ECLI:NL:RBROT:2025:1728

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
FT RK 24/1666 en FT RK 24/1667
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van de schuldenaar in het kader van de Faillissementswet

Op 9 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een moratorium heeft aangevraagd op basis van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoekster had op 21 november 2024 een verzoekschrift ingediend voor een voorlopige voorziening, omdat er een dreigende situatie was ontstaan door een ontruimingsvonnis van 30 mei 2024. Tijdens de zitting op 19 december 2024 werd vastgesteld dat de huur voor november en december 2024 was betaald, hoewel er een typefout was gemaakt in de datum van de betaling van december. De rechtbank oordeelde dat er voldoende vertrouwen was dat verzoekster ook de huur voor januari 2025 tijdig zou betalen.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wilde blijven en een minnelijk schuldhulpverleningstraject wilde doorlopen, zwaarder laten wegen dan de belangen van verweerster, die het ontruimingsvonnis wilde uitvoeren. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot het moratorium toegewezen, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens werd verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kreeg zij de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen.

De beslissing houdt in dat de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis wordt opgeschort voor de duur van zes maanden, met de verplichting voor verzoekster om tijdig aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de schuldhulpverlening verslag moet uitbrengen over de voortgang van de buitengerechtelijke schuldregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 9 januari 2025
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 21 november 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 22 november 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 19 december 2024.
Ter zitting van 19 december 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer mr. J. Verheij, werkzaam bij JAW Advocaten (hierna: advocaat);
  • de heer [persoon A] , werkzaam bij Bazuin & Partners, namens CWE 02 Niederlande GmbH & Co KG, gevestigd te Berlijn (hierna: verweerster).
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift en het verhandelede ter zitting is gebleken dat verzoekster zich heeft aangemeld bij Zuidweg en Partners voor schuldhulpverlening. Verzoekster ontvangt voldoende inkomen uit arbeid om de huur te kunnen betalen. De kale huur bedraagt
€ 1.615,-. De huur van november 2024 is op 21 novoember 2024 betaald. Bij het betalingsbewijs van 21 november 2024 van de huur van december 2024 staat dat de betaling ziet op 2014. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat er sprake was van een type fout en dat de betaling ziet op december 2024. Ook heeft verzoekster ter zitting verklaard dat zij de huur van januari 2025 kan en ook tijdig zal betalen.

3.Het verweer

Verweerster heeft ter zitting aangegeven geen verweer te voeren tegen toewijzing van het verzoek, nu de huur van november en december 2024 is betaald.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 15 november 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 25 november 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 30 mei 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. De huur van november 2024 is – weliswaar te laat – op 21 november 2024 betaald. Daarnaast is de huur van december 2024 tijdig betaald op 21 november 2024. Dat bij de huur van december 2024 als jaartal 2014 staat vermeld, ziet de rechtbank als een type fout. Daarnaast heeft de rechtbank er voldoende vertrouwen in dat verzoekster de huur van januari 2025 tijdig zal betalen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 30 mei 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan het [adres] , [postcode] te [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
22 november 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2024.