ECLI:NL:RBROT:2025:1933

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
C/10/691378 / JE RK 24-2711
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de kinderbescherming

Op 7 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op 31 oktober 2024, in het kader van de kinderbescherming. De zaak betreft de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht, die verzocht om een trajectmachtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een pleeggezin. De ouders van de minderjarige zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over hun opvoedingscapaciteiten, mede door het middelengebruik van de moeder en de wisselende beschikbaarheid van de vader. De minderjarige heeft een achterstand in haar ontwikkeling en verblijft momenteel in een pleeggezin. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de zorg voor de minderjarige adequaat te bieden en heeft daarom de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 18 maart 2025. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de ouders werken aan hun middelengebruik en aan hun onderlinge relatie, en dat er onderzoek zal worden gedaan naar de mogelijkheden voor een eventuele plaatsing van de minderjarige binnen het netwerk.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/691378 / JE RK 24-2711
Datum uitspraak: 7 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder] en [naam vader],
hierna te noemen de ouders,
wonende in [woonplaats]
advocaat mr. E.J. Coxon, kantoorhoudende in Utrecht.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 24 december 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken.;
  • de briefrapportage van de Raad van 29 januari 2025;
  • de briefrapportage met bijlagen van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna de GI, van
1.2.
De mondelinge behandeling ter zitting met gesloten deuren is voortgezet op 7 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders en de advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad, te weten [persoon A] ;
- twee vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna de GI, te weten
[persoon B] en [persoon C] .

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] .
2.2.
[voornaam minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 18 december 2024 is [voornaam minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van 18 december 2024 tot 18 maart 2025, is een trajectmachtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in het ziekenhuis, gevolgd door een plaatsing in een pleeggezin verleend met ingang van 18 december 2024 tot 15 januari 2025 en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden.
2.4.
Bij beschikking van 24 december 2024 is de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 18 december 2024 in stand gelaten, is de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 15 februari 2025 en is de behandeling van het verzoek voor wat betreft het resterende deel van de machtiging tot uithuisplaatsing aangehouden.

3.Het (aangehouden) verzoek

3.1.
De Raad verzoekt een trajectmachtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in het ziekenhuis, gevolgd door een plaatsing in een pleeggezin voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Er dient nog te worden beslist over de resterende duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, zijnde de periode van 15 februari 2025 tot 18 maart 2025.
3.2.
De Raad heeft ter zitting het resterende deel van het verzoek gehandhaafd, met dien verstande dat het enkel nog om een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin gaat. [voornaam minderjarige] is geboren met sporen van het verdovende middel GHB en van cannabis in haar bloed. [voornaam minderjarige] heeft aanvankelijk in het ziekenhuis verbleven. Vervolgens is zij in een pleeggezin geplaatst. [voornaam minderjarige] maakt stapjes in haar ontwikkeling, maar heeft nog steeds sondevoeding nodig. De ouders kunnen [voornaam minderjarige] niet de zorg bieden die zij nodig heeft. Er zijn zorgen over het middelengebruik van de ouders. Vervolghulp is afhankelijk van de vraag of de moeder met haar cannabisgebruik zal stoppen. Dit is ook een voorwaarde van de hulpverlenende instanties.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad ondersteund en het volgende naar voren gebracht. [voornaam minderjarige] heeft veel rust nodig om te kunnen drinken en krijgt nog altijd sondevoeding. Na bezoekafspraken is [voornaam minderjarige] vermoeid en heeft zij behoorlijk wat bijvoeding nodig. De ouders werken op een positieve wijze mee met de hulpverlening. Het contact tussen de ouders en de pleegouders verloopt goed. Er zijn met name zorgen over het cannabisgebruik van de moeder. Zij heeft aangegeven elke dag om de 2 à 3 uren te blowen. Daardoor kan zij de veiligheid voor [voornaam minderjarige] onvoldoende waarborgen en is zij minder beschikbaar voor haar. Ook zijn er zorgen over de wijze waarop de vader met zijn emoties omgaat en de wrijvingen tussen de ouders. Het is dan ook van belang dat [voornaam minderjarige] voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling in het pleeggezin blijft. De ouders moeten werken aan hun middelengebruik, aan hun onderlinge relatie en aan het vergroten van hun vaardigheden die nodig zijn in de verzorging van [voornaam minderjarige] . Veilig Thuis heeft aangegeven dat hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende toereikend is. I-Hub gaat de plek bij [naam 1] en [naam 2] screenen. Vanuit het ziekenhuis heeft de GI nog geen reactie op de gestelde vragen over de positieve GHB-uitslag ontvangen.
4.2.
Namens de ouders heeft hun advocaat ter zitting aangegeven dat zij zich refereren aan het oordeel van de kinderrechter ten aanzien van het resterende deel van het verzoek. Veilig Thuis heeft de situatie in de periode naar de uithuisplaatsing toe niet goed aangepakt. Momenteel verloopt de hulpverlening echter positief. De ouders zijn leerbaar, gemotiveerd en realistisch. De ouders willen werken aan een terugplaatsing van [voornaam minderjarige] en meewerken aan wat daarvoor nodig is. De ouders gaan werken aan hun middelengebruik. De moeder heeft zich voor haar cannabisverslaving aangemeld bij Ready for Change. De vader ziet in dat gewerkt moet worden aan de relatie met de moeder en aan zijn middelengebruik. De ouders hebben aangegeven dat zij geen GHB gebruiken en dat de positieve uitslag niet klopt. Dat is moeilijk aan te tonen en heeft met vertrouwen te maken. Daarom zijn de urinecontroles van belang en dat het ziekenhuis antwoorden op de door de GI gestelde vragen zal geven. Het is de vraag in hoeverre de moeder leerbaar is. Het kan maanden duren voordat zij in een moeder-kindvoorziening terecht kan. Als dat niet lukt, is het de vraag wat er met het netwerk bereikt kan worden. Naar verwachting zal over vier weken ook nog geen informatie over de vaardigheden van de moeder beschikbaar zijn. Als de moeder over zes maanden nog niet is geplaatst in een moeder-kindvoorziening dan krijgen de ouders geen kans. Het is belangrijk dat er reële doelen gesteld zullen worden. Het contact met [voornaam minderjarige] is momenteel minimaal. De omgang zou moeten worden uitgebreid.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er nog steeds zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de ouders. De moeder is afhankelijk van het gebruik van softdrugs. Zij heeft aangegeven dat zij meermalen per dag blowt en dat zij moeite heeft om hiermee te stoppen. De vader is wisselend over zijn softdrugs- en alcoholgebruik. Op 31 oktober 2024 is [voornaam minderjarige] geboren. Sinds haar geboorte heeft [voornaam minderjarige] een achterstand in haar ontwikkeling. Zo heeft [voornaam minderjarige] last van een verminderde ontwikkeling van het zuigreflex en vertoont zij prematuur gedrag. Na haar geboorte is zij positief op GHB getest. Dat er over deze uitslag vervolgens een discussie is ontstaan, doet aan de zorgen echter niets af. In december 2024 is [voornaam minderjarige] ontslagen uit het ziekenhuis. Vervolgens is zij in een pleeggezin geplaatst.
5.3.
Tijdens de gesprekken met de hulpverlening en de bezoeken aan [voornaam minderjarige] zijn er ook zorgen ontstaan over de interactie tussen de ouders. Zo hebben de ouders tijdens deze gesprekken en bezoeken conflicten met elkaar en zijn er spanningen tussen hen. Tijdens de bezoeken is het opvallend dat de moeder in het contact met [voornaam minderjarige] eerder is afgeleid dan de vader. Het is de moeder de afgelopen periode niet gelukt te leren om sondevoeding bij [voornaam minderjarige] toe te dienen en zij heeft onvoldoende zicht op dat wat [voornaam minderjarige] nodig heeft in aandacht, liefde en zorg. De vader is beter in staat bij [voornaam minderjarige] aan te sluiten en heeft geleerd hoe hij sondevoeding bij [voornaam minderjarige] moet toedienen. Hij is echter kostwinner, heeft een volle werkweek en is beperkt beschikbaar.
5.4.
Gelet op al het voorgaande is de kinderrechter dan ook van oordeel dat [voornaam minderjarige] onder de huidige omstandigheden (nog) niet bij de ouders kan wonen en dat de huidige plaatsing van [voornaam minderjarige] in het pleeggezin in haar belang moet worden voortgezet. Daarom zal de kinderrechter de machtiging uithuisplaatsing verlengen voor de resterende verzochte duur, te weten tot 18 maart 2025. De komende periode zal hopelijk vanuit het ziekenhuis duidelijkheid komen over de oorzaak van de positieve test op GHB bij [voornaam minderjarige] . De kinderrechter merkt op dat dit maar één van de zorgen is en dat zij ook zonder deze test de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] had verlengd. Desalniettemin is het goed als er duidelijkheid komt over de positieve uitslag op GHB, waarbij er wordt ingegaan op de vraag of de positieve test kan zijn veroorzaakt door een middel tegen zwangerschapsdiabetes, zoals de ouders naar voren hebben gebracht. De komende tijd zal de Raad onderzoek doen naar de vraag of de ouders al dan niet in staat zijn de zorg en opvoeding van [voornaam minderjarige] op zich te nemen en zo ja, wat daarvoor nodig is. Het is in ieder geval van belang dat de moeder zich laat behandelen voor haar afhankelijkheid van cannabis en dat de ouders gaan werken aan hun (inzicht in) onderlinge relatie. Ook zal worden onderzocht of [voornaam minderjarige] eventueel in het netwerk kan worden geplaatst en of de moeder en [voornaam minderjarige] in een moeder-kindvoorziening terecht kunnen.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 18 maart 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2025 door
mr. A.L Pöll, kinderrechter, in aanwezigheid van D. van der Aa als griffier, en op schrift gesteld op 13 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.