd bewogen om deze verklaring af te leggen, is niet gebleken. [verzoekster] is een volwassen vrouw en was al ruim vijf jaar werkzaam bij Dirk ten tijde van dit voorval. Dat zij relatief jong is, in dienst is van Dirk en daarmee voor haar inkomsten afhankelijk is van Dirk, is onvoldoende. De afgelegde verklaring blijft dan ook in stand.
De kantonrechter acht de aanwezigheid van een dringende reden voorshands bewezen
2.9.
De bewijslast van de aanwezigheid van een dringende reden voor het ontslag ligt bij de werkgever (artikel 150 Rv). De kantonrechter oordeelt voorshands dat Dirk bewijs heeft geleverd van haar stelling dat [verzoekster] het wisselgeld voor zichzelf heeft behouden. De door haar opgestelde en ondertekende schriftelijke verklaring is een onderhandse akte als bedoeld in artikel 156 lid 1 en 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en heeft in de relatie tussen Dirk en [verzoekster] dwingende bewijskracht (artikel 157 lid 2 Rv). Dat houdt in dat ervan wordt uitgegaan dat het waar is wat daarin staat, namelijk dat [verzoekster] het geld voor zichzelf heeft gehouden.
2.10.
Tegen dwingend bewijs staat tegenbewijs open. Dat tegenbewijs is nog niet geleverd met de camerabeelden. Op de beeldopnames die Dirk heeft overgelegd is niet te zien of [verzoekster] het geld al dan niet aan [naam 3] overhandigt. Wat wel te zien is, is dat zij in één beweging iets overhandigt, dat [naam 3] daarna sleutels in zijn hand heeft en dat sprake is van een vrij snelle handeling. Vast staat dat [naam 3] niet om het geld heeft gevraagd en dat [verzoekster] op het moment van het overhandigen niets over het geld tegen [naam 3] heeft gezegd. Dat heeft [verzoekster] immers ter zitting verklaard. [verzoekster] heeft uitdrukkelijk aangeboden om (getuigen)bewijs te leveren van haar stelling dat zij het wisselgeld wel degelijk aan [naam 3] heeft overhandigd, tegelijk met de sleutels. Gelet op dit aanbod laat de kantonrechter [verzoekster] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands door Dirk geleverde bewijs dat zij het geld voor zichzelf heeft gehouden. De kantonrechter verwijst de zaak daarom naar de hieronder te noemen datum. In verband daarmee worden alle (verdere) beslissingen aangehouden.
2.11.
Nadat [verzoekster] tegenbewijs heeft geleverd, mag Dirk harerzijds (nader) bewijs leveren. Partijen mogen pas op elkaars bewijs reageren als het leveren van bewijs door beide partijen is afgerond. De kantonrechter beoordeelt daarna of het bewijs geleverd is en zal dan beslissen op de verzoeken van [verzoekster].

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
laat [verzoekster] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands door Dirk geleverde bewijs dat zij op 29 juni 2024 een bedrag van € 20,- aan wisselgeld van klant [naam 3] voor zichzelf heeft behouden;
schriftelijk bewijs
3.2.
bepaalt dat als [verzoekster] schriftelijk bewijs wil leveren dit bewijs uiterlijk op
18 februari 2025in tweevoud moet zijn ontvangen op de rechtbank;
getuigenbewijs
3.3.
bepaalt dat als [verzoekster] getuigen wil laten horen, zij uiterlijk op
18 februari 2025het aantal en de personalia van de getuigen moet opgeven en de verhinderdata van de getuigen en
beidepartijen voor de maanden april, mei, juni en juli 2025;
3.4.
wijst erop dat [verzoekster] na het bepalen van een datum en plaats voor het getuigenverhoor zelf de getuigen moet oproepen;
ander bewijs
3.5.
bepaalt dat als [verzoekster] op een andere manier bewijs wil leveren, zij uiterlijk op
18 februari 2025aan de kantonrechter moet laten weten hoe;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
51909