ECLI:NL:RBROT:2025:2178

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
18-088500-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een meerderjarige verdachte voor het medeplegen van een ontploffing met jeugddetentie als gevolg

Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 maart 2024 te Schoonoord, in de gemeente Coevorden, samen met anderen opzettelijk een ontploffing heeft veroorzaakt. De verdachte, geboren in 2006, was ten tijde van de feiten nog minderjarig, maar is inmiddels meerderjarig. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De zaak kwam aan het licht na een explosie die plaatsvond in een woning, waarbij de bewoners in gevaar werden gebracht en aanzienlijke schade aan de woning en bezittingen is ontstaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebracht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en het advies van een psycholoog, die geen stoornissen bij de verdachte constateerde maar wel zorgen uitte over zijn antisociale gedrag. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, die zowel materiële als immateriële schade hebben geleden door de ontploffing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 18-088500-24
Datum uitspraak: 7 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] ,
raadsman mr. M.P. Kloppenburg, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de (gelaste) openbare terechtzitting van 24 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Broere heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 9 maanden met aftrek

4.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 14 maart 2024 te Schoonoord, in de gemeente Coevorden,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht op de benedenverdieping van een woning (gelegen aan [adres 2] ) door een brandbare (vloei)stof en (daarbij) een hoeveelheid vuurwerk in voornoemde woning te gooien, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten overige delen/vertrekken van voornoemde woning en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te weten de bewoners van voornoemde woning ( [naam 1] en [naam 2] ), te duchten was;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De toen 17-jarige verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ontploffing door ’s nachts met een kei een ruit van een woning in te gooien en vervolgens een combinatie van vuurwerk en brandstof naar binnen te gooien. De bewoners waren aanwezig tijdens de ontploffing en hebben de woning moeten ontvluchten. Een van hen moest met de ambulance naar het ziekenhuis worden gebracht, omdat hij mogelijk in shock verkeerde. Er mag van geluk worden gesproken dat er geen ander letsel bij de bewoners is ontstaan. Door het handelen van de verdachte is veel schade ontstaan. De woning is gedeeltelijk afgebrand, waardoor deze niet langer bewoonbaar was en zelfs deels opnieuw moest worden herbouwd. Veel (dierbare) bezittingen van de bewoners zijn verloren gegaan. De ontploffing heeft daarnaast een enorme impact gehad op de bewoners, zo blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring.
Zij begrijpen niet waarom hen dit is aangedaan en voelen zich nog steeds onveilig. Ook doordat de verdachte geen volledige openheid van zaken heeft gegeven, blijven de bewoners achter met de vraag waarom juist zij het slachtoffer zijn geworden van de explosie. Zij zullen de gevolgen van deze bijzonder traumatische nachtelijke ervaring voor de rest van hun leven met zich mee moeten dragen. Bovendien zorgen dit soort feiten ook voor gevoelens van angst en onveiligheid bij buurtbewoners en de maatschappij in het algemeen, te meer nu ontploffingen bij woningen de laatste tijd regelmatig voorkomen. De verdachte heeft kennelijk niet stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen of heeft daar onvoldoende belang aan gehecht en heeft zich laten leiden door de hem in het vooruitzicht gestelde beloning. Dit rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit betekent dat het strafblad niet strafverzwarend werkt.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op een rapport over de verdachte opgemaakt door de psycholoog drs. D.B. Wisman, gedateerd 14 juni 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Uit het onderzoek naar de verdachte zijn geen stoornissen naar voren gekomen. De psycholoog adviseert daarom het feit volledig aan de verdachte toe te rekenen. De psycholoog ziet wel zorgen als het gaat om het antisociale gedrag van de verdachte, het sociale milieu waarin hij zich op straat ophoudt en zijn opvoedingssituatie. De moeder van de verdachte kampt met eigen gezondheidsproblemen, kan zich toedekkend opstellen naar de verdachte en heeft in sturende zin minder invloed. De psycholoog adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met toezicht vanuit de jeugdreclassering en een intensief begeleidingstraject , ook als dat in zou houden onderzoek en behandeling bij een forensische (poli)kliniek.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in soortgelijke jeugdzaken worden opgelegd. Gelet daarop wordt een lagere straf opgelegd dan door de officier van justitie is geëist, namelijk een jeugddetentie van zes maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De onderhavige zaak is tegelijk, maar niet gevoegd behandeld met de zaak tegen de verdachte met parketnummer 10-316174-24. Gelet op het in die zaak geadviseerde en opgelegde reclasseringstoezicht ziet de rechtbank geen aanleiding om in deze zaak ook nog bijzondere voorwaarden op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van zes maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]. De benadeelde partijen vorderen beide een bedrag van € 86,92 aan materiële schade en een bedrag van € 25.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen ten aanzien van de materiële schade moeten worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de gevorderde materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat dit bedrag door de rechtbank gematigd zou moeten worden, omdat het gevorderde bedrag niet proportioneel is en niet volgt uit de medische stukken. Nader onderzoek naar dit deel van de vorderingen zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
8.3.
Beoordeling
8.3.1.
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Omdat de gevorderde schadevergoeding voldoende is onderbouwd en door de verdediging niet is weersproken, worden beide vorderingen voor zover deze zien op de geleden materiële schade toegewezen.
8.3.2.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. De schade zal op dit moment op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op €7.500,- per benadeelde partij. De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van dat gedeelte van de vorderingen ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vorderingen en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vorderingen kan daarom slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.3.3.
Hoofdelijkheid
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partijen betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
8.3.4.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 14 maart 2024.
8.3.5.
Kosten
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op moment begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen ieder een schadevergoeding betalen van €7.586,92, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit en het toepassen van jeugdstrafrecht zal geen gijzeling worden toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart
bewezendat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van
de jeugddetentieeen gedeelde, groot
2 (twee) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; de voorlopige hechtenis is bij eerdere beslissing geschorst
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] , te betalen een bedrag van
€7.586,92 (zegge: vijfenzeventighonderd zesentachtig euro en tweeënnegentig cent), bestaande uit € 86,92 aan materiële schade en €7.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] te betalen
€7.586,92 (hoofdsom, zegge: vijfenzeventighonderd zesentachtig euro en tweeënnegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2], te betalen een bedrag van
€7.586,92 (zegge: vijfenzeventighonderd zesentachtig euro en tweeënnegentig cent), bestaande uit € 86,92 aan materiële schade en €7.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] te betalen €
7.586,92 (hoofdsom, zegge: vijfenzeventighonderd zesentachtig euro en tweeënnegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op
0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mr. K.T.F. Chocolaad-de Bos, kinderrechter,
en mr. P.T. Verweijen, rechter
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Voorwinden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 februari 2025.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 maart 2024 te Schoonoord, in de gemeente Coevorden,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht op de benedenverdieping van een woning (gelegen aan [adres 2] ) door een brandbare (vloei)stof en/of (daarbij) een hoeveelheid vuurwerk, althans een explosief, in voornoemde woning te gooien/plaatsen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten overige delen/vertrekken van voornoemde woning en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te weten de bewoners van voornoemde woning ( [naam 1] en/of [naam 2] ), te duchten was.