In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Waterweg Wonen en een gedaagde huurder. Waterweg Wonen vorderde de ontruiming van een woning in Vlaardingen, omdat de gedaagde volgens de eiseres haar hoofdverblijf niet in de woning had. De kantonrechter oordeelde dat Waterweg Wonen aannemelijk had gemaakt dat de gedaagde gedurende langere tijd niet in de woning verbleef, wat in strijd was met de huurovereenkomst. De rechter wees de vordering van Waterweg Wonen toe, maar stelde de ontruimingstermijn vast op veertien dagen na betekening van het vonnis. De kantonrechter overwoog dat de gedaagde onvoldoende bewijs had geleverd om haar verweer te onderbouwen en dat de belangen van Waterweg Wonen zwaarder wogen dan die van de gedaagde. De proceskosten werden toegewezen aan Waterweg Wonen, en de wettelijke rente over deze kosten werd ook toegewezen, te beginnen op de vijftiende dag na de datum van het vonnis. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.