ECLI:NL:RBROT:2025:2381

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
10/126405-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door spuiten met hogedrukspuit leidt tot blijvend letsel en gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De verdachte spoot met een hogedrukspuit in het gezicht van zijn collega, wat resulteerde in blijvend letsel, waaronder een litteken en gehoorbeschadiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ondanks zijn verweer dat hij enkel de bedoeling had om de collega nat te spuiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans op letsel door de kracht van de hogedrukspuit. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur op, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte €16.000,- aan immateriële schadevergoeding moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat in het voordeel van de verdachte werd meegewogen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/126405-22
Datum uitspraak: 21 februari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsvrouw mr. G. Vermaak, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Groen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uren met aftrek van voorarrest en een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde
feit. De verdachte had geen opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hij wilde
aangever natspuiten om hem af te schrikken. Aangever was uitgegleden en daarom kwam
het water in zijn gezicht terecht. Het was nooit de bedoeling om daarop te richten. Na één
keer spuiten is hij gestopt, omdat het een enorm harde straal bleek te zijn die flink wat
schade had aangericht. Hij wist niet dat hij zulke schade kon toebrengen met een
waterstraal. Het was zijn eerste werkdag, hij heeft niet eerder een hogedrukspuit gezien of
iemand deze zien gebruiken. Dit blijkt ook uit de camerabeelden, waarop te zien is dat de
verdachte stopt met spuiten zodra hij merkt welke kracht er achter de straal zit. Hij heeft een
aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel nooit bewust aanvaard, zodat ook geen
sprake is van voorwaardelijk opzet. Het verweer geldt ook ten aanzien van het subsidiaire
feit. Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan
het oordeel van de rechtbank.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaande feiten
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat de verdachte opzettelijk met een hogedrukspuit heeft gespoten richting zijn collega en dat zijn collega hieraan onder meer een blijvend litteken in zijn gezicht en gehoorverlies heeft opgelopen. De rechtbank stelt vast dat dit zwaar lichamelijk letsel oplevert als bedoeld in artikel 302, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Deze kwalificatie van het letsel is door de verdediging overigens niet betwist. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachtes opzet mede was gericht op het toebrengen van dit zwaar lichamelijk letsel.
(Voorwaardelijk) opzet
Gelet op de verklaring van de verdachte dat hij enkel de bedoeling heeft gehad om zijn collega nat te spuiten en nu ook anderszins niet uit het dossier blijkt dat de verdachte daadwerkelijk wist dat zijn handelen zou resulteren in zwaar lichamelijk letsel bij aangever, kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van zogenaamd
‘vol’opzet. De vraag is of het opzet van de verdachte in voorwaardelijke zin was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ofwel heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door op korte afstand met een hogedrukspuit, die werd gebruikt voor het reinigen van beton, te spuiten in het gezicht van zijn collega? De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Naar algemene ervaringsregels levert het op korte afstand in iemand zijn of haar gezicht spuiten met een dergelijke hogedrukspuit zwaar lichamelijk letsel op. Anders dan de verdachte stelt, moet hem dit bekend zijn geweest. In het verhoor bij de politie heeft hij verklaard dat hij eerder die dag samen met aangever de vloer heeft schoongespoten en hem een hogedrukspuit heeft aangegeven. Ook blijkt uit de camerabeelden dat hij in beeld liep toen aangever (nog) aan het spuiten was en dat hij – voordat hij de hogedrukspuit op aangever richtte – eerst met deze hogedrukspuit op de grond richtte waarbij water opspatte vanaf de grond, zodat hij heeft kunnen ervaren met welke kracht dit gebeurde. Daarnaast verklaarde aangever dat hij aan het werk was toen de verdachte hem duwde. Gelet op al deze omstandigheden, moet de verdachte de enorme kracht achter de (al dan niet professionele) hogedrukspuit dus hebben gezien, gehoord en zelf hebben gevoeld, waardoor hij zich dus ook bewust moet zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat hiermee zwaar lichamelijk letsel kan worden toegebracht. Door desalniettemin met de hogedrukspuit op korte afstand in het gezicht van aangever, die op dat moment nog op de grond lag door de duw, te spuiten heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou bekomen, hetgeen zich ook daadwerkelijk heeft gerealiseerd. Dat de verdachte na één keer spuiten zou zijn gestopt, maakt het vorenstaande niet anders en strookt overigens ook niet met de overige bewijsmiddelen. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte ongeveer 8 seconden op aangever richt en uit de aangifte blijkt dat de verdachte doorging met spuiten toen aangever probeerde weg te rennen, waardoor hij ook letsel opliep aan zijn rug. Dit laatste wordt ondersteund door de foto’s van het letsel die bij de aangifte zijn gevoegd.
Ter zitting heeft de verdachte ontkend dat hij eerder een hogedrukspuit heeft vastgehad, gezien of iemand deze heeft zien gebruiken, maar die verklaring acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op zijn eerdere verklaring bij de politie op de dag van het incident en gezien de overige bewijsmiddelen in het dossier.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 20 mei 2022 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend litteken in het gezicht van voornoemde [slachtoffer], heeft toegebracht door met een hogedrukspuit op korte afstand en met grote kracht water in het gezicht van voornoemde [slachtoffer] te spuiten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van zijn collega door opzettelijk op korte afstand met een hogedrukspuit op hem te spuiten. Het slachtoffer heeft hieraan een blijvend litteken overgehouden in zijn gezicht en een (mogelijk permanente) gehoorbeschadiging en PTSS opgelopen, waardoor hij een gehoorapparaat nodig heeft en nog altijd onder behandeling is van een psycholoog. Bijna drie jaar na het voorval ondervindt het slachtoffer nog dagelijks de fysieke en psychische gevolgen van het incident, zoals bleek uit de ter zitting namens hem voorgelezen slachtofferverklaring. Dit terwijl de geweldshandeling het gevolg is geweest van een zeer geringe aanleiding. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
14 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten in Nederland.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en vanwege het tijdsverloop. De verdachte heeft een vaste baan en draagt als kostwinner de zorg voor zijn partner en hun jonge kind. Daarnaast dient de verdachte op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 20 mei 2022, zijnde de datum waarop de inverzekeringstelling van de verdachte aanving. Tot aan dit vonnis is een periode van twee jaren en ruim acht maanden verstreken. Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaren. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden. Daarom zal de rechtbank hiermee in het voordeel van de verdachte rekening houden bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straffen. In plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt, alles afwegend, aan de verdachte opgelegd een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur. Het voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17.500,- aan immateriële schade. Uit de toelichting op de vordering alsook ter zitting is gebleken dat reeds een deel, te weten € 1.500,-, is vergoed door de verzekeraar van de werkgever van de benadeelde partij. De rechtbank stelt, na correctie, het gevorderde bedrag aan immateriële schade zodoende vast op € 16.000,-.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens is verzocht om toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Er is duidelijk uitgelegd waarop het schadebedrag is gebaseerd en de vordering is goed onderbouwd met vergelijkbare zaken. Het is redelijk om het gevorderde bedrag aan schadevergoeding toe te wijzen.
8.2.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is verzocht de vordering van de benadeelde partij te matigen, bijvoorbeeld tot een bedrag van € 6.000,-. De namens de benadeelde partij aangehaalde zaken, waarin hogere bedragen aan immateriële schadevergoeding zijn toegewezen, zijn niet vergelijkbaar.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is genoegzaam onderbouwd zodat deze, ondanks de betwisting door de verdachte, in het geheel voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank stelt de schade naar maatstaven van billijkheid aldus vast op € 16.000,-.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden bedrag aan immateriële schade wordt vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 mei 2022, zijnde het moment van ontstaan van de schade.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 16.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren,waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
230 (tweehonderddertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
115 (honderdvijftien) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij], te betalen een bedrag van
€16.000,- (zegge: zestienduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 mei
2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€16.000,-(hoofdsom,
zegge: zestienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 16.000,-niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
115 (honderdvijftien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H. Kroon, voorzitter,
en mrs. H. van den Heuvel en F.M. van Peski, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.D. Schmahl, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 20 mei 2022 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (blijvend) litteken, althans een (zeer) diepe verwonding, in het gezicht van voornoemde [slachtoffer], heeft toegebracht door met een hogedrukspuit op korte afstand em/of met grote kracht water in het gezicht van voornoemde [slachtoffer] te spuiten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 mei 2022 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een hogedrukspuit op korte afstand em/of met grote kracht water in/tegen het gezicht en/of op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gespoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 mei 2022 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, [slachtoffer] heeft mishandeld door met een hogedrukspuit op/tegen korte afstand en/of met grote kracht water in/tegen het gezicht en/of op/tegen lichaam van voornoemde [slachtoffer] te spuiten, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een (blijvend) litteken, althans een (zeer) diepe verwonding, in het gezicht van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.