4.2.2.Beoordeling
In het kader van de eerdergenoemde eenmanszaak verhuurde de verdachte een bunker te Oostvoorne, bestemd voor de opslag van consumentenvuurwerk, aan de medeverdachte, [medeverdachte rechtspersoon] . Deze medeverdachte gebruikte deze bunker voor de opslag van pyrotechnische artikelen. Naar aanleiding van een anonieme melding heeft de politie op 10 februari 2023 een doorzoeking verricht in de bunker, waarbij dozen met pyrotechnische artikelen zijn aangetroffen. De DCMR heeft op 15 februari 2023 ook een inspectie gedaan van de bunker. Hierbij werd door haar geconcludeerd dat sprake zou zijn van opslag van 507 kg NEM aan noodsignalen, zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning was verleend. De voorraad pyrotechnische artikelen is in beslag genomen en beschreven door het Centraal Onderzoeksteam Vuurwerk (hierna: COV). Niet is betwist dat er geen omgevingsvergunning was verleend.
Noodsignalen
Voorafgaand aan de vraag of de verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor het opslaan van de pyrotechnische artikelen in de bunker in Oostvoorne zonder dat hier een vergunning voor was verleend, moet worden vastgesteld om wat voor soort artikelen het gaat.
Onder categorie 3.6 van Bijlage I, onderdeel C, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) zijn de inrichtingen voor de opslag van pyrotechnische artikelen van de klasse ADR-1 vermeld waarvoor een vergunningplicht geldt. Onder f. staat vermeld dat een vergunning vereist is wanneer in de inrichting meer dan 50 kg NEM aan noodsignalen is opgeslagen. Er staat geen definitie van het begrip ‘noodsignaal’ in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), noch in het Bor.
Met betrekking tot de pyrotechnische artikelen, beschreven in bijlagen 2, 4, 6 en 8 van het onderzoek van het COV, zijn er aanwijzingen dat het mogelijk geen noodsignalen zijn. Dit volgt onder meer uit de pyrotechnische categorieën en productbenamingen die op de goederen zijn vermeld, zo staat bijvoorbeeld op de artikelen uit bijlagen 6 en 8 een UN-code vermeld die behoort bij vuurwerk bestemd voor amusementsdoeleinden en zijn de artikelen uit bijlagen 2 en 4 volgens de verpakking kennelijk geproduceerd voor andere doeleinden dan als noodsignaal.
De officier van justitie heeft betoogd dat de artikelen, bedoeld in de bijlagen 2, 4, 6 en 8, als die niet zijn aan te merken als noodsignalen, dan in ieder geval vielen onder de vergunningplichtige categorie i (“andere ontplofbare stoffen” van ADR-klasse 1), vermeld onder categorie 3.6 van Bijlage I, onderdeel C, van het Bor. De rechtbank volgt de officier van justitie hierin niet, alleen al omdat niet valt uit te sluiten dat deze artikelen moeten worden aangemerkt als consumentenvuurwerk.
Vanwege de onduidelijkheid over de aard van deze pyrotechnische artikelen zal de rechtbank de verdachte ten aanzien van deze artikelen vrijspreken.
Ten aanzien van de pyrotechnische artikelen, genoemd in de bijlagen 3, 5, 7 en 9 van het rapport van het COV, kan wel eenduidig worden vastgesteld dat dit noodsignalen zijn. De in bijlagen 3 en 9 beschreven pyrotechnische artikelen zijn voorzien van een IMO/Solas kenmerk, waarmee zij feitelijk worden aangeduid als noodsignalen met een functie in de scheepvaart. De in bijlagen 5 en 7 beschreven pyrotechnische artikelen zijn voorzien van de categorie P1 en wat deze artikelen (rook- en handfakkels) betreft, blijkt uit niets dat zij een andere bestemming hebben dan die van noodsignaal. Het totaalgewicht aan NEM van de noodsignalen, vermeld in deze bijlagen, is 101,24 kilogram. Hiermee komt de totale hoeveelheid aanwezige NEM aan noodsignalen ruim boven de grens van 50 kg uit. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat er in de inrichting meer dan 50 kg NEM aan noodsignalen opgeslagen lag zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning was verleend.
Rol verdachte
De vervolgvraag is of de verdachte er (mede)verantwoordelijk voor kan worden gehouden dat er in de inrichting meer dan 50 kg NEM aan noodsignalen lag zonder dat hiervoor een omgevingsvergunning was verleend.
Voorop staat dat de medeverdachte als verkoper op de hoogte was of moest zijn van het soort pyrotechnische artikelen dat zij verkocht en hoeveel kilogram NEM hiervan in de vuurwerkbunker in opslag lag. Daarnaast wordt in het huurcontract tussen de verdachte en de medeverdachte bepaald dat uitsluitend noodsignalen in de vuurwerkbunker zullen worden opgeslagen en benoemt één van de vennoten van de medeverdachte in het mailcontact met de verdachte waarin zij de huur van het pand bespreken, dat er ‘maximaal 500kg’ zal worden opgeslagen en dat het gaat om ‘P1’ en ‘fakkels en rooksignalen, bestemd voor de maritieme sector’. Hierop geeft de verdachte te kennen dat hij er bekend mee is omdat hij deze ook in Rozenburg (op een andere opslaglocatie) heeft opgeslagen. Hieruit concludeert de rechtbank dat de verdachte en de medeverdachte hebben geweten dat in de bunker meer dan 50 kg NEM aan noodsignalen zou worden opgeslagen.
De rechtbank komt ook tot de conclusie dat de verdachte en de medeverdachte wisten dat de opslag van meer dan 50 kg NEM aan noodsignalen een vergunningplichtige activiteit is. Zowel de verdachte als de medeverdachte hebben voorafgaand aan het sluiten van de huurovereenkomst en apart van elkaar contact gehad met de DCMR, die aan hen beiden duidelijk heeft gemeld dat een omgevingsvergunning nodig is wanneer het gaat om de opslag van meer dan 50 kg NEM aan noodsignalen.
Bovendien mag van personen die beroepsmatig pyrotechnische middelen opslaan verwacht worden dat zij van de van toepassing zijnde wetgeving op de hoogte zijn en onderzoek doen naar de aanwezigheid van de juiste vergunningen. Dit is de verantwoordelijkheid van de drijver van de inrichting, in dit geval de verdachte, die dat deed door de inrichting te verhuren. Onvoldoende daarvoor is dat de verdachte, zoals hij heeft verklaard, er van uit is gegaan dat de huurders in het bezit waren van de juiste vergunning. De verdachte is aldus tekort geschoten in haar onderzoeksplicht en heeft de medeverdachte bewust meer dan 50 kg NEM aan noodsignalen laten opslaan in zijn bunker zonder dat hiervoor een vergunning was verleend. Wat de bewezenverklaring betreft is het in dit kader voldoende dat de verdachte en de medeverdachte opzet hadden op het opslaan van de noodsignalen. Het is dus niet vereist dat er ook opzet was op het niet hebben van de vergunning. De verdachte en de medeverdachte hebben bovendien opzettelijk en in nauwe en bewuste samenwerking gehandeld.