ECLI:NL:RBROT:2025:1907

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
11453570 VV EXPL 24-624
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning in kort geding wegens gebrek aan hoofdverblijf van de huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Waterweg Wonen en een gedaagde huurder. Waterweg Wonen vorderde de ontruiming van een woning in Vlaardingen, omdat de gedaagde volgens de eiseres haar hoofdverblijf niet in de woning had. De kantonrechter oordeelde dat Waterweg Wonen aannemelijk had gemaakt dat de gedaagde gedurende langere tijd niet in de woning verbleef, wat in strijd was met de huurovereenkomst. De rechter wees de vordering van Waterweg Wonen toe, maar stelde de ontruimingstermijn vast op veertien dagen na betekening van het vonnis. De kantonrechter overwoog dat de gedaagde onvoldoende bewijs had geleverd om haar verweer te onderbouwen en dat de belangen van Waterweg Wonen zwaarder wogen dan die van de gedaagde. De proceskosten werden toegewezen aan Waterweg Wonen, en de wettelijke rente over deze kosten werd ook toegewezen, te beginnen op de vijftiende dag na de datum van het vonnis. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11453570 VV EXPL 24-624
datum uitspraak: 11 februari 2025
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
WATERWEG WONEN,
vestigingsplaats: Vlaardingen,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.E. Roeters van Lennep,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Vlaardingen,
gedaagde,
gemachtigde: [persoon A] .
De partijen worden hierna ‘Waterweg Wonen’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
[gedaagde] huurt de woning aan het [adres] ( [postcode] ) in Vlaardingen van Waterweg Wonen. Volgens Waterweg Wonen heeft, althans had, [gedaagde] , gedurende langere tijd, niet haar hoofdverblijf in de woning en wordt, of werd, de woning door derden gebruikt, wat in strijd is met de huurovereenkomst en de algemene huurvoorwaarden. Waterweg Wonen vordert daarom in deze zaak dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de woning binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen. Waterweg Wonen vindt dat zij daar een spoedeisend belang bij heeft. [gedaagde] is het niet eens met de vordering van Waterweg Wonen. De kantonrechter wijst de vordering van Waterweg Wonen toe, maar stelt de ontruimingstermijn wel vast op veertien dagen na betekening van dit vonnis. Dit wordt hierna uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 9 januari 2025, met bijlagen 1 tot en met 7;
  • de aanvullende bijlagen 8 tot en met 11 van Waterweg Wonen;
  • het antwoord;
  • de mondelinge behandeling op 28 januari 2025.

3.De beoordeling

3.1.
Een vordering in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de vordering in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat Waterweg Wonen heeft bij toewijzing van de vordering worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor [gedaagde] als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
3.2.
Bij de beoordeling hierna neemt de kantonrechter tot uitgangspunt dat [gedaagde] en Waterweg Wonen in 2010 een huurovereenkomst hebben gesloten en dat Waterweg Wonen vanaf oktober 2024 probeert duidelijkheid te krijgen over de personen die in de woning verblijven/wonen. In dat kader heeft Waterweg Wonen [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om gegevens te verstrekken waaruit blijkt dat zij haar hoofdverblijf in de woning heeft.
Waterweg Wonen heeft aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] haar hoofdverblijf niet in de woning heeft
3.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Waterweg Wonen aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] haar hoofdverblijf niet in de woning heeft, althans lange tijd niet heeft gehad. Daarvoor is het volgende van belang.
3.4.
De kantonrechter wijst allereerst op de door Waterweg Wonen in het geding gebrachte bijlagen en in het bijzonder op de bijlagen 3 en 4 (verslagen van huisbezoeken) en de bijlage 6 (door omwonenden ingevulde verklaringen). Uit deze bijlagen kan – kort gezegd – worden afgeleid dat omwonenden [gedaagde] nooit zien en dat er andere personen in de woning wonen dan (de gezinsleden van) [gedaagde] . Uit het verslag dat Waterweg Wonen als bijlage 4 in het geding heeft gebracht, blijkt ook dat medewerkers van Waterweg Wonen verschillende keren bij [gedaagde] aan de deur zijn geweest en dat [gedaagde] op geen van die momenten in de woning was. Dit zijn allemaal omstandigheden die er in onderlinge samenhang bezien sterk op wijzen dat [gedaagde] haar hoofdverblijf niet in de woning heeft.
3.5.
Hoewel deze situatie schreeuwt om een verklaring van [gedaagde] , heeft [gedaagde] die verklaring – ook na voorafgaand aan deze zaak door Waterweg Wonen aan haar gedane verzoeken – niet gegeven. [gedaagde] stelt in haar antwoord op de dagvaarding weliswaar dat zij haar hoofdverblijf wel in de woning heeft, maar zij onderbouwt die stelling op geen enkele manier. Anders dan [gedaagde] is de kantonrechter van oordeel dat het gezien alle door Waterweg Wonen in het geding gebrachte bijlagen op de weg van [gedaagde] lag om niet te volstaan met enkele blote ontkenningen van de verwijten die Waterweg Wonen aan haar adres maakt. Wat [gedaagde] had kunnen doen was bijvoorbeeld afschriften van haar bankrekening, poststukken of rekeningen gericht aan het adres van de woning, verklaringen van familie of kennissen en een inschrijvingsbewijs van de school van de kinderen van [gedaagde] in het geding brengen, om haar verweer handen en voeten te geven. Daarmee had [gedaagde] mogelijk kunnen aantonen dat zij haar hoofdverblijf wel in de woning heeft, maar [gedaagde] heeft nagelaten om dergelijke stukken te laten zien in deze procedure. Zij heeft bovendien niet gereageerd op de stelling van Waterweg Wonen dat zij tot 1 januari 2025 op een ander adres stond ingeschreven.
3.6.
Het verweer van [gedaagde] dat zij door haar ex-partner wordt bedreigd en dat zij daardoor enige tijd niet in de woning heeft gewoond, heeft [gedaagde] ook op geen enkele manier onderbouwd. De kantonrechter wil daarmee niet zeggen dat [gedaagde] niet de waarheid spreekt, maar de kantonrechter kan dit simpelweg niet controleren en daarom kan zij het in deze zaak niet in het voordeel van [gedaagde] meewegen. Een eenvoudige verklaring van de wijkagent dat sprake is van bedreiging door de ex-partner van [gedaagde] en dat [gedaagde] daardoor perioden niet in de woning heeft gewoond, had kunnen volstaan als onderbouwing van dit punt van het verweer van [gedaagde] . Dat [gedaagde] er voor heeft gekozen om zo’n verklaring niet in het geding te brengen, komt voor haar rekening en risico. Dat de politie een dergelijke verklaring of mutatieoverzicht niet wil verstrekken, acht de kantonrechter ongeloofwaardig, nu er in vergelijkbare zaken vaker verklaringen van (wijk)agenten worden ingediend.
3.7.
[gedaagde] heeft dus voorafgaand èn tijdens deze zaak geen enkele openheid van zaken gegeven en geen van haar hiervoor genoemde stellingen met documenten onderbouwd. De overige stellingen van [gedaagde] leggen onvoldoende gewicht in de schaal om aannemelijk te achten dat zij haar hoofdverblijf wel in de woning heeft. Die stellingen doen namelijk deels niet ter zake en zijn voor het overige ook niet met documenten onderbouwd.
Het is aannemelijk dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure wordt ontbonden
3.8.
De kantonrechter is bij deze stand van zaken – dat aannemelijk is dat [gedaagde] haar hoofdverblijf niet in de woning heeft – van oordeel dat het aannemelijk is dat de huurovereenkomst van [gedaagde] in een bodemprocedure wordt ontbonden en dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de woning te ontruimen. Doordat [gedaagde] haar hoofdverblijf niet in de woning heeft, schiet zij tekort in de nakoming van de huurovereenkomst en de toepasselijke algemene huurvoorwaarden en dat rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst (artikel 6:265 lid 1 BW). Er is geen sprake van een geringe tekortkoming en er zijn ook geen andere redenen om te veronderstellen dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure – ondanks de tekortkoming van [gedaagde] – niet wordt ontbonden. Een belangenafweging valt uit in het voordeel van Waterweg Wonen. Er is namelijk sprake van een sociale huurwoning en daarvoor bestaan lange wachtlijsten. Waterweg Wonen heeft er daarom een groot, en in deze zaak spoedeisend, belang bij om de woning te kunnen verhuren aan een huurder die wel zelf in de woning woont. De belangen van [gedaagde] wegen hier onvoldoende tegenop. [gedaagde] heeft alle mogelijkheden die Waterweg Wonen geboden heeft onbenut gelaten om aan te tonen dat zij wel haar hoofdverblijf in de woning heeft. Verder brengt de enkele omstandigheid dat één van de minderjarige kinderen van [gedaagde] op het adres van de woning staat ingeschreven – in de omstandigheden van deze zaak, zoals die hiervoor staan vermeld – niet mee dat de kantonrechter ervan uit kan gaan dat in de woning daadwerkelijk een minderjarige woont. De kantonrechter kan daar in de belangenafweging dan ook geen rekening mee houden. De belangen van [gedaagde] zijn tot slot ook niet concreet gemaakt en evenmin met documenten onderbouwd.
De conclusie
3.9.
Gelet op al het voorgaande is het in deze zaak gerechtvaardigd om op het oordeel van de rechter in de bodemprocedure vooruit te lopen door [gedaagde] in deze zaak te veroordelen om de woning te ontruimen. In zoverre wordt de vordering van Waterweg Wonen dan ook toegewezen. De ontruimingstermijn wordt in afwijking van de vordering van Waterweg Wonen gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis. Een ontruimingstermijn van veertien dagen is in dit soort zaken gebruikelijk en Waterweg Wonen heeft geen feiten gesteld die nopen tot een kortere ontruimingstermijn.
[gedaagde] moet de proceskosten van Waterweg Wonen betalen
3.10.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan Waterweg Wonen moet betalen op € 145,45 aan dagvaardingskosten, € 130,00 aan griffierecht, € 543,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 953,45. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt ook toegewezen, omdat Waterweg Wonen recht heeft op vergoeding van rente als [gedaagde] de proceskosten niet betaalt. De wettelijke rente over de proceskosten begint, in afwijking van wat is gevorderd, wel pas vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis te lopen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
3.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Waterweg Wonen dat vordert en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Bovendien past dat bij het karakter van het kort geding.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na de datum waarop dit vonnis is betekend de woning aan het adres [adres] ( [postcode] ) in Vlaardingen te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden en de woning met alle sleutels ter beschikking van Waterweg Wonen te stellen;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Waterweg Wonen worden begroot op € 953,45 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken.
38671