ECLI:NL:RBROT:2025:2580

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
11377549 VZ VERZ 24-9250
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De verzoekster, woonachtig in Rotterdam en vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. Doruk, heeft Achmea Schadeverzekeringen N.V. en WE Europe B.V. aangeklaagd. De verzoekster stelt dat zij op 5 mei 2021 in de kledingwinkel WE een etiket in haar oog heeft gekregen, wat heeft geleid tot oog- en psychische klachten. Ze heeft de aansprakelijkheid van WE en haar verzekeraar Achmea ingeroepen en verzocht om een voorlopig getuigenverhoor om de feiten omtrent het incident vast te stellen.

De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen. De rechter oordeelde dat de verzoekster al voldoende informatie had om haar rechtspositie te bepalen, aangezien zij schriftelijke verklaringen had overgelegd. Het doel van een voorlopig getuigenverhoor, namelijk het verkrijgen van duidelijkheid over de feiten, was niet meer relevant omdat de verzoekster al wist wat zij en haar getuigen zouden verklaren. Bovendien werd er opgemerkt dat de verzoekster geen belang had bij het verhoor, en dat het verzoek ook als misbruik van recht kon worden beschouwd. De proceskosten werden toegewezen aan WE, terwijl de kosten tussen de verzoekster en Achmea werden gecompenseerd, omdat Achmea niet op de zitting was verschenen.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend. De kantonrechter heeft de proceskosten voor de procedure tussen de verzoekster en WE vastgesteld op € 677,-, terwijl de kosten tussen de verzoekster en Achmea werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11377549 VZ VERZ 24-9250
datum uitspraak: 21 februari 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekster],
woonplaats: Rotterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A. Doruk,
tegen

1.Achmea Schadeverzekeringen N.V.,

vestigingsplaats: Apeldoorn,
verweerster,
gemachtigde: mevrouw [persoon A] ,
2. WE Europe B.V.,
vestigingsplaats: Utrecht,
verweerster,
gemachtigde: mr. N.E.P. Gustings.
De partijen worden ‘ [verzoekster] ’, ‘Achmea’ en ‘WE’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift (ontvangen op 29 oktober 2024), met bijlagen 1 tot en met 5;
  • het verweerschrift van WE;
  • de brief van 15 november 2024 van Achmea;
  • de spreekaantekeningen van [verzoekster] .
1.2.
Op 31 januari 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij was [verzoekster] aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens WE is haar gemachtigde verschenen.
Bij voormelde brief van 15 november 2024 heeft Achmea meegedeeld dat zij niet aanwezig zal zijn bij de zitting.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[verzoekster] wil dat de kantonrechter een voorlopig getuigenverhoor beveelt (artikel 186 Rv oud). [verzoekster] stelt dat zij op 5 mei 2021 een bezoek heeft gebracht aan kledingwinkel WE, gelegen in winkelcentrum Alexandrium in Rotterdam. Toen [verzoekster] een opgevouwen trui pakte om deze beter te bekijken kwam een etiket van de trui in haar rechteroog terecht. Hierdoor heeft [verzoekster] oog- en psychische klachten opgelopen, aldus [verzoekster] .
[verzoekster] heeft WE aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade. WE en haar verzekeraar Achmea hebben de aansprakelijkheid afgewezen. Om de feitelijke gang van zaken op 5 mei 2021 vast te kunnen stellen wil [verzoekster] dat zijzelf, haar dochter en een vriendin als getuigen gehoord worden.
2.2.
WE is het niet eens met het verzoek. WE voert aan dat zij niet bekend is met het door [verzoekster] gestelde incident, dat [verzoekster] geen belang heeft bij het verzoek en dat sprake is van misbruik van recht. Achmea heeft meegedeeld dat zij zich aansluit bij het verweer van WE.
2.3.
De kantonrechter wijst het verzoek van [verzoekster] af. Deze beslissing wordt hierna toegelicht.
De kantonrechter beveelt geen voorlopig getuigenverhoor
2.4.
Het doel van het voorlopig getuigenverhoor is erop gericht dat [verzoekster] duidelijkheid kan krijgen omtrent de feiten met betrekking tot het gestelde incident teneinde haar (bewijs)positie en daarmee ook haar proceskansen in een eventueel aanhangig te maken bodemzaak beter te kunnen inschatten. [verzoekster] weet echter al precies wat zij, haar dochter en een vriendin willen en kunnen verklaren. [verzoekster] heeft zelfs al schriftelijke verklaringen overgelegd. Zij is dus al in staat om haar rechtspositie en proceskansen te kunnen bepalen. Aan dit oordeel doet niet af de stelling van [verzoekster] dat tijdens een voorlopig getuigenverhoor de mogelijkheid voor WE bestaat om kritische vragen te stellen aan [verzoekster] en haar medegetuigen. Dit is geen (afzonderlijk) doel van het voorlopig getuigenverhoor.
Het voorgaande was wellicht anders geweest indien [verzoekster] het personeel dat op 5 mei 2021 werkzaam was in de betreffende winkel van WE als getuigen had willen laten horen. Dat heeft [verzoekster] echter niet gesteld. Omdat [verzoekster] geen belang heeft bij een voorlopig getuigenverhoor (artikel 3:303 BW) wordt het verzoek reeds hierom afgewezen.
Daarbij komt nog dat WE en Achmea er juist groot belang bij hebben dat niet nodeloos geprocedeerd hoeft te worden. Gelet op dit belang kan [verzoekster] in redelijkheid niet tot het uitoefenen van haar bevoegdheid (het voorlopig getuigenverhoor) worden toegelaten.
De slotsom is dat het verzoek ook wegens misbruik van bevoegdheid op grond van het evenredigheidscriterium (artikel 3:13 lid 2 BW) wordt afgewezen.
[verzoekster] moet de proceskosten betalen van WE
2.5.
De proceskosten in de procedure tussen [verzoekster] en WE komen voor rekening van [verzoekster] , omdat zij ongelijk krijgt. De kantonrechter begroot de kosten die [verzoekster] aan WE moet betalen op € 542,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 271,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 677,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze beschikking wordt betekend.
De proceskosten in de procedure tussen [verzoekster] en Achmea worden gecompenseerd
2.6.
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten in de procedure tussen [verzoekster] en Achmea te compenseren, omdat Achmea geen afzonderlijk verweer heeft ingediend en niet op de zitting is verschenen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.7.
Deze beschikking wordt voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst het verzoek van [verzoekster] af;
3.2.
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten in de procedure tussen [verzoekster] en WE, die aan de kant van WE worden begroot op € 677,-;
3.3.
compenseert de proceskosten in de procedure tussen [verzoekster] en Achmea in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4.
verklaart deze beschikking voor zover het de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
764