ECLI:NL:RBROT:2025:2558

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
11310203 \ CV EXPL 24-23578
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling voor ontwerpwerkzaamheden en de aanvaarding van de overeenkomst

In deze zaak vordert eiser, vertegenwoordigd door de heren [eiser 2] en [eiser 3] met hun gemachtigden, betaling van € 11.616,00 van gedaagde voor uitgevoerde ontwerpwerkzaamheden. Gedaagde heeft de aanbiedingen van eiser deels expliciet en deels stilzwijgend aanvaard. De kantonrechter heeft op 21 februari 2025 geoordeeld dat gedaagde de opdrachtgever is en dat eiser recht heeft op betaling voor de geleverde diensten. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat de opdrachtgever [bedrijf B] was, maar de kantonrechter oordeelde dat gedaagde voldoende betrokken was bij de opdracht en dat de overeenkomst tot stand was gekomen. De kantonrechter heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKROTTERDAM
locatie Rotterdam
Zaaknummer: 11310203 \ CV EXPL 24-23578
datum uitspraak: 21 februari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te Rotterdam,
2.
[eiser 2], vennoot van eiseres sub 1,
te Rotterdam,
3.
[eiser 3], vennoot van eiseres sub 1,
te Rotterdam,
eisers,
gemachtigde: mr. L.E. Huard,
tegen
[gedaagde],
te Rotterdam,
gedaagde,
procederend in persoon.
Eisers gezamenlijk worden hierna ‘ [eiser 1] ’ en gedaagde wordt ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 6 september 2024, met producties;
  • de conclusie van antwoord van 17 september 2024;
  • het e-mailbericht van [eiser 1] van 7 januari 2025 met producties.
1.2.
Op 20 januari 2025 is de zaak tijdens de mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig: de heren [eiser 2] en [eiser 3] namens [eiser 1] , met hun gemachtigden mr. Huard en mr. Dhaliwal en mevrouw [persoon A] namens [gedaagde] . Door [eiser 1] zijn op de zitting spreekaantekeningen overgelegd. De griffier heeft van de zitting aantekeningen gemaakt.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
[eiser 1] heeft voor [gedaagde] werkzaamheden uitgevoerd, bestaande uit het maken van een projectschets, een schetsontwerp en een voorontwerp. In deze procedure vordert [eiser 1] betaling voor deze werkzaamheden op basis van de voorgestelde vergoeding voorafgaand aan de uitvoering. [eiser 1] vordert € 11.616,00 in hoofdsom, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
[gedaagde] is het met de eis van [eiser 1] niet eens. Zij stelt dat niet [gedaagde] , maar [bedrijf B] . de opdrachtgever was. Dat is een andere entiteit binnen de groep. Als voor het uitgevoerde werk moet worden betaald, dan is dat niet het volledige door [eiser 1] gevorderde bedrag. [gedaagde] erkent dat voor de projectschets een opdracht is gegeven en betaald moet worden, maar er is volgens [gedaagde] geen formeel akkoord voor de opdracht voor het schetsontwerp en het voorontwerp gegeven. Daarnaast stelt [gedaagde] dat het door [eiser 1] gemaakte schetsontwerp en voorontwerp ook niet naar tevredenheid waren en door [gedaagde] niet konden worden gerealiseerd.
2.3.
De kantonrechter veroordeelt [gedaagde] om een bedrag van € 11.616,00 aan [eiser 1] te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en de proceskosten. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
[gedaagde] is in de procedure verschenen
2.4.
Hoewel in de conclusie van antwoord en op de mondelinge behandeling het standpunt is ingenomen dat namens [bedrijf B] en niet namens [gedaagde] op de vordering wordt gereageerd, zal de kantonrechter de door [gedaagde] ingenomen stellingen toch in zijn oordeel betrekken. Er zijn immers wel personen in de procedure verschenen die bestuurders van [gedaagde] zijn, namelijk de heer [persoon B] en mevrouw [persoon A] . Daarom wordt een vonnis op tegenspraak en geen verstekvonnis gewezen. Omdat [gedaagde] zonder gemachtigde procedeert, de (processuele) gevolgen van haar formele standpunt daardoor mogelijk onvoldoende onderkent en de vorderingen wel inhoudelijk heeft kunnen weerspreken, oordeelt de kantonrechter dat de ingenomen stellingen kunnen worden aangemerkt als (mede) namens [gedaagde] ingenomen stellingen.
[gedaagde] is als juiste partij gedagvaard
2.5.
De kantonrechter oordeelt dat [eiser 1] terecht tot dagvaarding van [gedaagde] is overgegaan omdat [gedaagde] de opdrachtgever is. [eiser 1] heeft haar offerte, de factuur en de sommatiebrief immers aan [gedaagde] gericht en [gedaagde] heeft daartegen niet geprotesteerd. Dit waren bij uitstek de momenten om kenbaar te maken dat [bedrijf B] . en niet [gedaagde] de opdrachtgever had moeten zijn. [eiser 1] heeft ook niet kunnen vermoeden dat [gedaagde] niet de opdrachtgever zou zijn. [gedaagde] had namelijk al eerder een opdracht aan [eiser 1] verstrekt en [eiser 1] heeft aangenomen dat de samenwerking met de nieuwe opdrachten een opvolging kreeg. Ook op een andere wijze was de betrokkenheid van [bedrijf B] . niet te voorzien. In bijvoorbeeld de e-mailhandtekeningen in de over de opdracht gevoerde e-mailcorrespondentie wordt consequent ‘ [gedaagde] ’ vermeld. Daarnaast verliepen de telefonische en mailcontacten met name via mevrouw [persoon A] , bestuurder van [gedaagde] . [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd hoe [eiser 1] had kunnen en moeten weten dat bedoeld was dat [bedrijf B] . de opdrachtgever was.
Beide overeenkomsten van opdracht zijn tot stand gekomen
2.6.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] de opdracht voor de projectschets heeft verstrekt, dat die werkzaamheden zijn uitgevoerd en dat [gedaagde] daarvoor moet betalen. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld om het bedrag van € 2.178,00 aan [eiser 1] te betalen.
2.7.
De kantonrechter oordeelt dat ook de overeenkomst van opdracht voor het schetsontwerp en het voorontwerp tot stand is gekomen. Een overeenkomst komt immers tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217 BW), waarbij de wijze van aanbod en aanvaarding vormvrij is. Een aanvaarding kan daarom ook in één of meer gedragingen besloten liggen (artikel 3:37 lid 1 BW). Een ‘formeel akkoord’ met een handtekening is dus niet noodzakelijk.
2.8.
[eiser 1] heeft haar aanbod voor het schetsontwerp en het voorontwerp door middel van een offerte met algemene voorwaarden op 22 januari 2024 per e-mail aan [gedaagde] toegezonden. [eiser 1] had de projectschets reeds opgeleverd, waarmee een volgende fase was aangebroken en [eiser 1] daarom voorstelde een schetsontwerp en voorontwerp te maken. Hoewel partijen twisten over de vraag of hierover op 7 februari 2024 telefonisch overeenstemming is bereikt, ligt in de gedragingen van [gedaagde] vanaf 7 februari 2024 in ieder geval de aanvaarding van het aanbod besloten. [eiser 1] is nadien gaan ontwerpen en heeft dat in een e-mail van 12 februari 2024 ook aan [gedaagde] medegedeeld. Op specifieke vragen van [eiser 1] die voor het maken van de ontwerptekeningen van belang waren, heeft [gedaagde] antwoord gegeven. Er zijn verder per e-mail afspraken gemaakt over concrete dagen en tijden waarop [eiser 1] het schetsontwerp en het voorontwerp zou gaan presenteren. Op 27 februari 2024 heeft [eiser 1] de presentatie van het schetsontwerp per
e-mail aan [gedaagde] nagezonden. Het voorontwerp is daarna op 7 maart 2024 gepresenteerd. Op 11 maart 2024 heeft [gedaagde] vervolgens aangegeven dat er een ‘duidelijke basis van ontwerp’ ligt waarmee het uitvoerend team van [gedaagde] aan de slag kon. Op geen enkel moment heeft [gedaagde] op de rem getrapt en [eiser 1] erop aangesproken dat in haar visie nog geen overeenstemming over de opdracht bestond en [eiser 1] dus zonder haar akkoord aan de slag was gegaan. Weliswaar heeft [gedaagde] op 20 februari 2024 per e-mail om een definitieve offerte gevraagd, maar dat moet naar het oordeel van de kantonrechter worden aangemerkt als een reactie op de e-mail van [eiser 1] van 12 februari 2024 waarin een nieuwe offerte werd aangekondigd, inclusief materiaal en uitvoering. Het materiaal en de uitvoering behoorden echter niet tot het schetsontwerp en het voorontwerp, maar tot de latere uitvoeringsfase. Voor de uitvoeringsfase waren (nog) geen afspraken gemaakt. De kantonrechter concludeert op grond van het voorgaande dat [gedaagde] door haar gedragingen (stilzwijgend) met de offerte van 22 januari 2024 heeft ingestemd en dat de overeenkomst van opdracht voor het schetsontwerp en het voorontwerp daarmee tot stand is gekomen.
De opdracht is ook uitgevoerd en [gedaagde] moet daarvoor betalen
2.9.
[eiser 1] heeft een schetsontwerp en een voorontwerp opgeleverd en [gedaagde] moet voor die werkzaamheden de overeengekomen vergoeding betalen. Hoewel [gedaagde] vanaf 11 maart 2024 heeft aangegeven zich zorgen te maken over de interpretatie en de invulling van de opdracht, heeft zij daarna vrijwel meteen de opdracht beëindigd. Het had echter op de weg van [gedaagde] gelegen om eerst duidelijk aan te geven welke onderdelen van het schetsontwerp en het voorontwerp niet naar tevredenheid waren en om herstel of aanpassing door [eiser 1] te verzoeken. Die verplichting volgt uit de algemene voorwaarden van [eiser 1] (artikel 2.7 en artikel 6.4), waarvan [gedaagde] de geldigheid niet heeft betwist. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat en wanneer zij vóór het beëindigen van de opdracht haar onvrede over de ontwerpen aan [eiser 1] kenbaar heeft gemaakt en dat zij ook om herstel of aanpassing heeft gevraagd. Door niet aan die verplichting te voldoen, wordt het werk als opgeleverd aangemerkt en moet [gedaagde] de overeengekomen vergoeding van € 9.438,00 betalen.
[gedaagde] moet de wettelijke handelsrente betalen
2.10.
De wettelijke handelsrente wordt toegewezen omdat [eiser 1] voldoende heeft gesteld waaruit volgt dat deze betaald moet worden en [gedaagde] dat niet heeft betwist. De wettelijke handelsrente is voor de projectschets verschuldigd vanaf 5 juni 2024 door het verstrijken van de termijn in de sommatiebrief. Voor het schetsontwerp en voorontwerp is de wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf de vervaldatum van de factuur.
[gedaagde] moet de buitengerechtelijke kosten betalen
2.11.
De buitengerechtelijke kosten van € 891,00 worden toegewezen omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). [gedaagde] heeft tegen deze vordering ook geen verweer gevoerd. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten wordt toegewezen vanaf 5 juni 2024.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.12.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat zij ongelijk krijgt
(artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiser 1] moet betalen op € 139,42 aan dagvaardingskosten, € 1.409,00 aan griffierecht, € 812,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 406,00) en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 2.495,42. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals gevorderd.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.13.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard omdat [eiser 1] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 1] te betalen een bedrag van € 11.616,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf
28 maart 2024 over het bedrag van € 9.438,00 en vanaf 5 juni 2024 over het bedrag van
€ 2.178,00, over beide bedragen tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 1] te betalen een bedrag van € 891,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 5 juni 2024, tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.495,42, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis, tot de dag van volledige betaling;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.R. Rietveld en in het openbaar uitgesproken op
21 februari 2025.
64198