ECLI:NL:RBROT:2025:1809

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
11250026 / CV EXPL 24-3631
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot inzage in inkomsten door werknemer aan werkgever tijdens ziekteperiode

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in een incident tussen [persoon A] en [maatschap B]. [persoon A] was van 26 juli 2011 tot 1 augustus 2023 als fysiotherapeut in dienst bij [maatschap B] en heeft een loonvordering ingesteld, omdat zij meent dat zij te weinig salaris heeft ontvangen. In het incident verzocht [maatschap B] om inzage in de inkomsten van [persoon A] bij andere werkgevers in de periode van 19 november 2020 tot 17 november 2022, om zich goed te kunnen verweren tegen de loonvordering. De kantonrechter oordeelde dat [persoon A] verplicht is om deze gegevens te verstrekken, omdat [maatschap B] recht heeft op deze informatie om een eerlijk proces te waarborgen. De rechter heeft geen dwangsom opgelegd, maar heeft wel bepaald dat [persoon A] de gevraagde gegevens binnen vier weken moet overleggen. De proceskosten in het incident worden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. De zaak zal verder worden besproken in een zitting waar beide partijen hun standpunten kunnen toelichten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 11250026 / CV EXPL 24-3631
datum uitspraak: 13 februari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A],
woonplaats: [woonplaats A] ,
eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
gemachtigde: mr. H.D. van Duijvenbode,
tegen
1. de maatschap [maatschap B] ,
vestigingsplaats: Dordrecht,
2. [persoon B 1],
woonplaats: Alblasserdam,

3. [persoon B 2] ,

woonplaats: Rhoon,

4. [persoon B 3] ,

woonplaats: Zwijndrecht,

5. [persoon B 4] ,

woonplaats: Zwijndrecht,

6. [persoon B 5]

woonplaats: Dordrecht;

7. [persoon B 6] ,

woonplaats: Dordrecht,

8. [persoon B 7] ,

woonplaats: Alblasserdam,
gedaagden in de hoofdzaak, eisers in het incident.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘ [maatschap B] ’ genoemd.

1.De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 24 juli 2024, met bijlagen;
  • het antwoord met een eis in het incident, met bijlagen;
  • het antwoord in het incident, met bijlagen.

2.De beoordeling

Waar gaat de hoofdzaak over?
2.1.
[persoon A] is van 26 juli 2011 tot 1 augustus 2023 als fysiotherapeut in dienst geweest bij [maatschap B] voor een variabel loon. Volgens haar heeft zij in die periode te weinig salaris ontvangen. Zij eist dat [maatschap B] alsnog het juiste salaris betaalt met kosten, haar salarisstroken corrigeert en dit opgeeft aan de Belastingdienst en het UWV. [persoon A] is ook mede-eigenaar van ‘fysiotherapie [fysiopraktijk A] ’. [maatschap B] stelt zich op het standpunt dat [persoon A] haar eis baseert op onjuiste uitgangspunten en dat die dus moet worden afgewezen.
Waar gaat het incident over?
2.2.
[maatschap B] wil van [persoon A] een overzicht waarin staat hoeveel uur zij in de periode 19 november 2020 tot 17 november 2022 ergens anders heeft gewerkt dan bij [maatschap B] . [maatschap B] wil ook weten hoeveel [persoon A] daarmee heeft verdiend. [maatschap B] heeft deze gegevens nodig om goed verweer te kunnen voeren tegen de loonvordering die [persoon A] heeft ingesteld. [persoon A] wil dit overzicht niet geven, omdat de gevraagde informatie volgens haar niet relevant is en er ook geen spoedeisend belang bestaat om die nu te delen. De kantonrechter oordeelt dat [maatschap B] wel recht heeft op de betreffende gegevens en beveelt [persoon A] om die aan Sterrenbrug te geven. Hierna wordt uitgelegd waarom dit het oordeel is.
In het incident
[maatschap B] heeft recht op gegevens over door [persoon A] elders gewerkte uren en daarmee verdiend loon in de periode van 19 november 2020 tot 17 november 2022
2.3.
[maatschap B] heeft recht op de gevraagde informatie over de opgegeven ziekteperiode, omdat zij in staat moet worden gesteld om zich goed te verweren tegen de loonvordering van [persoon A] (artikel 194 lid 1 Rv). [maatschap B] beschikt zelf niet over informatie over het aantal uur dat [persoon A] in deze ziekteperiode elders heeft gewerkt en hoeveel zij daarmee heeft verdiend. Deze informatieassymetrie maakt onder de gegeven omstandigheden inbreuk op het beginsel van een eerlijk proces. Zonder die informatie kan [maatschap B] namelijk niet beoordelen of [persoon A] haar re-integratie heeft belemmerd of vertraagd en of zij het loon van [persoon A] mag verminderen (artikel 7:629 lid 3 onder b en lid 5 BW). Daarmee heeft [maatschap B] voldoende belang bij het krijgen van de gegevens.
2.4.
Om te waarborgen dat er sprake is van een evenwicht in deze procedure, moet [persoon A] de gevraagde informatie aan [maatschap B] geven. [persoon A] heeft in deze ziekteperiode immers in ieder geval ook gewerkt als fysiotherapeut bij ‘fysiotherapie [fysiopraktijk A] ’, waarvan zij mede-eigenaar is. Het gaat er hier niet om vanaf wanneer dit bekend was bij [maatschap B] , maar of dit bekend was bij de bedrijfsarts en of en hoe de adviezen van de bedrijfsarts bij ‘ [fysiopraktijk A] ’ zijn uitgevoerd. [persoon A] heeft met de hand iets bijgeschreven op een aanvullend verslag van [maatschap B] bij het plan van aanpak van 22 november 2021. Zij schrijft dat zij 10 uur per week werkte bij ‘ [fysiopraktijk A] ’ in plaats van 12 uur zoals in dat verslag staat. Die 12 uur is gebaseerd op het advies van de bedrijfsarts om 4 uur per dag te werken en de bekendheid van [maatschap B] met de verdeling van de werkweek van [persoon A] in 2 dagen bij [maatschap B] en 3 dagen bij ‘ [fysiopraktijk A] ’. Het gaat hier weliswaar om minder uur dan uit het advies van de bedrijfsarts zou volgen, maar het is wel afwijkend. Dat is een aanwijzing dat mogelijk niet altijd conform de adviezen van de bedrijfsarts is gehandeld bij ‘ [fysiopraktijk A] ’.
2.5.
Het is bovendien niet duidelijk of de bedrijfsarts er altijd rekening mee heeft gehouden dat [persoon A] ook voor ‘ [fysiopraktijk A] ’ werkte. ‘ [fysiopraktijk A] ’ wordt nergens op de adviezen van Zorg van de Zaak vermeld, niet bij organisatiegegevens en ook niet in de tekst van de evaluaties. Pas in een verslag van 10 augustus 2022 wordt ‘ [fysiopraktijk A] ’ voor het eerst genoemd. Daar staat onder ‘verloop’ dat [persoon A] inmiddels bij haar andere werkgever (toevoeging kantonrechter: ‘ [fysiopraktijk A] ’ dus) halve dagen aan het werk is (terwijl bij [maatschap B] mediation loopt).
2.6.
Dat [maatschap B] niet eerder heeft gevraagd om deze gegevens is geen argument om het verzoek van [maatschap B] nu af te wijzen. Eerder werd [maatschap B] namelijk nog niet geconfronteerd met een aanzienlijke loonvordering van [persoon A] . Dat is nu wel zo. Daarom heeft [maatschap B] er belang en spoed bij om de gevraagde gegevens te verkrijgen. De positie van [persoon A] wordt daarmee niet onredelijk geschaad.
[persoon A] moet de gevraagde gegevens aan [maatschap B] geven
2.7.
De rechter beveelt [persoon A] om de gevraagde gegevens binnen vier weken aan [maatschap B] te geven (artikel 195 lid 1 Rv). [maatschap B] heeft namelijk recht op die informatie. [maatschap B] heeft voorafgaand aan deze procedure meerdere keren aan [persoon A] gevraagd om de betreffende informatie te verstrekken, maar dat heeft [persoon A] niet gedaan. Omdat inmiddels deze procedure tussen partijen aanhangig is, beveelt deze rechter [persoon A] om inzage te geven.
De rechter vindt een dwangsom niet nodig
2.8.
De rechter gaat ervan uit dat [persoon A] op tijd aan het bevel zal voldoen om de gegevens in te brengen in deze procedure. Als zij dat niet doet, zal de rechter daaraan in de hoofdzaak de gevolgen verbinden die zij passend vindt.
De kosten voor het afgeven van de gegevens zijn nihil
2.9.
De kosten voor het afgeven van de betreffende gegevens wordt vastgesteld op nihil.
De proceskosten in het incident worden gecompenseerd
2.10.
De kantonrechter bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen. Dat betekent dat zij geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij heeft gemaakt.
In de hoofdzaak
2.11.
De kantonrechter wil de zaak met de partijen bespreken op een zitting.
De partijen krijgen op de zitting de mogelijkheid om hun kant van het verhaal te vertellen.
Ook stelt de kantonrechter vragen en onderzoekt of de partijen samen tot een oplossing kunnen komen.
2.12.
Op de zitting zal voldoende gelegenheid zijn om het overzicht van [persoon A] en de mogelijke juridische gevolgen daarvan te bespreken.
2.13.
Bij het plannen van de zitting wil de rechtbank zoveel mogelijk rekening houden met de agenda van de partijen. Daarom wordt nu eerst aan de partijen gevraagd de kantonrechter te laten weten op welke ochtenden en/of middagen in de komende maanden zij echt niet naar een zitting kunnen komen. Ook wil de kantonrechter graag de e-mailadressen van de partijen ontvangen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
In het incident
3.1.
beveelt [persoon A] om uiterlijk op de rolzitting van 13 maart 2025 in het geding te brengen een volledig overzicht van alle inkomsten die zij ergens anders dan bij [maatschap B] heeft gehad in de periode van 19 november 2020 tot 17 november 2022, met een deugdelijke onderbouwing door (loon)specificaties;
3.2.
bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen;
In de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de partijen uiterlijk op 13 maart 2025 moeten laten weten op welke ochtenden/middagen in de maanden april, mei en juni 2025 zij echt niet naar een zitting kunnen komen en hun e-mailadres moeten opgeven.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
703