ECLI:NL:RBROT:2025:1719

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
10/176338-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige meisjes door zwemleraar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een zwemleraar, die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met vijf minderjarige meisjes die aan zijn zorg waren toevertrouwd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor ontuchtige handelingen met vier van de vijf slachtoffers, waarbij de handelingen bestonden uit het betasten van de billen en vagina's van de meisjes. De rechtbank heeft overwogen dat de verklaringen van de slachtoffers gedetailleerd en consistent waren, en dat er voldoende steunbewijs was, met name in de vorm van camerabeelden die de handelingen van de verdachte bevestigden. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldiging met betrekking tot één van de slachtoffers, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 90 dagen opgelegd, waarvan 73 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uren opgelegd en een beroepsverbod voor de duur van drie jaar. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding werd toegekend voor immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/176338-24
Datum uitspraak: 22 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1984,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres] ,
raadsman mr. D.C.E. Timmermans, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 januari 2025.

2.Tenlastelegging

De verdachte wordt beschuldigd van het plegen van ontucht met vijf minderjarige meisjes die aan zijn zorg als badmeester waren toevertrouwd door hun billen en/of vagina te betasten. De volledige tenlastelegging houdt, na wijziging ter terechtzitting, in dat de verdachte:
1.
op of omstreeks 1 maart 2024 te Rotterdam,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd met iemand beneden de leeftijd
van zestien jaren, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2015),
die aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd,
door haar billen en/of vagina, althans schaamstreek, te betasten;
2.
op of omstreeks 1 maart 2024 te Rotterdam,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd met iemand beneden de leeftijd
van zestien jaren, te weten [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2015), die aan
zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd,
door haar billen en/of vagina, althans schaamstreek, te betasten;
3.
op of omstreeks 8 mei 2024 te Rotterdam,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd met iemand beneden de leeftijd
van zestien jaren, te weten [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 4]
2018), die aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd,
door haar billen en/of vagina, althans schaamstreek, te betasten;
4.
op of omstreeks de periode van 1 september 2023 tot en met 29 mei 2024 te Rotterdam,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd met iemand beneden de leeftijd
van zestien jaren, te weten [slachtoffer 4] (geboren op [geboortedatum 5] 2019), die
aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd,
door haar billen en/of vagina, althans schaamstreek, te betasten;
5.
op of omstreeks 2 mei 2024 te Rotterdam,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd met iemand beneden de leeftijd
van zestien jaren, te weten [slachtoffer 5] (geboren op [geboortedatum 6] 2018), die
aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd,
door haar billen en/of vagina, althans schaamstreek, te betasten.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting door De Waag of soortgelijke zorgverlener en het vermijden van contact met minderjarigen, met een dadelijke uitvoerbaarverklaring van deze bijzondere voorwaarden.
  • veroordeling van de verdachte tot een beroepsverbod op grond van art. 28 Sr voor de duur van 6 jaren, inhoudende het verbod op het geven van (sport-)lessen aan kinderen.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank stelt voorop dat de tenlastelegging is gebaseerd op de artikelen 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zoals deze luidden tot 1 juli 2024. Op grond van het bepaalde in artikel 1 lid 2 Sr wordt bij een verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het ten laste gelegde feit zou zijn begaan, de voor de verdachte gunstigste bepaling toegepast. Dat zijn in dit geval de hiervoor vermelde wetsbepalingen zoals deze luidden tot 1 juli 2024.
4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vindt dat alle feiten op de tenlastelegging bewezen kunnen worden op basis van de verklaringen van aangevers die voldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het onder 3 tenlastegelegde kan zelfstandig worden bewezen op basis van de aangifte en de camerabeelden. Met betrekking tot de overige vier zaken dient schakelbewijs te worden toegepast. De modus operandi is op essentiële punten zeer specifiek en de verklaringen van de aangevers versterken elkaar onderling.
4.2.
Standpunt verdediging
De verdediging vindt dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De aangiftes zijn telkens herleidbaar naar één enkele bron, te weten het betreffende meisje. Het dossier bevat geen bewijs dat de verklaringen ondersteunt. Op de camerabeelden in de zaak van [slachtoffer 3] (feit 3) is niet te zien wat de verdachte precies doet of aanraakt met zijn hand. De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 3] heeft vastgepakt bij de heupen om haar te draaien. Voor zover de beschreven handelingen bewijsbaar zijn, ontbreekt het bewijs dat de verdachte met deze handelingen opzettelijk ontuchtig heeft gehandeld. De verdachte heeft verklaard zich niet te kunnen herinneren/zich niet te kunnen voorstellen de beschreven handelingen te hebben verricht anders dan dit bij het lesgeven per ongeluk moet zijn gebeurd. Bovendien zouden de handelingen tijdens de zwemles in het openbaar hebben plaatsgevonden ongeveer onder toeziend oog van de ouders. Ook het schakelbewijs kan
– voor zover dit al kan worden toegepast – niet bijdragen aan het bewijs voor de seksuele strekking van de handelingen van de verdachte.
4.3.
Beoordeling
4.3.1.
Algemene overweging
Aan de verdachte is een zedendelict tenlastegelegd. Een kenmerk van dit soort delicten is dat bij de seksuele handelingen vaak maar twee personen aanwezig zijn: degene die stelt slachtoffer te zijn en degene die als dader wordt gezien.
Dat betekent dat als de verdachte ontkent, vaak alleen de verklaring van het slachtoffer het bewijs vormt.
In de wet, en wel in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat dat het bewijs dat een verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet mag worden aangenomen op basis van één (getuigen)verklaring die niet wordt ondersteund door ander bewijs. Dit wettelijk voorschrift moet ervoor zorgen dat de rechter een goede bewijsbeslissing neemt.
Indien de bewezenverklaring leunt op de verklaring van één getuige, is de vraag of er voldoende steunbewijs is sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het concrete geval. Toch zijn daarvoor wel enige regels in de rechtspraak geformuleerd. Zo is het in beginsel niet voldoende dat andere personen ‘van horen zeggen’ verklaren over hetgeen het slachtoffer aan hen heeft verteld, omdat de bron van de verklaring dan nog steeds alleen het slachtoffer is.
In sommige gevallen kan het benodigde steunbewijs ook bestaan uit schakelbewijs. Met schakelbewijs wordt bedoeld een bewijsvoering waarbij voor de bewezenverklaring van het feit mede redengevend wordt geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij is ten minste vereist dat de wijze waarop de feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt. Onvoldoende is dat het gaat om soortgelijke feiten.
4.3.2.
Feit 4 (vrijspraak)
De rechtbank moet beoordelen of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van de verweten handelingen. De verdachte heeft de handelingen ontkend. Hiertegenover staan de verklaringen van [naam] , de moeder van [slachtoffer 4] , in het informatieve gesprek met de politie en in de aangifte. Deze verklaringen vormen het enige rechtstreekse bewijs waaruit zou kunnen volgen dat de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden. Dit brengt mee dat veel belang toekomt aan de betrouwbaarheid van die verklaringen.
Op 5 juni 2024 heeft het informatieve gesprek en de aangifte plaatsgevonden. Uit de daarin opgenomen verklaringen van de moeder van [slachtoffer 4] kan het volgende worden opgemaakt. De vermeende gedragingen zouden volgens [slachtoffer 4] zelf tijdens de zwemles aan het einde van de middag op 29 mei 2024 hebben plaatsgevonden. Sinds die zwemles worden door haar ouders ook veranderingen in het [slachtoffer 4] ’s gedrag waargenomen. Zij doet namelijk uitspraken over haar
‘poenie’(zoals zij haar vagina noemt) die zij eerder nooit heeft gedaan en zij gaf haar broer een klap toen hij haar een kus op de wang gaf. Het kan ook zijn dat het eerder gebeurd is maar dat [slachtoffer 4] op 29 mei 2024 getriggerd werd omdat zij de verdachte weer zag.
Vast staat dat de verdachte per 15 mei 2024 door de directeur van het zwembad op non-actief is gesteld. Mogelijk heeft de verdachte op 22 mei 2024 nog werkzaamheden uitgevoerd als schoonmaker in het zwembad, maar niet (meer) als badmeester. Daarna is de verdachte op 29 mei 2024 nog in het zwembad geweest voor een gesprek met de leiding, maar dat heeft aan het begin van de middag plaatsgevonden. Het voorgaande betekent dat de vermeende gedragingen van de verdachte in ieder geval niet op 29 mei 2024 bij [slachtoffer 4] hebben kunnen plaatsvinden. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat [slachtoffer 4] op 29 mei 2024 is getriggerd omdat zij de verdachte toen weer zag. Het gesprek tussen de verdachte en de leiding op die dag was al lang afgelopen toen de zwemles van [slachtoffer 4] begon. Bovendien volgt niet uit het dossier dat [slachtoffer 4] vóór 29 mei 2024 ook al eens les van de verdachte heeft gekregen.
Gelet op voorgaande kan de rechtbank op basis van het dossier niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat [slachtoffer 4] in de tenlastegelegde periode door de verdachte is betast. De verklaringen in het informatieve gesprek en de aangifte als basis zijn daarvoor te wankel.
Dit betekent niet dat de rechtbank geen waarde hecht aan de verklaringen. De rechtbank is echter van oordeel dat niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Conclusie
Het onder 4 tenlastegelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.3.3.
Het oordeel over het onder 3, 1, 2 en 5 tenlastegelegde
Algemeen
In alle zaken is door één van de ouders namens hun minderjarige dochter aangifte gedaan. Wanneer hierna ‘aangeefster(s)’ wordt gebruikt, wordt hiermee (een van) de minderjarige meisjes bedoeld.
De betrouwbaarheid van de verklaringen
De rechtbank heeft in het strafdossier en ter zitting geen aanwijzingen gevonden die ertoe zouden moeten leiden de verklaringen van de aangeefsters als niet betrouwbaar aan te merken. De verklaringen van de aangeefsters zijn gedetailleerd en consistent wat betreft de beschuldigingen. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de aangeefsters elk in hun eigen woorden en op hun eigen moment – direct na het incident – verteld hebben over wat hen is overkomen. De rechtbank zal die verklaringen als uitgangspunt nemen.
Steunbewijs in de zaak van [slachtoffer 3]
De verklaring van [slachtoffer 3] wordt ondersteund door camerabeelden. Ter terechtzitting zijn deze camerabeelden ook getoond. Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer 3] naar de verdachte toe zwemt en dat de verdachte [slachtoffer 3] vervolgens meermalen vasthoudt bij haar bovenbenen en heupen. Hij draait [slachtoffer 3] daarna van de buik naar de rug en dan beweegt hij zijn linkerhand meerdere keren ter hoogte van haar vagina.
Schakelbewijs in de zaken van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5]
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] beschrijven los van elkaar eenzelfde modus operandi van de verdachte. De verdachte kon in de functie van badmeester telkens een 1-op-1 moment met hen creëren. De aangeefsters verklaren allemaal dat de verdachte al dan niet meerdere keren bewegingen maakte waarbij hij de vagina aanraakt. Weliswaar duidt elk van de aangeefsters deze aanraking iets ander (kriebelend, knijpen of draaien), maar het komt allemaal min of meer op hetzelfde neer. Verder komt overeen dat de handelingen alle keren onder water hebben plaatsgevonden zodat deze aan het zicht van de ouders, die op de kant meekeken, werden onttrokken. Daarnaast zagen die handelingen meer specifiek op de vagina en de billen, lichaamsdelen die zich op dat moment onder water bevonden.
De verklaring van [slachtoffer 3] (feit 3), die wordt ondersteund door de camerabeelden, geldt eveneens als schakelbewijs voor de feiten 1, 2 en 5.
Seksuele strekking
Het verweer dat de handelingen geen seksuele strekking hadden wordt verworpen. De aangeefsters omschrijven de aanraking allemaal als een herhalende beweging (aangeduid als kriebelen, draaien of knijpen) aan bij hun billen en/of vagina (aangeduid als vlinder, spleetje of gevoelige plek). Dat past niet in de verklaring van de verdachte dat een eventuele aanraking per ongeluk zou zijn gebeurd.
Conclusie
-[slachtoffer 3]
Op basis van het informatief gesprek, de aangifte en de camerabeelden is bewezen dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd door de vagina van [slachtoffer 3] te betasten. De verdachte zal partieel worden vrijgesproken van het betasten van de billen. In zowel het informatief gesprek als in de aangifte wordt hiervan niet gesproken. Op de camerabeelden is weliswaar te zien dat de verdachte de billen van [slachtoffer 3] heeft aangeraakt, maar de verklaring van de verdachte dat hij [slachtoffer 3] daarmee op de kant wilde helpen is niet onaannemelijk.
-[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5]
Op basis van de aangiftes van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] , de studioverhoren van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en met behulp van het schakelbewijs is bewezen dat de verdachte ontucht heeft gepleegd door de billen en vagina van [slachtoffer 1] te betasten en door de vagina van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] te betasten. De verdachte zal partieel worden vrijgesproken van het betasten van de billen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] omdat dit niet volgt uit het dossier.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage I heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 1 maart 2024 te Rotterdam,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd met iemand beneden de leeftijd
van zestien jaren, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2015),
die aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd,
door haar billen en vagina te betasten;
2.
hij op 1 maart 2024 te Rotterdam,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd met iemand beneden de leeftijd
van zestien jaren, te weten [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2015), die aan
zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd,
door haar vagina te betasten;
3.
hij op 8 mei 2024 te Rotterdam,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd met iemand beneden de leeftijd
van zestien jaren, te weten [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 4]
2018), die aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd,
door haar vagina te betasten;
5.
hij op 2 mei 2024 te Rotterdam,
buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd met iemand beneden de leeftijd
van zestien jaren, te weten [slachtoffer 5] (geboren op [geboortedatum 6] 2018), die
aan zijn zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd,
door vagina te betasten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De onder 1, 2, 3 en 5 bewezen feiten leveren op, telkens:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd bij vier minderjarige meisjes, zoals het betasten van de billen en vagina. De verdachte is iemand bij wie de kinderen zich veilig hadden moeten voelen. De verdachte heeft het vertrouwen dat de meisjes (en hun ouders) hem als zwemleraar gaven, misbruikt. Daarmee heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van de slachtoffers op het moment dat zij aan hem toevertrouwd werden om zwemmen te leren. Dit neemt de rechtbank de verdachte kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel van de justitiële documentatie van 29 november 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft kennisgenomen van een psychiatrisch Pro Justitia onderzoek van 27 september 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte een oorlogstrauma heeft. Vanaf 2004 is er sprake van continu gebruik van antipsychotica en een ambulante psychiatrische behandeling. Bij de verdachte was geen sprake van een persoonlijkheidsstoornis ten tijde van het tenlastegelegde. De rapporteurs hebben onvoldoende informatie gekregen om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over de verdere diagnostiek van de verdachte en de toerekenbaarheid. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat.
De Reclassering Nederland heeft op 4 december 2024 een rapport over de verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – in dat de verdachte voor zijn detentie een stabiel leven had en dat hij zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft ingezet deze stabiliteit te behouden. Hoewel de psychiater geen verband tussen de eventueel aanwezige stoornissen en het tenlastegelegde kan leggen, wordt noodzakelijk geacht dat er door middel van diagnostiek en behandeling wordt gekeken naar wat de reden is dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd. De verdachte staat open voor een behandeling en is hiervoor al aangemeld bij De Waag. Bij een veroordeling is het advies om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en het vermijden van contact met minderjarigen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Alles afwegend ziet de rechtbank geen aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, die de duur van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd overstijgt. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, in combinatie met een forse taakstraf. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden koppelen. De ingezette behandeling bij De Waag zal daarmee worden voortgezet.
Daarnaast acht de rechtbank een ontzegging van het recht tot uitoefening van een beroep waarbij de verdachte (sport-)lessen geeft aan minderjarigen, passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Inleiding
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
  • [benadeelde partij 1] (ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit). De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.500,- aan immateriële schade;
  • [benadeelde partij 2] (ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit). De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.250,- aan immateriële schade;
  • [benadeelde partij 3] (ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde feit). De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.250,- aan immateriële schade en een bedrag van € 18,94 aan materiële schade.
  • [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] (ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde feit). De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.200,- aan immateriële schade en € 4.000,- aan toekomstige schade;
  • [benadeelde partij 6] (ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde feit). De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.250,- aan immateriële schade.
8.2.
Standpunt verdediging
De benadeelde partijen dienen niet-ontvankelijk in hun vorderingen te worden verklaard, nu de verdachte van alle tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken.
8.3.
Beoordeling
Vordering [benadeelde partij 1]
Vast is komen te staan dat met het door de verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit een zodanig ernstige inbreuk is gemaakt op de integriteit en de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij 1] dat kan worden aangenomen dat zij in haar persoon is aangetast. De rechtbank zal de immateriële schade van [benadeelde partij 1] naar billijkheid vaststellen op € 1.250,-. De vordering wordt dus deels toegewezen. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 maart 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Vordering [benadeelde partij 2]
Vast is komen te staan dat met het door de verdachte onder 3 bewezenverklaarde feit een zodanig ernstige inbreuk is gemaakt op de integriteit en de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij 2] dat kan worden aangenomen dat zij in haar persoon is aangetast. De rechtbank zal de immateriële schade naar billijkheid vaststellen op € 1.250,-. De vordering wordt dus in het geheel toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 8 mei 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Vordering [benadeelde partij 3] en de vordering [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5]
De benadeelde partijen zullen niet-ontvankelijk in de vorderingen worden verklaard, nu de verdachte van het onder 4 tenlastegelegde feit wordt vrijgesproken. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vordering, zullen zij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Vordering [benadeelde partij 6]
Vast is komen te staan dat met het door de verdachte onder 5 bewezenverklaarde feit een zodanig ernstige inbreuk is gemaakt op de integriteit en de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij 6] dat kan worden aangenomen dat zij in haar persoon is aangetast. De rechtbank zal de immateriële schade naar billijkheid vaststellen op € 1.250,-. De vordering wordt dus toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 2 mei 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 6] een schadevergoeding betalen van € 1.250,-, vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten als hieronder in de beslissing is vermeld. Daarnaast wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 31, 36f, 57, 60, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
73 (drieënzeventig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van De Waag of een nader soortgelijke door de reclassering te bepalen zorgverlener. Indien diagnostiek gewenst is werkt de veroordeelde hieraan mee. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
de veroordeelde zoekt op geen enkele wijze contact met minderjarigen. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als contacten onvermijdelijk zijn, zorgt de veroordeelde dat hier een volwassen persoon bij aanwezig is.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen
de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang
de reclassering dit noodzakelijk acht.
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de veroordeelde tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
legt als
bijkomende strafop aan de verdachte:
ontzetting van het recht tot uitoefening van een beroep waarbij (sport-)lessen aan minderjarigen worden gegeven voor de duur van
3 (drie) jaren;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partijen
[benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5]niet-ontvankelijk in de vorderingen;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de veroordeelde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]te betalen een bedrag van
€1.250,- (duizend tweehonderdvijftig), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de veroordeelde in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de veroordeelde
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen
€1.250,- (duizend tweehonderdvijftig), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.250,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
22 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de veroordeelde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]te betalen een bedrag van
€ 1.250,- (duizend tweehonderdvijftig), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 8 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de veroordeelde in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de veroordeelde
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] te betalen
€ 1.250,- (duizend tweehonderdvijftig), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.250,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
22 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van deze benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de veroordeelde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 6]te betalen een bedrag van
€ 1.250,- (duizend tweehonderdvijftig), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de veroordeelde in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de veroordeelde
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 6] te betalen
€ 1.250,- (duizend tweehonderdvijftig), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 mei 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.250,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
22 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van deze benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Boer, voorzitter,
en mrs. J.F. Koekebakker en R.D.M. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Dijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.