ECLI:NL:RBROT:2025:2180

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
10-330315-24/ 10-210432-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van een straatroof met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die beschuldigd werd van het medeplegen van een straatroof. De verdachte was op het moment van de zitting preventief gedetineerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 oktober 2024 samen met een medeverdachte een telefoon en rijbewijs van een slachtoffer heeft weggenomen, waarbij geweld is gebruikt. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft een lagere straf opgelegd van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De verdachte had een strafblad dat strafverzwarend werkte, en de rechtbank heeft rekening gehouden met de impact van de straatroof op het slachtoffer. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, die grotendeels is toegewezen, met uitzondering van enkele posten die niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte tijdens de proeftijd een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-330315-24
Parketnummer vordering TUL: 10-210432-22
Datum uitspraak: 7 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2001,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres]
raadsman mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Broere heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen, zinvolle dagbesteding en een contactverbod met zijn medeverdachte.
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10-210432-22.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat op basis van het dossier alleen kan worden vastgesteld dat de verdachte aanwezig is geweest bij de overval. De verdachte heeft geen geweld gebruikt en ook geen telefoon uit de handen van de aangever gerukt. Dit wordt ondersteund door de aangifte en de verklaring van de getuige [getuige]. Ook bij de voorbereiding van de diefstal met geweld heeft de verdachte geen rol gespeeld, behalve dat de medeverdachte hem gevraagd heeft om naar de plaats van het delict te komen. Die rol levert echter geen intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht op. Er is daarom geen sprake van het medeplegen van een diefstal met geweld. Om die reden dient de verdachte te worden vrijgesproken.
4.1.2.
Beoordeling
Op 16 oktober 2024 heeft de aangever via de website marktplaats.nl een afspraak gemaakt om een Iphone 15 te kopen aan [adres 2]. De verdachte is naar dit adres toegegaan en was samen met een andere jongen bij deze afspraak aanwezig. Uit een tapgesprek tussen de verdachte en de andere jongen, dat rond het tijdstip van de beroving plaats heeft gehad, blijkt dat zij met elkaar afspraken om de aangever samen te ‘pakken’, allebei van een andere kant. Daaruit leidt de rechtbank af dat de verdachten van tevoren gezamenlijk het plan hadden om de aangever te beroven.
Verder geldt dat de verdachte ook bij en na de beroving aanwezig was en hierin een aandeel had. Volgens de aangever is hij niet door één jongen, maar door twee jongens aangevallen. De tweede jongen oftewel de verdachte trok vervolgens iets uit zijn broekband, maar de aangever zag niet wat. Van de eerste jongen kreeg hij hierop een klap, waardoor hij viel. Daarna is zijn telefoon uit zijn handen gerukt; onduidelijk is door wie van de twee jongens. De verdachte en de andere jongen renden vervolgens samen weg. Dit verhaal vindt steun in de verklaring van de getuige [getuige], die verklaard heeft dat hij de aangever zag liggen op de grond en dat er een man (de rechtbank begrijpt: de eerste jongen) de aangever sloeg. De tweede persoon, dit moet dus de verdachte zijn geweest, stond hier bij en niet op een afstand zoals door de verdediging is betoogd. Ook volgens [getuige] zijn ze vervolgens samen weggerend.
Hoewel de eerste jongen de grootste rol lijkt te hebben gehad in het geweld, is op grond van het voorgaande sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en de verdachte.
4.1.4
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 16 oktober 2024 te Rotterdam, op de openbare weg, de Weipoort,
tezamen en in vereniging met een ander, een telefoon en een rijbewijs, die aan [slachtoffer], toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te makendoor:
- die [slachtoffer] tegen zijn hoofd en/of lichaam te slaan (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) en
- een telefoon uit de handen van die [slachtoffer] te rukken;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een straatroof die, zoals ook blijkt uit het namens de aangever uitgeoefende spreekrecht, enorme impact op hem heeft gehad. De aangever heeft hierbij bovendien fors letsel aan zijn hoofd opgelopen. De verdachte heeft zich op geen enkele wijze bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer. Daarnaast veroorzaken dit soort feiten onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 30 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte recent is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dat betekent dat het strafblad strafverzwarend werkt.
7.2.2.
Rapportage
De rechtbank heeft kennisgenomen van de e-mail van 22 oktober 2024 van de reclassering aan de officier van justitie waarin zij een korte update geeft over het onder parketnummer 10-210432-22 opgelegde toezicht. Daaruit blijkt dat verdachte zich niet volledig houdt aan de voorwaarde van begeleid wonen en dat hij daarnaast weinig openheid geeft aan de reclassering over de mensen met wie hij omgaat. Daarover bestaan zorgen bij de reclassering. Wel acht de reclassering de huidige voorwaarden voldoende en geeft zij aan dat het zoeken is naar een ingang die werkt bij de verdachte.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gelet op de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte kan niet anders dan met een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden volstaan. Bij het bepalen van de duur van de straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet hierop en gelet op het feit dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de klap heeft uitgedeeld, komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. Daarbij heeft de rechtbank ook betrokken dat de reclassering met een fors pakket aan bijzondere voorwaarden met de verdachte aan de slag wil (blijven). Omdat de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging zal toewijzen zullen opnieuw bijzondere voorwaarden worden opgelegd om het herhalingsgevaar te beperken, te weten een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen, dagbesteding en een contactverbod met de medeverdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft [benadeelde partij] zich in het geding gevoegd.
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.956,- aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade. Ook is met het oog op een eventueel hoger beroep nog een post van € 500,- nog nader te onderbouwen schade opgenomen, waarvan de raadsman heeft gevraagd om dat deel niet-ontvankelijk te verklaren.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de materiële schade voldoende is onderbouwd en kan worden toegewezen. Ook de immateriële schade is voldoende onderbouwd. Wat betreft de hoogte hiervan wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie heeft gevorderd dat de schade hoofdelijk zal worden toegewezen en heeft daarbij de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de vordering ten aanzien van de materiële schade niet betwist, met uitzondering van de tandartskosten. Uit het dossier blijkt niet van letsel aan het gebit en de noodzaak van het bleken van de tanden kan de verdediging niet plaatsen.
Ten aanzien van de immateriële schade lijkt de hoogte van de vordering voornamelijk gebaseerd op het gebruik van een vuurwapen. Nu daarvan niet is gebleken kan dat niet mee worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de schade. Gelet op vergelijkbare zaken kan € 2.000,- worden toegekend.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, de vordering is onderbouwd en met uitzondering van de tandartskosten niet is weersproken, zal de vordering grotendeels worden toegewezen. Uitzondering hierop vormen de tandartskosten; de rechtbank kan hiervan niet vaststellen dat dit rechtstreekse schade is en in zoverre zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Verder is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De gevorderde € 5.000,- is blijkens de toelichting op de vordering echter met name gebaseerd op het gebruik van een vuurwapen en de rechtbank kan niet vaststellen dat daarvan sprake is geweest.
Die schade zal gelet op de overige omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Wat betreft de nog nader te onderbouwen schade wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk wordt verklaard geldt dat dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 16 oktober 2024.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, op dit moment begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.767,85, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 14 september 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van onder meer openlijk geweld en diefstal met geweld veroordeeld tot – voor zover van belang – een jeugddetentie van 78 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 29 september 2023.
9.2.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd. De verdediging heeft zich bij een bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is tijdens de proeftijd, die is opgelegd wegens een veroordeling voor soortgelijke feiten, gepleegd. Door het plegen van het feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf van 78 dagen jeugddetentie.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelde, groot 4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
de veroordeelde laat zich ambulant behandelen door een door de reclassering te bepalen zorgverlener, als de reclassering dit noodzakelijk vindt. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start direct na het ingaan van de proeftijd. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd inspannen voor het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding;
de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [medeverdachte], geboren op [geboortedatum 2] 2006, zolang het Openbaar Miniserie dit verbod nodig vindt;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij] te betalen een bedrag van
€ 3.767,85 (zegge: zevenendertighonderdenzevenenzestig euro en vijfentachtig cent), bestaande uit
€ 1.767,85 aan materiële schade en € 2.000 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 16 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€ 3.767,85 (zegge: zevenendertighonderdenzevenenzestig euro en vijfentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.767,85 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
47 (zevenenveertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijke gedeelte van 78 (achtenzeventig) dagen jeugddetentie, van de bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf (parketnummer 10-210432-22).
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. E. IJspeerd en P.T. Verweijen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Voorwinden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 oktober 2024 te Rotterdam, op de openbare weg, de Weipoort,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon en/of een rijbewijs, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die
[slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- die [slachtoffer] tegen zijn hoofd en/of lichaam te slaan (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) en/of
- een telefoon uit de handen van die [slachtoffer] te rukken;