ECLI:NL:RBROT:2025:1599

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
C/10/693102 / KG ZA 25-50
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod van besluitvorming en overeenkomsten in aandeelhoudersvergadering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vordert eiseres Golden Trident B.V. een verbod op voorgenomen besluitvorming tijdens een algemene vergadering van aandeelhouders en het aangaan van bepaalde converteerbare leningsovereenkomsten. Golden Trident, die samen met gedaagde 1 de aandelen in [bedrijf 1] bezit, vreest dat de gedaagden besluiten willen nemen die haar zeggenschap en financiële belang in de vennootschap zullen ondermijnen. De voorzieningenrechter heeft op 4 februari 2025 geoordeeld dat er geen grond is voor de gevraagde verboden. De rechter oordeelt dat er geen sprake is van een situatie die een vergaand verbod rechtvaardigt, aangezien de vrijheid van partijen om overeenkomsten te sluiten niet onterecht mag worden ingeperkt. De vorderingen van Golden Trident zijn afgewezen, en de proceskosten zijn voor haar rekening gekomen. De rechter heeft ook vastgesteld dat de partijen zich bewust zijn van de financiële problemen van de start-up en dat zij in overleg moeten treden over een mogelijke ontvlechting van hun samenwerking. De uitspraak benadrukt de noodzaak van samenwerking en het zoeken naar externe financiering om de vennootschap draaiende te houden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/693102 / KG ZA 25-50
Vonnis in kort geding van 4 februari 2025
in de zaak van
GOLDEN TRIDENT B.V.,
vestigingsplaats: Mijdrecht,
eiseres,
advocaat mr. T. Visser te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1],

vestigingsplaats: [woonplaats 1],
2.
[gedaagde 2],
woonplaats: [woonplaats 2],
gedaagden,
advocaten mrs. J.Th.A. de Keijzer en W.G. Jonker te Amsterdam.
De partijen worden hierna Golden Trident, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden hierna samen [gedaagden] genoemd.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
Golden Trident en [gedaagde 1] houden ieder 50% van de aandelen in [bedrijf 1] ([bedrijf 1] of de vennootschap), waarbij één van de aandelen die [gedaagde 1] houdt een prioriteitsaandeel is. [gedaagde 2] houdt indirect (via [bedrijf 2], hierna: [bedrijf 2]) 75% van de aandelen in [gedaagde 1]. [bedrijf 1] houdt 100% van de aandelen in [bedrijf 3] ([bedrijf 3]), een werkmaatschappij die zich bezighoudt met het aanbieden van testen voor farmacogenetisch onderzoek. [gedaagde 1] had het voornemen om op 27 januari 2025 tijdens een algemene vergadering van aandeelhouders een aantal besluiten te nemen met als doel een converteerbare leningsovereenkomst aan te kunnen gaan tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2], onder – volgens Golden Trident – onredelijk bezwarende voorwaarden. Volgens Golden Trident is sprake van een opzetje om haar uit [bedrijf 1] te werken, althans haar zeggenschap en haar financiële belang nog verder terug te dringen. Golden Trident is daarom van mening dat de voorgenomen besluitvorming niet door mag gaan. Golden Trident vordert in deze zaak dan ook – kort gezegd – een verbod om de voorgenomen besluitvorming door te laten gaan en een verbod om vergelijkbare converteerbare leningsovereenkomsten aan te gaan, alles onder druk van een dwangsom. [gedaagden] zijn het niet eens met de vorderingen van Golden Trident. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. Dit wordt hierna uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 23 januari 2025, met bijlagen 1 tot en met 22;
  • de aanvullende bijlagen 23 en 24 van Golden Trident;
  • de conclusie van antwoord, met bijlagen 1 tot en met 17;
  • de mondelinge behandeling op 24 januari 2025;
  • de voortzetting van de mondelinge behandeling op 31 januari 2025;
  • de spreekaantekeningen van mr. Visser.

3.De vorderingen

3.1.
Golden Trident vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] te verbieden om haar stemrecht in de algemene vergadering van aandeelhouders en/of de algemene vergadering van prioriteitsaandeelhouders zodanig uit te oefenen:
a. dat een voorkeursrecht bij een eventuele uitgifte van aandelen in het kapitaal van [bedrijf 1] wordt uitgesloten;
b. dat nieuwe aandelen in het kapitaal van [bedrijf 1] worden uitgegeven;
c. dat besluiten worden genomen die direct of indirect tot gevolg hebben dat het aandelenbelang van Golden Trident in het kapitaal van [bedrijf 1] zal verwateren;
dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen verbod van soortgelijke strekking;
II. [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] te verbieden om in hoedanigheid van bestuurder van [bedrijf 1]:
a. overeenkomsten aan te gaan met [bedrijf 2] of enige andere onderneming waarin [gedaagde 2] enige vorm van zeggenschap heeft die tot doel hebben om een geldlening te verstrekken aan [bedrijf 1], zonder mede-ondertekening van zodanige overeenkomsten door Golden Trident, voor zover het bedrag aan geldlening converteerbaar is in aandelen in het kapitaal van [bedrijf 1], en/of voor zover een hoger rentepercentage dan 4% wordt overeengekomen;
b. andere rechtshandelingen te verrichten die direct of indirect tot gevolg hebben dat het aandelenbelang van Golden Trident zal verwateren;
dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen verbod van soortgelijke strekking;
III. te bepalen dat bij niet-naleving van een veroordeling als bedoeld onder I. en/of II. [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] een dwangsom verbeurt van maximaal € 100.000,00, welk bedrag aan dwangsom aan [bedrijf 1] toekomt, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom;
met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, met rente.

4.De beoordeling

4.1.
Voor een goed begrip van de zaak is het van belang om het volgende in ogenschouw te nemen. [bedrijf 1] is in januari 2024 opgericht door [gedaagde 2] (via [gedaagde 1]) en de heren [naam 1] en [naam 2] (beiden via Golden Trident). [gedaagde 2] heeft een achtergrond als apotheker, [naam 1] had een onderneming in belettering en reclame en [naam 2] komt uit de bouwwereld. In maart 2024 is een samenwerkingsovereenkomst getekend tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 3]. Golden Trident bezat toen 49,9% van de aandelen in [bedrijf 3]. [bedrijf 3] heeft een laboratorium dat zich bezighoudt met de analyse van testen. Bij [bedrijf 3] zijn op dit moment zes wetenschappelijk laboratorium medewerkers / analisten in dienst. In juli 2024 heeft met terugwerkende kracht tot 1 januari 2024 een transactie plaatsgevonden, waarbij, naar – ondanks de bestaande geschillen tussen partijen over sommige aspecten van de transactie en de uitvoering daarvan – voorshands aannemelijk is, (1) de resterende 50,1% van de aandelen in [bedrijf 3] door Golden Trident is gekocht voor € 250.000,00, (2) 50% van de aandelen in [bedrijf 3] door Golden Trident is verkocht aan [gedaagde 1], (3) Golden Trident en [gedaagde 1] hun aandelen in [bedrijf 3] hebben ondergebracht in [bedrijf 1] en (4) een prioriteitsaandeel in [bedrijf 1] is uitgegeven aan [gedaagde 1].
4.2.
De voorzieningenrechter stelt vast de door [gedaagde 1] voorgenomen algemene vergadering van aandeelhouders op 27 januari 2025 – met de daarvoor verstuurde agenda, waarop kort gezegd het aangaan van een geldlening tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] staat – uiteindelijk niet door is gegaan. Dat is het gevolg van dit kort geding en de tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2025 door partijen gemaakte afspraken, die voornamelijk ten doel hadden de lonen te betalen en zo het voortbestaan van de vennootschap voor de korte termijn zeker te stellen.
Het door Golden Trident gevorderde verbod heeft dus geen betrekking meer op die voorgenomen algemene vergadering van aandeelhouders, maar op een nog uit te schrijven algemene vergadering van aandeelhouders met een op dit moment nog onbekende agenda. Verder is tijdens de voortzetting van de mondelinge behandeling aan de orde geweest dat de diepgaande conflicten tussen de partijen maken dat het voor de hand ligt dat zij de samenwerking in [bedrijf 1] niet zullen voortzetten. De voorzieningenrechter beziet de vorderingen van Golden Trident dan ook tegen deze achtergrond.
4.3.
Uit de processtukken en wat tijdens (de voortzetting van) de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de partijen diepgaande verschillen van inzicht hebben over het antwoord op de vraag of de huidige stukken – waaronder de huidige statuten van [bedrijf 1] – wel de afspraken weerspiegelen die zij over hun samenwerking met elkaar hebben gemaakt. Volgens Golden Trident is in het bijzonder ten onrechte een prioriteitsaandeel (met de daaraan verbonden rechten) aan [gedaagde 1] uitgegeven, dat [gedaagde 1] de macht geeft om feitelijk alleen het beleid binnen de vennootschap te bepalen. Deze uitgifte zou berusten op fouten van onder meer de notaris. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] en op de overgelegde stukken, waaronder de mailwisseling met de notaris op dit punt, is echter niet voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een fout en dat de partijen destijds niet de bedoeling hadden om aan [gedaagde 1] een prioriteitsaandeel (met de daaraan nu verbonden rechten) uit te geven. De voorzieningenrechter gaat er voor de beoordeling van deze zaak daarom van uit dat de aktes de tussen de partijen gemaakte afspraken goed weergeven.
4.4.
Het prioriteitsaandeel brengt mee dat [gedaagde 1] (en uiteindelijk dus [gedaagde 2]) in een aantal gevallen de mogelijkheid heeft om besluitvorming in [bedrijf 1] tot stand te brengen zonder dat Golden Trident daarmee in hoeft te stemmen. Dat is een vrijheid waar alleen in uitzonderlijke gevallen door de rechter in kan worden ingegrepen, namelijk wanneer [gedaagden] zich overduidelijk niet gedragen zoals door de redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd tegenover hun medeaandeelhouder Golden Trident. Gelet op de informatie die de voorzieningenrechter op dit moment heeft, is van zo’n uitzonderlijk geval geen sprake. Hoe dan ook is tegen de hiervoor onder 4.1. en 4.2. geschetste achtergrond geen sprake van een situatie waarin een vergaand verbod om een aandeelhouder te verbieden om het stemrecht op een bepaalde manier uit te oefenen, zoals Golden Trident vordert, voor toewijzing in aanmerking kan komen. De vordering onder I. wordt om die reden afgewezen. Daarbij is nog daargelaten dat er op dit moment nog geen agenda van een uit te schrijven vergadering bekend is.
4.5.
De vordering onder II. deelt hetzelfde lot. Een verbod om overeenkomsten aan te gaan waar het gaat om geldleningen die converteerbaar zijn in aandelen en/of met een rentepercentage hoger dan 4% is een inmenging in de vrijheid van partijen om overeenkomsten te sluiten, die op dit moment – gegeven de hiervoor onder 4.1. en 4.2. geschetste situatie en de onbepaaldheid van het verbod – niet gerechtvaardigd is. De vordering onder II.b. is overigens (net als de vordering onder I.c.) te vaag voor toewijzing.
4.6.
Aangezien de hoofdvorderingen worden afgewezen, wordt de onder III. gevorderde dwangsom ook afgewezen.
4.7.
De voorzieningenrechter hecht er nog aan om het volgende in dit vonnis vast te leggen. De partijen zijn zich er alle van bewust dat het hier gaat om een start-up met alle (financiële) startproblemen van dien, maar zij denken alle dat er een goed product wordt aangeboden, waarvoor ook een markt is.
Hoewel de partijen er tijdens de voortzetting van de mondelinge behandeling niet uit zijn gekomen onder welke voorwaarden zij hun samenwerking eventueel kunnen ontvlechten, wat de wens van alle partijen lijkt te zijn, is afgesproken dat zij de komende periode nog verder met elkaar in overleg treden om een eventuele ontvlechting te bespreken.
Daarbij zou voor de hand liggen dat de partijen (externe) financiering zoeken om de vennootschap (en [bedrijf 3]) gedurende een aantal maanden draaiende te houden, om zo in alle financiële rust een eventuele ontvlechting te kunnen bespreken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het zal lukken om Golden Trident op korte termijn toegang tot de Exact-boekhoudomgeving te verlenen, zodat zij zelf kan vaststellen dat/of en in hoeverre er sprake is van een nijpend tekort aan liquiditeiten op de korte termijn. Financiering door één van de partijen zou kunnen worden verrekend als het daadwerkelijk tot een ontvlechting komt, waarbij een van de partijen de ander uitkoopt, wat gelet op de statuten de voor de hand liggende route is.
4.8.
Golden Trident is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00 (tarief gemiddeld complexe zaak)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.999,00
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.10.
De veroordelingen in dit vonnis worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Golden Trident in de proceskosten van € 1.999,00 van [gedaagden], te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Golden Trident dit niet op tijd doet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Golden Trident € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt Golden Trident in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart de veroordelingen onder 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2025.
3349 / 106