ECLI:NL:RBROT:2025:1780

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
FT RK 24/1214
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, had op 3 september 2024 een verzoek ingediend om een aantal schuldeisers te dwingen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Dit voorstel hield in dat verzoeker 22,91% zou betalen aan de preferente schuldeisers en 11,45% aan de concurrente schuldeisers, gebaseerd op een saneringskrediet van de Kredietbank Rotterdam. Echter, niet alle schuldeisers stemden in met het voorstel; twee schuldeisers, [persoon A] en Asset Managing, weigerden hun instemming. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het verzoeker niet voldoende is gelukt om aan te tonen dat het aangeboden akkoord het uiterste is waartoe hij in staat is. De rechtbank oordeelde dat het onduidelijk was welk bedrag er aan saneringskrediet beschikbaar was gesteld en of dit in overeenstemming was met de financiële situatie van verzoeker. Hierdoor was het voor de rechtbank niet aannemelijk dat het maximale aan de schuldeisers was aangeboden. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de weigerende schuldeisers zwaarder wegen dan die van verzoeker en heeft het verzoek om een gedwongen schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 9 januari 2025
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [plaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 3 september 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om een aantal schuldeisers, te weten:
  • de heer [persoon A] in behandeling bij LAVG Gerechtsdeurwaarders, hierna te noemen: [persoon A] ;
  • Asset Managing Partners B.V. rechtsopvolgster onder bijzondere titel van Qred AB/Qeld en in behandeling bij LAVG Gerechtsdeurwaarders, hierna te noemen: Asset Managing;
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
LAVG heeft namens Asset Managing op 12 december 2024 voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend.
Ter zitting van 19 december 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer mr. [persoon B] , werkzaam bij Schuldhulpverlening de Schie (hierna te noemen schuldhulpverlener);
  • de heer [persoon C] , werkzaam bij LAVG Gerechtsdeurwaarders, namens schuldeisers de heer [persoon A] en Qred AB/Qeld.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zes schuldeisers, waarvan twee preferente en vier concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 72.753,84 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 18 januari 2024 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 22,91% aan de preferente schuldeisers en 11,45% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt fulltime en heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door de Kredietbank Rotterdam ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Vier schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [persoon A] en Asset Managing stemmen hier niet mee in. [persoon A] heeft een vordering van € 12.684,91 en Asset Managing heeft een vordering van € 6.910,01 op verzoeker.

3.Het verweer

Asset Managing
In haar verweerschrift heeft Asset Managing het volgende gesteld. De vordering van Asset Managing ziet op een zakelijk krediet met een persoonlijk zekerheidsrecht. Vanaf de eerste termijnbetaling heeft verzoeker niet aan zijn betalingsverplichting voldaan. Tot op heden heeft Asset Managing geen enkele betaling ontvangen. Zeven maanden naar afsluiting van het krediet heeft verzoeker een saneringsvoorstel gedaan. Asset Managing stelt zich op het standpunt dat de vordering hierdoor niet te goeder trouw is ontstaan. Ook is het aangeboden akkoord in de ogen van Asset Managing niet het maximaal haalbare. Daarnaast vormen de weigerende schuldeisers een percentage van 26,9%.
[persoon A]
In de contacten met schuldhulpverlening heeft [persoon A] te kennen gegeven dat er sprake is van frauduleus handelen. [persoon A] heeft hiervan aangifte gedaan. In de ogen van [persoon A] komt zijn vordering dan ook voort uit een onrechtmatige daad. [persoon A] stelt zich op het standpunt dat de vordering niet te goeder trouw is ontstaan.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [persoon A] en Asset Managing bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [persoon A] en Asset Managing in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vorderingen van [persoon A] en Asset Managing een aanzienlijk aandeel vormen in de totale schuldenlast (te weten 26,9% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat [persoon A] en Asset Managing in redelijkheid niet konden weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende duidelijk is geworden dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Het aanbod betreft een saneringskrediet gebaseerd op de huidige inkomsten uit hoofde van een fulltime dienstverband verstrekt door de Kredietbank Rotterdam. Onduidelijk is welk bedrag er beschikbaar is gesteld voor het saneringskrediet en of dit conform het vrij te laten bedrag van verzoeker is verstrekt. Voor de rechtbank is het dan ook onduidelijk of het maximaal haalbare aan de schuldeisers is aangeboden. Ook ter zitting is dit onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Hierdoor is voor de rechtbank ook onvoldoende aannemelijk geworden dat voldoende is gewaarborgd dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen.
Als dit aanbod vergeleken wordt met de situatie dat verzoeker zou worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, dan geldt dat dit aanbod gunstiger is voor de schuldeisers omdat daarbij, anders dan in de schuldsaneringsregeling, geen kosten voor bewindvoerderssalaris en griffierecht verschuldigd zijn. Zoals de rechtbank echter heden bij afzonderlijke uitspraak zal beslissen, voldoet verzoeker niet aan de vereisten voor toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hiervan uitgaande, dient het aanbod vergeleken te worden met de situatie dat geen sprake is van een toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Die vergelijking leidt tot de vaststelling dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moeten worden geacht, nu onvoldoende inzichtelijk is gemaakt welk bedrag er ter beschikking wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [persoon A] en Asset Managing als weigerende schuldeisers zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om [persoon A] of Asset Managing te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2025. [1]