ECLI:NL:RBROT:2025:1854

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
10-209181-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verleiding van twee minderjarigen tot het plegen en dulden van ontucht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verleiden van twee minderjarigen tot het plegen en dulden van ontucht. De verdachte, geboren in 1981, werd ervan beschuldigd zijn penis aan de minderjarige meisjes te hebben getoond en hen gevraagd deze aan te raken. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers, die op het moment van de feiten zes en acht jaar oud waren, betrouwbaar en geloofwaardig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 6 januari 2024 tot en met 14 januari 2024 te Dordrecht, de meisjes heeft verleid door zijn penis aan hen te tonen en hen te verzoeken deze aan te raken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en een taakstraf van 100 uren. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte elk van de benadeelde partijen € 1.000,- aan immateriële schade moet vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de slachtoffers en hun moeder.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-209181-24
Datum uitspraak: 13 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1981,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
raadsman mr. R.F.H. Tamboenan, advocaat te Barendrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L. Verhoeven heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en hun moeder [slachtoffer 3] .

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De verdachte ontkent en er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Er kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen enkel op grond van de verklaringen van de minderjarige meisjes. De verklaringen zijn onvoldoende specifiek en bevatten weinig context. Het is de vraag of dermate jonge minderjarigen eventuele gebeurtenissen goed kunnen weergeven. Daarnaast is er onvoldoende steunbewijs in het dossier om tot bewezenverklaring te komen.
Subsidiair is aangevoerd dat de bestanddelen ‘meermalen’, ‘tonen’, ‘vasthouden’, en ‘aanraken’ niet kunnen worden bewezen.
4.1.2.
Beoordeling
Niet ter discussie staat dat de verdachte in en rond de ten laste gelegde periode regelmatig bij Ibrahim Şen thuis was terwijl [naam] minderjarige dochters [slachtoffer 1] (destijds acht jaar oud) en [slachtoffer 2] (destijds zes jaar oud) ook thuis waren. De kernvraag in deze strafzaak is of de verdachte op enig moment in de tenlastegelegde periode zijn penis heeft laten zien aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en heeft getracht om hen zijn penis aan te laten raken.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] het voornaamste bewijsmateriaal (daartoe) vormen. Omdat zij ten tijde van het ten laste gelegde zes en acht jaar oud waren dient er behoedzaam met de door hen afgelegde verklaringen te worden omgegaan.
De rechtbank stelt – op grond van de bewijsmiddelen – vast dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op verschillende momenten hebben verklaard over de ten laste gelegde gedragingen. Zij hebben dit eerst – vrijwel gelijk nadat het een en ander volgens hen had plaatsgevonden – aan hun vader verteld, vervolgens aan hun moeder en later zijn zij in een studioverhoor uitgebreid gehoord bij de politie. De kern van hun verklaring is daarbij telkens hetzelfde, namelijk dat de verdachte zijn penis aan hen heeft laten zien en dat zij die mochten aanraken. Daarbij valt echter ook op dat zij ook op detailniveau consistent verklaren. Zo heeft [slachtoffer 2] aan haar moeder verteld dat zij degene is geweest die het aan haar vader heeft verteld en dat het voorval zich heeft voorgedaan in de kamer waar de verdachte sliep. Dat heeft zij later bij de politie herhaald.
Daar komt bij dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op hoofdlijnen nagenoeg identiek zijn, maar ook op detailniveau minst genomen grote gelijkenissen vertonen. Zij hebben namelijk allebei verklaard dat het voorval heeft plaatsgevonden op het moment dat hun vader hun jongere zusje naar bed bracht en dat [slachtoffer 2] degene is geweest die het aan hun vader heeft verteld. Verder valt op dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte zijn penis vaker aan haar liet zien, maar dat de verdachte zijn penis maar één keer heeft laten zien aan [slachtoffer 2] en dat dat ‘de laatste keer’ betrof. Dat komt overeen met de verklaring van [slachtoffer 2] dat de verdachte zijn penis maar één keer aan haar heeft laten zien.
Bovendien valt op dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] authentieke details bevatten. [slachtoffer 1] heeft bijvoorbeeld tegen haar moeder verklaard dat de verdachte bij het tonen van zijn penis heeft gezegd “dat zijn piemel heel sterk kan worden als je hem aanraakt” en [slachtoffer 2] heeft op de vraag wat zij precies zag toen de verdachte zijn penis toonde verklaard “zo’n gaatje en zag er gewoon vies uit”. Zij wilde de penis van de verdachte niet vasthouden “want ik vond dat vies. Hij plast daar ook mee”. Deze details dragen bij aan de geloofwaardigheid van de afgelegde verklaringen.
Tot slot constateert de rechtbank dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] worden ondersteund door de verklaringen van hun ouders. De beide ouders hebben immers bevestigd dat [slachtoffer 2] degene is geweest die hen heeft verteld over de ten laste gedragingen en hun vader heeft bevestigd dat hij de meisjes op de bewuste avond alleen heeft gelaten met de verdachte omdat hij bezig was met het wassen en naar bed brengen van zijn jongste dochter. Bovendien heeft hij verklaard dat hij de verdachte op de bewuste avond direct heeft geconfronteerd en het huis ‘uit heeft gejaagd’. [slachtoffer 1] heeft bevestigd dat de verdachte toen ‘uit huis ging’ en ook de verdachte heeft verklaard dat hij de familie sinds die dag niet meer heeft gezien.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] – ieder afzonderlijk maar zeker gezamenlijk – als betrouwbaar en geloofwaardig dienen te worden aangemerkt zodat de rechtbank daarvan zal uitgaan.
Door de verdachte zijn overigens twee alternatieve scenario’s geschetst. Als eerste heeft hij gesteld dat de meisjes erg geïnteresseerd waren in seks en het een en ander wellicht berust op fantasie. Ten tweede heeft hij gesteld dat er op de bewuste avond iets is voorgevallen bij het wassen van de meisjes door hun vader. De rechtbank is, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat deze alternatieve scenario’s niet aannemelijk zijn geworden zodat dit verweer zal worden verworpen.
4.1.3.
Conclusie
Op grond van al het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte zijn penis aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft laten zien en heeft geprobeerd om hen ertoe te bewegen zijn penis aan te raken of vast te houden. Dit betekent dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 6 januari 2024 tot en met 14 januari 2024 te Dordrecht,
eenmaal,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht,
bestaande uit het grote/aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2015) en [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2017), die de leeftijd van achttien jaren nog niet hadden bereikt
opzettelijk te bewegen ontuchtige handelingen te plegen en van hem, verdachte, te dulden,
- zijn penis aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft getoond, en
- ( vervolgens) heeft gezegd dat die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn penis konden en/of moesten vasthouden en/of aanraken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen/van hem te dulden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot seksuele verleiding van twee minderjarige meisjes van (toen) zes en acht jaar oud. De verdachte was een vriend van de vader van de twee meisjes en was te gast in hun huis. De verdachte heeft misbruik gemaakt van deze vertrouwensband. Terwijl de vader van de twee meisjes zijn jongste dochter naar bed bracht, heeft de verdachte zijn broek opengedaan en zijn penis laten zien aan de twee minderjarige meisjes en hen gevraagd deze aan te raken.
De verdachte heeft hiermee misbruik willen maken van de meisjes. Daarbij had hij moeten en kunnen begrijpen dat hij met zijn handelen de normale seksuele ontwikkeling van de meisjes op onaanvaardbare wijze in gevaar bracht. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zijn eigen gevoelens van lust heeft laten prevaleren boven de belangen van de jonge slachtoffers. Ook acht de rechtbank het kwalijk dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor zijn handelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke of andere strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 januari 2025. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering heeft geen contact kunnen krijgen met de verdachte en het advies is daarom opgesteld aan de hand van de dossierinformatie. Er kon geen inschatting worden gemaakt van het risico op recidive, letsel of onttrekken aan voorwaarden. Gelet op de ernst van het tenlastegelegde en de risico's klevend aan een terugval in dergelijk gedrag, acht de reclassering het aangewezen dat er alsnog (meer) zicht komt op betrokkene, zijn gedrag en de redenen hierachter. Aldus wordt een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd, gekoppeld aan een proeftijd en bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en het vermijden van contact met minderjarigen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Mede gelet op artikel 22b Sr dient die gevangenisstraf in elk geval deels onvoorwaardelijk te zijn. De rechtbank zal daarnaast een taakstraf opleggen. Bij de bepaling van de duur en hoogte van de opgelegde straffen heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden adviseert en de rechtbank dit verstandig acht, zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk worden opgelegd, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. In plaats van een algeheel contactverbod met minderjarigen, zal een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en moeder worden opgelegd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 1] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 2] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vorderingen van beide benadeelde partijen kunnen integraal worden toegewezen, met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak, dienen beide vorderingen primair te worden afgewezen.
Subsidiair dienen beide vorderingen te worden gematigd. Er wordt door de benadeelde partijen verzocht om toewijzing van toekomstige schade en dit komt niet voor toewijzing in aanmerking
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Voor zowel [benadeelde partij 1] als [benadeelde partij 2] geldt dat sprake is van een aantasting in de persoon “op andere wijze”, neergelegd in sub b van artikel 6:106 BW. In dit geval brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelden zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Voor [benadeelde partij 1] geldt bovendien dat een psycholoog bij haar aanwijzingen heeft gezien voor traumagerelateerde klachten zoals herbeleving, vermijding, verhoogde prikkelbaarheid en slaap-, eet- en concentratieproblemen. De betreffende psycholoog heeft hiervoor traumabehandeling geadviseerd.
De schade van de benadeelde partijen zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 1.000,- per benadeelde partij. De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 14 januari 2024. Tevens wordt in beide gevallen oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen in overwegende mate zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] een schadevergoeding betalen van ieder € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt in beide gevallen oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoedingen wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen. Dit deel van de vorderingen kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. De benadeelde partijen worden in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 248a (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 1 maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde zal zich laten behandelen door polikliniek De Waag of ambulant behandelcentrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Deze behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt en de veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2015, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2017, en [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 4] 1985, gedurende 2 jaren na ingang van de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 100 uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , te betalen een bedrag van
€ 1.000,- (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen
€ 1.000,-(hoofdsom,
zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
20 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] , te betalen een bedrag van
€ 1.000,- (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] te betalen
€ 1.000,-(hoofdsom,
zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
20 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Stevens, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.D. Bijl, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 13 februari 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2023 tot en met 14 januari 2024 te Dordrecht,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht,
bestaande uit het grote/aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem, verdachte, en [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2015) en/of [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2017), die de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt
opzettelijk te bewegen ontuchtige handelingen te plegen en/of van hem, verdachte, te dulden,
- zijn penis aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft getoond, en/of
- ( vervolgens) heeft gezegd dat die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zijn penis kon(den) en/of moest(en) vasthouden en/of aanraken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2023 tot en met 14 januari 2024 te Dordrecht,
meermalen, in elk geval eenmaal,
(telkens) de eerbaarheid heeft geschonden
op een niet openbare plaats, te weten aan de Beinemastraat 48, terwijl een ander, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , daarbij zijns/haars ondanks tegenwoordig was,
door
- zijn penis aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te tonen, en/of
- ( vervolgens) te zeggen dat die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zijn penis kon(den) en/of moest(en) vasthouden en/of aanraken.
aren.