In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De verzoekster, woonachtig in Rotterdam en vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. Doruk, heeft Achmea Schadeverzekeringen N.V. en WE Europe B.V. aangeklaagd. De verzoekster stelt dat zij op 5 mei 2021 in de kledingwinkel WE een etiket in haar oog heeft gekregen, wat heeft geleid tot oog- en psychische klachten. Ze heeft de aansprakelijkheid van WE en haar verzekeraar Achmea ingeroepen en verzocht om een voorlopig getuigenverhoor om de feiten omtrent het incident vast te stellen.
De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen. De rechter oordeelde dat de verzoekster al voldoende informatie had om haar rechtspositie te bepalen, aangezien zij schriftelijke verklaringen had overgelegd. Het doel van een voorlopig getuigenverhoor, namelijk het verkrijgen van duidelijkheid over de feiten, was niet meer relevant omdat de verzoekster al wist wat zij en haar getuigen zouden verklaren. Bovendien werd er opgemerkt dat de verzoekster geen belang had bij het verhoor, en dat het verzoek ook als misbruik van recht kon worden beschouwd. De proceskosten werden toegewezen aan WE, terwijl de kosten tussen de verzoekster en Achmea werden gecompenseerd, omdat Achmea niet op de zitting was verschenen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend. De kantonrechter heeft de proceskosten voor de procedure tussen de verzoekster en WE vastgesteld op € 677,-, terwijl de kosten tussen de verzoekster en Achmea werden gecompenseerd.