ECLI:NL:RBROT:2025:1715

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
FT RK 24/1496 , FT RK 24-1497, FT RK 24/1498 , FT RK 24-1499
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op basis van artikel 287b Faillissementswet in een huurkwestie met beschermingsbewind

Op 9 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, die onder beschermingsbewind staan, een verzoek hebben ingediend om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b, eerste lid, van de Faillissementswet. Dit verzoek volgde op een vonnis van 2 augustus 2024, waarbij de ontruiming van hun huurwoning was uitgesproken. Verzoekers hebben op 29 oktober 2024 een verzoekschrift ingediend, waarin zij vroegen om een moratorium van zes maanden, zodat zij de tijd zouden krijgen om hun schulden te regelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huur voor november en december 2024 is voldaan en dat er voldoende aannemelijkheid is dat de lopende termijnen tijdig zullen worden betaald. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bedreigende situatie, aangezien de verzoekers een aankondiging hadden ontvangen van de ontruiming van hun woning.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekers, die in hun huurwoning willen blijven en een minnelijk schuldhulpverleningstraject willen doorlopen, zwaarder laten wegen dan de belangen van de schuldeiser, die het vonnis tot ontruiming wilde uitvoeren. De rechtbank heeft daarom de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming opgeschort voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de lopende termijnen tijdig worden voldaan. Tevens zijn verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar zij kunnen in de toekomst een nieuw verzoek indienen. De uitspraak is gedaan door mr. C. de Jong, rechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier S.R.L.T. Peek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
[nummer 3] – [nummer 4]
uitspraakdatum: 9 januari 2025
[verzoeker] en
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 29 oktober 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 30 oktober 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 19 december 2024.
Ter zitting van 19 december 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • verzoekster;
  • de heer mr. J. Verheij, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat);
  • mevrouw M. van den Bergh, werkzaam bij Schuldvangnet B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder).
[verweerder] , wonende te Eindhoven (hierna: verweerder) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerder te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 augustus 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting blijkt dat verzoekers zijn aangemeld bij schuldhulpverlening IJsselgemeenten voor schuldhulpverlening. Verzoeker ontvangt inkomen uit een AOW-uitkering van € 864,-. Verzoekster ontvangt inkomen uit arbeid van € 826,-. Daarnaast ontvangen verzoekers huurtoeslag van € 159,-. De kale huur bedraagt
€ 1.060,71. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat de huur van november en december 2024 is betaald. Van de huur van november 2024 is een betalingsbewijs overgelegd. Ook heeft de beschermingsbewindvoerder verklaard dat de huur van januari 2025 kan worden betaald.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerder geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekers een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 augustus 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers en een kopie van het exploot van 29 oktober 2024 hebben overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerder op 11 november 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekers, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekers enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerder, anderzijds.
Het belang van verzoekers bestaat erin dat zij in de huurwoning kunnen blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekers kan worden doorlopen.
Het belang van verweerder bestaat erin dat hij het vonnis van 2 augustus 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat de huur van november en december 2024 is betaald. Van de huur van november 2024 is een betalingsbewijs overgelegd. Ook heeft de beschermingsbewindvoerder verklaard dat de huur van januari 2025 kan worden betaald. Daarnaast is door beschermingsbewind ook voldoende aannemelijk dat de lopende termijnen tijdig zullen worden betaald. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekers zwaarder te wegen dan het belang van verweerder.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerder in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zullen verzoekers gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van hun verzoeken tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kunnen verzoekers te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 2 augustus 2024 op verzoek van verweerder uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekers gelegen aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
30 oktober 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekers de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoeken ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2025.