ECLI:NL:RBROT:2025:1970

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
22-002978-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling met een termijn van 90 dagen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 7 januari 2025 uitspraak gedaan over de vordering van het Openbaar Ministerie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1994 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Veenhuizen, had een gevangenisstraf van elf jaar opgelegd gekregen, met de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling. De rechtbank had eerder op 3 september 2024 besloten dat de voorwaardelijke invrijheidstelling werd uitgesteld met drie maanden, waardoor de veroordeelde aanvankelijk op 18 december 2024 in aanmerking zou komen voor vrijlating.

Op 14 november 2024 heeft het Openbaar Ministerie een vordering ingediend tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor 90 dagen, onderbouwd door rapporten van de reclassering en e-mailcorrespondentie van de casemanager. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 7 januari 2025, waarbij de officier van justitie en de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, zijn gehoord. De officier van justitie heeft gepleit voor uitstel, verwijzend naar de disciplinaire straffen die de veroordeelde had ontvangen en de ongeschiktheid van de voorgestelde woonadressen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde betrokken is geweest bij meerdere geweldsincidenten en dat er zorgen zijn over zijn zelfredzaamheid en de geschiktheid van de woonadressen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het noodzakelijk is om de mogelijkheden voor begeleid wonen te onderzoeken, om een gefaseerde terugkeer in de maatschappij te waarborgen. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie toegewezen en het uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling met 90 dagen bepaald.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
VI-zaaknummer: 99-000473-58
Parketnummer: 22-002978-18 (rechtsmiddel van 10-690167-17 en 10-692088-17)
Datum uitspraak: 7 januari 2025
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank in de zaak tegen de veroordeelde

[veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Veenhuizen, locatie Norgerhaven,
raadsman mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Amsterdam.

Opgelegde straf

Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 december 2020, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van elf jaar, met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde kwam aanvankelijk in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling op 19 september 2024. De meervoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank heeft op 3 september 2024 beslist dat de voorwaardelijke invrijheidstelling werd uitgesteld met een termijn van drie maanden. Derhalve kwam de veroordeelde aanvankelijk in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling op 18 december 2024.

Vordering

Op 14 november 2024 heeft het Openbaar Ministerie een vordering ingediend tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde voor de duur van 90 dagen of zoveel korter als noodzakelijk is om aan detentie aansluitende plaatsing in een instelling voor begeleid wonen mogelijk te maken.
Bij de vordering is overgelegd het rapport van 11 november 2024 van Reclassering Nederland (hierna ook: de reclassering), de e-mailberichten van 30 oktober 2024 en
7 november 2024 van casemanager [naam 1] en het advies van 16 oktober 2024 van de inrichting waar de veroordeelde verblijft (hierna ook: VI-advies). Verder bevindt zich in het dossier het deeladvies Elektronische Monitoring van 22 november 2024 van de reclassering.

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak zou aanvankelijk plaatsvinden op de openbare terechtzitting van 2 december 2024. Omdat de verdachte die dag niet is aangevoerd, is de behandeling van de vordering aangehouden tot 7 januari 2025. Het onderzoek van de zaak heeft op de openbare terechtzitting op deze datum plaatsgevonden.
De officier van justitie mr. K.P. Mandos en de veroordeelde, bijgestaan door de raadsman zijn gehoord. Voorts zijn de deskundigen [naam 2], [naam 3] en [naam 4], als reclasseringswerkers verbonden aan Reclassering Nederland, gehoord, waarbij heeft te gelden dat deskundige [naam 2] via een videoverbinding is gehoord.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling met een termijn van negentig dagen. De veroordeelde is in de penitentiaire inrichting meerdere malen disciplinair gestraft en uit nader onderzoek van de reclassering naar het woonadres van de moeder van de veroordeelde, blijken er contra-indicaties te zijn om de veroordeelde te laten terugkeren naar dat adres. Hiernaast is ook het woonadres van de tante van de veroordeelde ongeschikt bevonden. Het woonadres van de vriendin van de veroordeelde is weliswaar geschikt, maar de reclassering uit daarbij haar bedenkingen omdat er nog geen sprake is van een langdurige, stabiele relatie.
Het Openbaar Ministerie acht de door de directeur van de penitentiaire inrichting geadviseerde voorwaarden niet voldoende, omdat deze voorwaarden uitgaan van een verblijf van de veroordeelde op het adres van zijn moeder. Het Openbaar Ministerie acht in dat verband het door de reclassering geadviseerde onderzoek naar verblijf in een instelling voor begeleid wonen van belang. Dat onderzoek is nog niet afgerond.
Nu er thans geen geschikte verblijfplaats voor de veroordeelde beschikbaar is, dient de voorwaardelijke invrijheidstelling te worden uitgesteld zodat de reclassering nader kan onderzoeken waar de veroordeelde aansluitend op zijn detentie kan verblijven, zoals bij Exodus of een soortgelijke instantie. Weliswaar acht de veroordeelde zichzelf voldoende in staat om zelfstandig te kunnen wonen, maar de reclassering acht - mede gelet op de langdurige detentieperiode en het feit dat de veroordeelde voorafgaand aan zijn detentie veelvuldig in aanraking kwam met politie en justitie - begeleid wonen noodzakelijk. Om de risico’s voldoende te beperken en te beheersen, dient de veroordeelde gefaseerd terug te keren in de maatschappij en heeft daarbij voldoende begeleiding nodig. Indien hij meewerkt en zich aan de voorwaarden houdt, kan mogelijk in een latere fase worden overgegaan tot minder intensieve begeleiding.

Standpunt veroordeelde

De veroordeelde en de raadsman hebben verzocht de vordering af te wijzen. Daartoe is aangevoerd dat de reclassering aanvankelijk van zins was positief te adviseren aangaande de voorwaardelijke invrijheidstelling, maar dat dit advies enkel wegens het aantreffen van een telefoon op de cel van de veroordeelde, is gewijzigd. Het aantreffen van de telefoon is kennelijk de aanleiding geweest om het verblijfadres van de moeder van de veroordeelde nader te onderzoeken. Naar aanleiding hiervan is het advies ten aanzien van dit woonadres - onterecht - gewijzigd. Los daarvan kan de veroordeelde op het adres van zijn vriendin wonen. Een begeleid wonen-traject ziet veroordeelde niet zitten en is niet noodzakelijk, nu de veroordeelde voldoende zelfredzaam is. Hij heeft zijn praktische zaken op orde en hulp in een ambulant kader zal volstaan. De veroordeelde verdient een kans om zich te bewijzen.

OntvankelijkheidHet Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vordering, nu de vordering tijdig is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij berust.

Beoordeling door de rechtbank

Het VI-advies van 16 oktober 2024 houdt onder meer het volgende in. Gedurende zijn detentie is de veroordeelde
achtmaaldisciplinair gestraft vanwege het bezitten van een mobiele telefoon in zijn cel. Daarnaast is hij
driemaaldisciplinair gestraft vanwege fors fysiek geweld naar personeel en medegedetineerden, waarvan tweemaal in het afgelopen jaar.
De veroordeelde heeft in de afgelopen maanden laten zien dat hij, na een verblijf op de Beheers Problematische Gedetineerden-afdeling, nu goed functioneert binnen een
reguliere gevangenis. Hij laat gewenst gedrag zien en bereidt zich voor op zijn terugkeer in de maatschappij. De vestigingsdirecteur staat positief tegenover een voorwaardelijke invrijheidstelling met bijzondere voorwaarden. De veroordeelde is bereid om de geadviseerde voorwaarden na te leven.
De e-mailberichten van 30 oktober 2024 en 7 november 2024 van casemanager [naam 1] houden onder meer in dat er - na het indienen van voornoemd positief advies - op de cel van de veroordeelde wederom een telefoon is aangetroffen en dat naar aanleiding daarvan een disciplinaire straf is opgelegd en de veroordeelde per direct is gedegradeerd naar het basisprogramma.
Het rapport van de reclassering van 11 november 2024 houdt onder meer het advies in om de voorwaardelijke invrijheidstelling uit te stellen. Aanvankelijk was de reclassering van zins positief te adviseren aangaande de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde, maar zij ontving kort voor het gereedkomen van het advies van de casemanager in de penitentiaire inrichting het bericht dat de veroordeelde was gesanctioneerd wegens het bezit van een telefoon op zijn cel.
Daarnaast bleek uit het thuisonderzoek dat er zorgen zijn over het verblijf van de veroordeelde bij zijn moeder. De veroordeelde is veroordeeld voor een ernstig geweldsdelict en het (criminele) netwerk waar hij deel van uitmaakt(e), bevindt zich eveneens in de wijk waar hij wil verblijven. Daarbij is de familie van de veroordeelde kwetsbaar. De reclassering ziet veiligheidsrisico’s wanneer de veroordeelde bij zijn familie zal verblijven in verband met mogelijke represailles vanuit zijn (voormalige) criminele netwerk. De reclassering acht het wenselijk dat hij zich buiten Rotterdam vestigt waar de kans kleiner is dat hij in aanraking komt met het netwerk waar hij voor zijn aanhouding deel van uitmaakte.
De reclassering wenst - in geval van toewijzing van de vordering - de periode waarmee de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden uitgesteld, te gebruiken om samen met de veroordeelde de mogelijkheden voor een ander verblijfsadres te onderzoeken. Op dit moment wordt gedacht aan Exodus. De reclassering verwacht hier ongeveer drie maanden voor nodig te hebben. Daarnaast kan de periode van uitstel door de veroordeelde worden gebruikt om een gedragsverandering aan te tonen en te promoveren naar het plus programma.
De deskundigen hebben op de terechtzitting de adviezen toegelicht en daarbij gepersisteerd. De deskundige [naam 2] heeft daarbij verklaard dat een ambulante behandeling door de reclassering een denkbaar scenario is, maar dat de veroordeelde eerst een intensievere vorm van begeleiding - zoals begeleid wonen - nodig heeft om te kunnen resocialiseren. De maatschappij is in de periode dat de veroordeelde gedetineerd heeft gezeten, veranderd en veroordeelde heeft nog nooit zelfstandig gewoond.
De rechtbank oordeelt als volgt. De veroordeelde is in de penitentiaire inrichting betrokken geweest bij meerdere geweldsincidenten en heeft veelvuldig de regels overtreden. Daarbij zijn zorgen ontstaan of de houding en zelfredzaamheid van veroordeelde wel van het niveau zijn dat mag worden verwacht bij een voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Daarnaast zijn de opgegeven woonadressen van zijn moeder en tante ongeschikt bevonden en heeft de veroordeelde nog nooit zelfstandig gewoond. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de mogelijkheid tot begeleid wonen, dan wel een andere woonvorm, dient te worden onderzocht teneinde een gefaseerde terugkeer in de maatschappij te bewerkstelligen, in het belang van de veroordeelde, zijn omgeving én van de maatschappij.
Gelet op het vorenstaande zal de vordering van de officier van justitie worden toegewezen.

BeslissingDe rechtbank:

- wijst toe de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
- bepaalt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld met een termijn van
90 (negentig) dagen.
Deze beslissing is genomen door:
mr. A.M. van der Leeden, voorzitter,
en mrs. M.I. Blagrove en F.M. van Peski, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 januari 2025.