In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de kosten van rechtsbijstand in een letselschadezaak. Eiseres, gevestigd in Amersfoort en vertegenwoordigd door mr. S. Boer, heeft gedaagden, waaronder gedaagde 1 uit Rotterdam en gedaagde 2 uit Frankfurt am Main, aangeklaagd voor het betalen van buitengerechtelijke kosten die zij heeft gemaakt in de periode van augustus 2022 tot november 2023. Gedaagden, vertegenwoordigd door mr. I. Ghazarian, hebben de vordering betwist en aangevoerd dat de kosten de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde 1 de aansprakelijkheid voor de schade van een ongeval, dat op 16 februari 2018 plaatsvond, heeft erkend. Eiseres heeft in het kader van de letselschadezaak werkzaamheden verricht en vorderde een bedrag van € 5.157,57 aan kosten van rechtsbijstand. De kantonrechter heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen en de kosten in redelijkheid begroot op € 2.707,57. De rechter heeft daarbij de dubbele redelijkheidstoets toegepast, zoals vastgelegd in artikel 6:96 BW, en geoordeeld dat de door eiseres gemaakte kosten niet volledig voor vergoeding in aanmerking komen. De kantonrechter heeft gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van dit bedrag en hen ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.449,37. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. B.J.R. van Tongeren.