ECLI:NL:RBROT:2025:1834

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
13 februari 2025
Zaaknummer
ROT 24/85
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een urgentieverklaring en procesbelang van eisers na verhuizing

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 17 februari 2025, wordt het beroep van eisers tegen de intrekking van hun urgentieverklaring beoordeeld. Het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee had op 24 maart 2023 de urgentieverklaring ingetrokken, en dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit op 4 december 2023. Eisers, die recentelijk verhuisd zijn, stelden beroep in tegen deze intrekking. Tijdens de zitting op 13 februari 2025 werd duidelijk dat eisers verhuisd waren naar een woning die aan hun wensen voldeed, waardoor zij geen urgentieverklaring meer nodig hadden. De rechtbank concludeert dat eisers geen procesbelang meer hebben bij de beoordeling van het beroep, aangezien de procedure enkel nog om principiële redenen wordt voortgezet. De rechtbank wijst erop dat er geen schade is geleden door de intrekking van de urgentieverklaring en dat eisers geen recht hebben op een inhoudelijke beoordeling van hun beroep.

Eisers hebben ook aanspraak gemaakt op een vergoeding voor de kosten van hun verhuizing, maar de rechtbank kan hierover geen oordeel geven in deze procedure. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat het beroep tegen de intrekking van de urgentieverklaring niet verder inhoudelijk wordt behandeld. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter M.G.L. de Vette, in aanwezigheid van griffier H. Sabanovic, en is openbaar uitgesproken op 17 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/85

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], uit [plaatsnaam], eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Voorne aan Zee, het college

(gemachtigden: mr. M.L. Groeneveld en S. Fkiri).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eisers tegen het intrekken van een urgentieverklaring.
1.1.
Met het primaire besluit van 24 maart 2023 heeft het college de urgentieverklaring van eisers ingetrokken. Met het bestreden besluit van 4 december 2023 op het bezwaar van eisers is het college daarbij gebleven. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eisers hebben op 28 januari 2025 een nader stuk ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, [naam 1] en [naam 2] (zoons van eisers) en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Procesbelang
2. Eisers hebben in het nadere stuk van 28 januari 2025 aangegeven in de tussentijd te zijn verhuisd van [adres 1] naar een woning aan [adres 2]. Gelet hierop moet de rechtbank de vraag beantwoorden of eisers een voldoende actueel procesbelang hebben bij de beoordeling van het beroep dat gaat over de intrekking van de urgentieverklaring.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Eisers zijn verhuisd naar een woning die, zoals ter zitting bevestigd, aan hun wensen voldoet en hebben daarmee geen urgentieverklaring meer nodig. Eisers willen dat er toch een uitspraak wordt gedaan over de intrekking van de urgentieverklaring en willen ook excuses van het college. Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter niet gehouden is een inhoudelijk oordeel te geven in een procedure die uitsluitend nog wordt gevoerd om principiële redenen, zodat de wens van eisers om een uitspraak ook geen procesbelang oplevert. Het is verder niet gebleken dat eisers schade hebben geleden als gevolg van de intrekking van de urgentieverklaring of door een andere reden een procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
4. Eisers hebben in het nadere stuk van 28 januari 2025 en op zitting aangevoerd aanspraak te maken op een vergoeding voor de kosten van de verhuizing. Deze kosten hebben eisers begroot op:
- kosten voor verhuizen en herinrichten: € 7.156,-;
- dubbele huurlasten: € 850,-;
- kwijtschelding van een lening van de gemeente: € 2.000,-;
- terugbetaling van reeds betaalde termijnen voor aflossing van bovengenoemde lening: € 500,-.
5. De rechtbank kan hierover in deze procedure geen oordeel geven. Voor de kosten van de verhuizing en de inrichting van de nieuwe woning hebben eisers op 15 februari 2024 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand. Het college heeft met een besluit van 7 maart 2024 beslist op deze aanvraag en de bijzondere bijstand voor inrichtingskosten tot een bedrag van € 2171,39 toegekend. Dat bedrag is deels als lening (€ 1.267,-) verstrekt en deels (€ 904,39) als een gift. Voor zover eisers hebben bedoeld het niet eens te zijn met de hoogte van de verleende bijzondere bijstand, of dat een deel als een lening was verstrekt, had het op de weg van eisers gelegen om tegen dit besluit bezwaar te maken bij het college.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren vanwege het ontbreken van procesbelang. Dat betekent dat de rechtbank het beroep tegen het intrekken van de urgentieverklaring verder niet inhoudelijk behandelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.