6.1.1.Standpunt verdediging
De verklaringen van de kinderen [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] zijn niet betrouwbaar en kunnen daarom niet als bewijs dienen. De verklaringen die bij de hulpverleners zijn afgelegd wijken wezenlijk af van de verklaringen die bij de politie zijn afgelegd. De verklaringen die bij de hulpverleners zijn afgelegd zijn zwaarder aangezet dan wel uit de context getrokken. Daarbij is sprake geweest van een sturende vraagstelling door de hulpverleners. Ook de verklaring van getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) is niet betrouwbaar, nu zij heeft verklaard over een pijnlijke arm van [kind 2] in juni 2021, terwijl een jongerenwerker pas op 21 augustus 2021 voor het eerst bij [kind 2] een pijnlijke arm heeft geconstateerd. Verder is aangevoerd dat de verdachte niet het opzet had om de kinderen te mishandelen als hij de kinderen een enkele keer een corrigerende tik gaf. De verdachte betwist dat hij zijn kinderen stelselmatig heeft mishandeld.
Daarom is het opzettelijk fysiek mishandelen van de kinderen niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
6.1.2.Beoordeling
Op 27 augustus 2021 constateerde een jongerenwerker van Minters bij [kind 2] een zeer pijnlijke linkerarm, die zij niet kon gebruiken. Op 10 september 2021 heeft [kind 2] aan de jongerenwerker duidelijk gemaakt dat haar vader haar dit had aangedaan. De jongerenwerkers hebben een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis. Naar aanleiding van deze melding heeft de Jeugdbescherming Rotterdam-Rijnmond (JBRR) op 24 september 2021 met de oudste drie kinderen gesproken. In dit gesprek hebben de kinderen – kort samengevat – verteld dat zij meerdere keren per week door hun vader worden geslagen. [kind 1] heeft verteld dat de verdachte haar meestal tegen het hoofd sloeg, doorgaans met de hand. Ook verklaarde zij dat hij haar hoofd tegen de muur aan heeft geduwd en dat de twee jongere zusjes ook door de verdachte werden geslagen. [kind 2] heeft verteld dat de verdachte het letsel aan haar arm had veroorzaakt, doordat de verdachte met zijn vuist op haar linkerarm had geslagen. [kind 2] had ten tijde van het gesprek bij minimale bewegingen van haar linkerarm zichtbaar pijn en op de onderarm werden paars/rode plekken gezien. [kind 2] heeft verteld dat de verdachte haar, de week ervoor nog, op haar schouder en hoofd had geslagen en dat het fysieke geweld al heel haar leven plaatsvond. Zij heeft verteld dat de verdachte ook met een lepel sloeg. Ook [kind 3] heeft verteld dat de verdachte hen sloeg.
De JBRR heeft die dag ook met de jongste twee kinderen gesproken. [kind 4] heeft verteld dat de verdachte haar soms sloeg en dat zij had gezien dat de verdachte [kind 1] de dag ervoor nog had geslagen. Uit het kinddossier van de basisschool van [kind 4] volgt dat [kind 4] ook in de klas had verteld dat de verdachte haar steeds sloeg.
Op 5 november 2021 zijn [kind 2] en [kind 3] door de politie gehoord. [kind 2] heeft verklaard dat het thuis met de verdachte niet fijn was en dat de pijn aan haar onderarm thuis was gebeurd. Bij het doorvragen over deze zaken ‘bevroor’ zij als het ware, er was geen contact meer met haar te maken. De verbalisanten hebben het verhoor daarom vroegtijdig beëindigd. [kind 3] heeft verklaard dat hij door de verdachte met de vlakke hand, en soms met de vuist, op zijn bovenarm of schouder en been werd geslagen. Hij heeft verklaard dat hij niet beter wist dan dat hij werd geslagen. Hij heeft ook verklaard dat alle vier zijn zussen elke week werden geslagen, met de hand of met een bestekmes of lepel. De verdachte sloeg [kind 2] , [kind 4] en [kind 5] ook op de billen, waarbij de twee jongsten over de knie werden gelegd. Op 10 november 2021 is [kind 1] door de politie gehoord. Zij heeft verklaard dat er door de verdachte heel veel werd geslagen en dat zij niet meer wist wanneer dat was begonnen. Zij heeft verklaard dat zij meestal op het hoofd werd geslagen. Ook duwde de verdachte haar hoofd met de achterkant tegen de muur.
De rechtbank ziet – anders dan de verdediging – geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] . Deze verklaringen zijn voldoende concreet, consistent en ook onderling steunend, en daarmee voldoende betrouwbaar om te dienen als wettig en overtuigend bewijs. Dat de verklaringen tot stand zijn gekomen door middel van een sturende vraagstelling door de hulpverleners, zoals door de verdediging is aangevoerd, is de rechtbank niet gebleken. Uit de dossieraantekeningen van de jongerenwerkers van Minters volgt dat zij voorzichtige vragen hebben gesteld en juist niet eindeloos hebben doorgevraagd. Op 10 september 2021 heeft [kind 2] knikkend bevestigd dat haar pijnlijke arm door haar vader was veroorzaakt. Zij heeft dit inderdaad niet uit zichzelf verklaard, maar in reactie op een vraag, omdat zij het heel moeilijk vond om over de thuissituatie te praten. Vooral bij [kind 2] ging dit, zowel bij Minters als bij de politie, gepaard met een heftige fysieke reactie en het verliezen van contact met de omgeving. Ook [kind 3] liet vergelijkbaar gedrag zien als verstijven, niet bewegen en minutenlang zwijgen tijdens het politieverhoor. De rechtbank vindt dit gedrag echter niet ontlastend, zoals de verdediging heeft betoogd, in de zin dat er niets gebeurd zou zijn en de kinderen er daarom met moeite over zouden verklaren. De rechtbank vindt het buiten haar deskundigheid liggen om een verklaring voor dit opvallende gedrag te geven, maar uit de gesprekken met JBRR volgt wel nadrukkelijk dat de kinderen angstig waren voor hun ouders en de consequenties van hun verklaringen en dat zij al concrete plannen hadden om weg te lopen van huis. De moeizaamheid van verklaren past in die context beter bij angst hebben voor de gevolgen (je werd geslagen als je iets verkeerd zei, aldus [kind 3] ) dan bij onwil om een leugen te vertellen.
De verklaringen van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] worden tevens ondersteund door andere bewijsmiddelen. [kind 4] is niet bevraagd over het slaan van de andere kinderen, maar verklaart spontaan over de mishandeling van [kind 1] de dag ervoor. De verklaringen van de kinderen worden ook ondersteund door de verklaring van [getuige] , de beste vriendin van [kind 2] . Zij heeft bij de politie verklaard dat [kind 2] haar sinds het begin van hun vriendschap in september 2019 heeft verteld dat zij door de verdachte werd geslagen en dat ook haar zusje [kind 5] werd geslagen. [kind 2] heeft in juni 2021 verteld dat zij een zeer pijnlijke arm had die zij niet kon gebruiken en dat de verdachte dit met zijn vuist had gedaan, aldus [getuige] . [getuige] heeft toen op de onderarm van [kind 2] een langgerekte blauwe plek gezien en zij zag dat [kind 2] haar arm bijna niet kon gebruiken. [kind 2] heeft [getuige] een keer een redelijk grote blauwe plek op haar scheen laten zien en daarbij heeft [kind 2] verteld dat de verdachte haar had geslagen. [kind 2] heeft verteld dat haar vader [kind 1] meerdere keren hard op haar hoofd had geslagen. Ook heeft zij verteld dat dit allemaal al aan de gang was zolang ze zich kan herinneren, ook bij de jongere zusjes.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige] . Dat [getuige] heeft verklaard dat [kind 2] in juni 2021 een pijnlijke arm had en de jongerenwerkers pas op 27 augustus 2021 armletsel bij [kind 2] hebben gezien, maakt niet dat de verklaring van [getuige] onbetrouwbaar moet worden geacht. De rechtbank vindt de verklaring van [getuige] vooral van belang ter ondersteuning van de verklaring van [kind 2] dat de verdachte haar meermalen heeft geslagen en daarover heeft [getuige] concreet en consistent verklaard. [getuige] heeft haar verklaring bovendien een half jaar later afgelegd, zodat zij zich wellicht heeft vergist in de datum (ook in de zomervakantie kan [kind 2] haar schooltas hebben gebruikt). Ook is niet uitgesloten dat er meerdere keren sprake was van letsel op de arm van [kind 2] , dus zowel in juni als in augustus 2021.
De verklaringen van de kinderen worden ook deels ondersteund door de op 25 september 2021 bij de kinderen geconstateerde letsels. Uit de FARR-verklaringen blijkt dat bij vier van de vijf kinderen bloeduitstortingen zijn geconstateerd die zouden kunnen passen bij toegebracht letsel door slaan of die wat betreft de locatie iets waarschijnlijker passen bij de hypothese toegebracht letsel dan bij een hypothese accidenteel letsel. Daarbij maakt de rechtbank wel de kanttekening dat alleen bij [kind 2] en [kind 1] er een rechtstreeks verband is tussen de verklaring over het slaan op de arm en de locatie van het geconstateerde letsel. Voor de letsels bij de andere kinderen geldt dat niet en er zou – zeker bij de jongere kinderen – ook een andere verklaring voor het letsel kunnen zijn, maar dat is niet uitgevraagd. De FARR-verklaringen kunnen dan ook slechts als ondersteunend bewijs gelden voor de mishandeling van [kind 2] en [kind 1] .
De verdachte heeft bij de politie en op de terechtzitting verklaard dat hij de kinderen weleens sporadisch met twee vingers op de arm of op de billen een pedagogische tik gaf. Ook heeft de verdachte verteld dat hij jarenlang veel stress heeft ervaren en toen snel boos werd. En dat hij, als hij heel boos werd, kon gaan slaan en dat zijn echtgenote hem dan weleens moest tegenhouden. De rechtbank merkt dit niet aan als bekennende verklaring, maar zijn verklaring past wel bij de thuissituatie zoals de drie oudste kinderen deze hebben beschreven, met dien verstande dat het niet bleef bij een tik met twee vingers, maar om harde klappen met de vlakke hand of de vuist.
De rechtbank acht op basis van het voorgaande bewezen dat de verdachte zijn kinderen [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] meermalen met vlakke hand, gebalde vuist of met bestek op het hoofd, armen, benen en billen heeft geslagen. Uit de verklaringen van de drie oudste kinderen volgt dat de kinderen werden geslagen sinds zij zich dit konden herinneren tot kort voor de uithuisplaatsing op 24 september 2021 en dat dit een voortdurend en stelselmatig karakter had. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank het eens dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het van de trap trekken van [kind 1] , omdat dit bij een poging is gebleven.