ECLI:NL:RBROT:2025:1846

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
10-269473-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring mishandeling met vrijspraak poging tot doodslag en zware mishandeling, ontoerekeningsvatbaarheid en zorgmachtiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte heeft met een aardappelschilmesje een snee in de nek en hals van de aangeefster gemaakt. De forensisch medische rapportage classificeert de verwonding als een krasverwonding, waarbij is vastgesteld dat de aangeefster niet aan dit letsel had kunnen overlijden. De rechtbank oordeelt dat, ondanks de kwetsbare plek van de verwonding, niet kan worden vastgesteld dat het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans op overlijden of zwaar lichamelijk letsel met zich heeft gebracht. Voorwaardelijk opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel kan niet worden bewezen, waardoor de verdachte wordt vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank acht echter wel bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een paranoïde psychotische stoornis en dat zij ten tijde van het feit in een psychose verkeerde. Hierdoor was de verdachte niet in staat om de gevolgen van haar handelen te overzien, wat leidt tot de conclusie dat zij niet strafbaar is. De rechtbank ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging en heft de voorlopige hechtenis op, met de voorwaarde dat de verdachte in het kader van een zorgmachtiging in een kliniek wordt geplaatst. De rechtbank heeft ook een zorgmachtiging afgegeven, waarmee de verdachte gedwongen kan worden behandeld voor haar psychische aandoening.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-269473-24
Datum uitspraak: 13 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsman mr. C.J.J. Kwint, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K.L. Rook heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • ontslag van alle rechtsvervolging voor het ten laste gelegde feit;
  • primair oplegging van een maatregel ter beschikkingstelling (tbs) met dwang; en subsidiair oplegging van een maatregel ter beschikkingstelling (tbs) met voorwaarden, met dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel;
  • meer subsidiair toewijzing van de vordering tot het verlenen van een zorgmachtiging in het kader van artikel 2.3 Wet forensische zorg (Wfz), verzocht in een afzonderlijke maar gelijktijdig behandelde verzoekschriftprocedure.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De verdachte heeft het slachtoffer in haar nek gesneden. Aan de hand van de forensisch medische letselrapportage en de letselfoto kan worden geconstateerd dat dit twee afzonderlijke sneeën van respectievelijk 11 en 9 centimeter betreffen. Uit het rapport blijkt dat het toegebrachte letsel op zichzelf niet levensbedreigend is. De arts constateert echter wel dat er een kras over de halsslagader heenloopt en dat er vitale vaatstructuren beschadigd hadden kunnen worden als er voldoende kracht was uitgeoefend. Uit het rapport blijkt bovendien dat er relatief weinig kracht nodig is om door de lagen van de hals te komen en de halsslagader te raken. Als deze ader was geraakt, dan was er een forse bloeding ontstaan waarbij de kans op overlijden aanmerkelijk was geweest.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de halsslagader op die plek loopt. Door een mes op de nek van het slachtoffer te zetten heeft de verdachte de kans op de koop toe genomen dat het slachtoffer ernstigere, potentieel dodelijke, verwondingen zou oplopen. Er was bij de verdachte dus sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
4.1.2.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte met een aardappelschilmesje een snee in de nek en hals van aangeefster heeft gemaakt. De vraag is hoe dit juridisch moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op de dood aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
In de forensisch medische letselrapportage wordt de verwonding geclassificeerd als ‘een krasverwonding’, waarbij wordt vastgesteld dat aangeefster onmogelijk aan dit letsel had kunnen overlijden. Die kans op overlijden of op blijvende schade en/of langdurige revalidatie had wel kunnen ontstaan wanneer meer kracht was uitgeoefend en er dus dieper in de nek en hals was gesneden. Vast staat echter dat de verdachte niet met kracht heeft gesneden. Ondanks de kwetsbare plek waar de aangeefster is verwond, kan daarom niet worden vastgesteld dat het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans op overlijden of op zwaar lichamelijk letsel met zich heeft gebracht. De door de officier van justitie genoemde mogelijkheid dat de aangeefster een onverwachte beweging zou maken, maakt dit oordeel niet anders.
Het voorgaande betekent dat (voorwaardelijk) opzet op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel niet kan worden bewezen. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Wel acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 21 augustus 2024 te Rotterdam
[slachtoffer] heeft mishandeld
door met een mesje in de nek en hals van die [slachtoffer] te snijden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan ook worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapporten van 29 november en 11 december 2024, respectievelijk opgesteld door [naam 1], psychiater, en [naam 2], psycholoog.
Uit het psychologisch en psychiatrisch onderzoek is onder meer naar voren gekomen dat de verdachte lijdt aan een paranoïde psychotische stoornis, in de zin van schizofrenie, en zij wordt door haar behandelaren beschreven als chronisch psychotisch. Ten tijde van het bewezenverklaarde feit was bij de verdachte sprake van een psychose met een waan over bedreiging van een vriend van haar. De verdachte dacht als gevolg van de psychose en gehoorhallucinaties dat haar vriendin, de aangeefster, ook betrokken was bij de bedreiging van deze vriend. Hierdoor werd de verdachte verdrietig en boos, kon zij zich niet meer beheersen en viel zij de aangeefster in een impuls aan. Er is een direct verband tussen de inhoud van de psychose en het tenlastegelegde feit. Het advies van zowel de psychiater als de psycholoog is om het tenlastegelegde feit bij een bewezenverklaring niet aan de verdachte toe te rekenen. Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De bewezen verklaarde feiten kunnen de verdachte, wegens een psychische stoornis die aanwezig was tijdens het begaan van die feiten, geheel niet worden toegerekend. Dit betekent dat de verdachte niet strafbaar is en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Oplegging maatregel(en) en/of zorgmachtiging

7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft naar aanleiding van de rapportages in een aparte procedure een verzoekschrift ingediend tot het verlenen van een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Dit verzoek is tegelijk met deze strafzaak behandeld. Ter zitting heeft de officier van justitie erop gewezen dat een zorgmachtiging niet gericht is op het inperken van het recidiverisico en daarom in dit geval niet toereikend is. Om die reden wordt er primair tbs met dwangverpleging en subsidiair tbs met voorwaarden geëist.
7.2.
Standpunt verdediging
Indien de verdachte wordt vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, is het opleggen van een tbs-maatregel niet mogelijk nu artikel 300 Sr niet onder artikel 37a lid 1 sub 2 Sr valt. De verdediging heeft de rechtbank verzocht om te volstaan met het verlenen van een zorgmachtiging. Deze maatregel is minder ingrijpend en afdoende om het recidiverisico in te perken, zoals ook de deskundigen hebben gerapporteerd.
7.3.
Beoordeling
Nu de bewezenverklaarde feiten de verdachte niet worden toegerekend, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het opleggen van een maatregel en/of zorgmachtiging passend en geboden is, gelet op de ernst van het feit en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft bij het maken van deze afweging het volgende in aanmerking genomen.
Tbs-maatregel
Omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en veroordeelt voor de subsidiair ten laste gelegde mishandeling, kan geen tbs met dwangverpleging, dan wel tbs met voorwaarden, worden opgelegd. Het bewezenverklaarde feit valt immers niet onder artikel 37a lid 1 sub 2 Sr.
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke of andere strafbare feiten.
Zorgmachtiging
Op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wfz kan de rechter, indien hij van oordeel is dat aan de criteria voor het afgeven van een zorgmachtiging krachtens de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) is voldaan, ambtshalve of na een verzoekschrift van de officier van justitie, met toepassing van die wet een zorgmachtiging ingevolge die wet afgeven. Aan deze bevoegdheid kan in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde bij afzonderlijke beslissing toepassing worden gegeven bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld. De officier van justitie heeft op 29 januari 2025 een verzoekschrift ex artikel 2.3, eerste lid van de Wfz ingediend.
Om de vraag te kunnen beantwoorden of aan verdachte een zorgmachtiging dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op het voornoemde Pro Justitia-rapport van 29 november 2024, opgesteld door [naam 1], psychiater. Hieruit blijkt ten aanzien van de geadviseerde interventie onder meer het volgende:
‘Bij betrokkene is de psychose de belangrijkste delictfactor en is er vooral een goede behandeling van de psychose nodig om het recidiverisico duurzaam te verlagen. Betrokkene heeft een blanco justitiële voorgeschiedenis en geeft aan mee te werken aan behandeling, maar ze wil eigenlijk liever niet de dosering van de medicatie verhogen. Ook in detentie heeft ze de geadviseerde hogere dosering olanzapine geweigerd. Een behandeling in een civielrechtelijk kader met een zorgmachtiging kan ervoor zorgen dat betrokkene de medicatie gedwongen kan krijgen en zou derhalve afdoende moeten zijn om het recidiverisico te verlagen. Het advies is daarom om te laten onderzoeken of een zorgmachtiging kan worden afgegeven in het kader van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg, zodat betrokkene op basis van deze maatregel eerst klinisch kan worden behandeld. Na de termijn van zes maanden kan de behandeling vrijwillig of in het kader van de Wvggz worden voorgezet.’
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het voornoemde Pro Justitia-rapport van 11 december 2024, opgesteld door [naam 2], psycholoog. Hieruit blijkt ten aanzien van de geadviseerde interventie onder meer het volgende:
‘Een zorgmachtiging heeft de voorkeur, maar mogelijk wordt het recidiverisico niet voldoende teruggedrongen. Bij een zorgmachtiging wordt betrokkene in de civiele GGZ geplaatst waar onvoldoende forensische scherpte bestaat voor wat betreft het terugdringen van het recidiverisico. Tevens is een zorgmachtiging in eerste instantie voor een half jaar en naar verwachting zal de behandeling langer dan een jaar duren; het is onzeker of na dit half jaar de zorgmachtiging wordt verlengd. Indien de zorgmachtiging niet wordt verlengd, kan de behandeling niet meer in een verplicht kader plaatsvinden en kan het zijn dat betrokkene zich onttrekt aan een adequate psychiatrische behandeling. Rapporteur geeft aan de rechtbank ter overweging welke van de twee bovengenoemde juridische kaders (zorgmachtiging of tbs met voorwaarden) het meest passend is om recidive te voorkomen.’
Mede gelet op deze adviezen zal de rechtbank in de civiele verzoekschriftprocedure die tegelijk met de strafzaak is behandeld een zorgmachtiging afgeven in het kader van de schakelbepaling artikel 2.3 van de Wet Forensische Zorg (Wfz). Deze toewijzende beslissing op het verzoekschrift tot het verlenen van een zorgmachtiging wordt tegelijk met deze uitspraak bij afzonderlijke beschikking afgegeven.
Voorlopige hechtenis
Naast dit vonnis is een zorgmachtiging verleend. De voorlopige hechtenis zal worden opgeheven met ingang van het moment waarop de verdachte in het kader van de zorgmachtiging wordt geplaatst in een kliniek.

8.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop de verdachte in het kader van de zorgmachtiging wordt opgenomen in een kliniek.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Stolk, voorzitter,
en mrs. L. Stevens en J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.D. Bijl, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 13 februari 2025.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 21 augustus 2024 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mesje in de nek en hals van die [slachtoffer] heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 21 augustus 2024 te Rotterdam
[slachtoffer] heeft mishandeld
door met een mesje in de nek en hals van die [slachtoffer] te snijden.