ECLI:NL:RBROT:2025:1717

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
FT RK 24/1532 en FT RK 24/1533
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar in het kader van de Faillissementswet

Op 9 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoeker een moratorium heeft aangevraagd op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. De verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft op 4 november 2024 een verzoekschrift ingediend voor een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker zijn huur voor de maanden november en december 2024, evenals januari 2025, tijdig heeft betaald. Dit is mogelijk gemaakt doordat de huur rechtstreeks wordt ingehouden op de uitkering van de verzoeker. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende waarborgen zijn dat de lopende termijnen tijdig zullen worden voldaan, en heeft daarom het verzoek om een moratorium toegewezen.

De rechtbank heeft ook de belangen van de verzoeker en de verweerster, die de ontruiming van de woning van de verzoeker nastreeft, tegen elkaar afgewogen. De rechtbank concludeert dat het belang van de verzoeker om in zijn huurwoning te blijven zwaarder weegt dan het belang van de verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming opgeschort voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de verzoeker gedurende deze periode zijn huur tijdig blijft betalen. Tevens is de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

De uitspraak benadrukt het belang van het bieden van een adempauze voor schuldenaren in dreigende executies, zodat zij de kans krijgen om met hun schuldeisers tot een regeling te komen. De rechtbank heeft de voorwaarden voor de voorlopige voorziening duidelijk uiteengezet, inclusief de verplichting voor de schuldhulpverlener om verslag uit te brengen over de voortgang van de schuldhulpverlening.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 9 januari 2025
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 4 november 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 4 november 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 19 december 2024.
Ter zitting van 19 december 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer [persoon A] en mevrouw [persoon B] , beiden werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlener);
  • mevrouw [persoon C] , werkzaam bij Stichting Woonstad, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift blijkt dat verzoeker is aangemeld bij de Kredietbank Rotterdam voor schuldhulpverlening. Verzoeker ontvangt inkomen uit een PW-uitkering. Ook ontvangt verzoeker huurtoeslag van € 350,-. De kale huur bedraagt € 780,51. De schuldhulpverlener heeft ter zitting verklaard dat de huur van november en december 2024 zijn betaald. Daarnaast is ook de huur van januari 2025 betaald. De huur wordt rechtstreeks ingehouden op de uitkering van verzoeker, waardoor voldoende is gewaarborgd dat de lopende termijnen zullen worden betaald.

3.Het verweer

Verweerster wil de beoordeling van het verzoek overlaten aan de rechtbank. Verweerster verzoekt wel in de uitspraak op te nemen dat indien de lopende termijnen niet tijdig worden betaald de voorziening komt te vervallen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2023 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 18 oktober 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 5 november 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 7 juni 2023 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huur van november en december 2024 zijn betaald. Daarnaast is ook de huur van januari 2025 betaald. Doordat de huur wordt ingehouden op de uitkering van verzoeker, is naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende gewaarborgd dat de lopende termijnen tijdig zullen worden voldaan. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 7 juni 2023 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
4 november 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2025.