ECLI:NL:RBROT:2025:2707

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
C/10/692376 / KG ZA 25-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in medisch dossier van overleden vader in kort geding

In deze zaak vordert eiseres, de dochter van de overleden erflater, inzage in het medisch dossier van haar vader op grond van artikel 7:458a lid 1 BW. Eiseres stelt dat zij een zwaarwegend belang heeft bij deze inzage, omdat zij het testament van haar vader wil aanvechten. De vader is op 22 maart 2022 overleden en had zijn dochter onterfd in zijn testament van 27 mei 2019. Eiseres heeft verschillende instanties benaderd, waaronder de huisarts, Humanitas en Vierstroom, maar kreeg geen inzage in het dossier. De rechtbank moet beoordelen of eiseres voldoende heeft aangetoond dat haar belang mogelijk wordt geschaad en of inzage noodzakelijk is voor de behartiging van dat belang. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat haar vader ten tijde van het opstellen van het testament wilsonbekwaam was. De huisarts en Humanitas hebben beide betoogd dat er geen noodzaak is voor inzage in het dossier, en de rechtbank volgt hen hierin. De vorderingen van eiseres worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/692376 / KG ZA 25-18
Vonnis in kort geding van 3 maart 2025
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Chavenon, Frankrijk,
eiseres,
advocaat mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen

1.HUISARTSENPRAKTIJK GOUDSE RAK 2.0,

gevestigd te Gouderak,
gedaagde,
advocaat mr. T.A.M. van Oosterhout te Utrecht,
2.
VIERSTROOM ZORG THUIS B.V.,
gevestigd te Gouda,
gedaagde,
niet verschenen,
3.
STICHTING HUMANITAS,
H.O.D.N. AKROPOLIS,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.A. de Clerck te Utrecht.
Partijen worden hierna [eiseres] , de huisarts, Vierstroom en Humanitas genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 januari 2025, met 14 producties;
  • de conclusie van antwoord van de huisarts, met 3 producties;
  • de conclusie van antwoord van Humanitas;
  • de mondelinge behandeling op 17 februari 2025;
  • de pleitnota van de huisarts.

2.De feiten

2.1.
Op 22 maart 2022 is de vader van [eiseres] , [naam] (hierna: erflater), overleden.
2.2.
Erflater beschikte voor het laatst bij testament van 27 mei 2019 over zijn nalatenschap. In zijn testament heeft erflater [eiseres] onterfd en zijn andere kinderen (de broer en de zus van [eiseres] , hierna: de broer respectievelijk de zus) tot zijn erfgenamen benoemd. De broer en de zus hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. Zij zijn ook de executeurs van de nalatenschap.
2.3.
[eiseres] heeft aan de notaris, voor wie het testament was verleden, gevraagd om informatie met betrekking tot de wilsbekwaamheid van erflater.
Bij e-mail van 23 februari 2023 heeft de notaris als volgt geantwoord:
“Volgens vaste jurisprudentie hoeft een notaris die geen reden heeft om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van zijn client het stappenplan niet te volgen. Er waren geen aanwijzingen dat client wilsonbekwaam was. Er was bij mij geen enkele twijfel ten aanzien van wilsbekwaamheid. Uw vader was in staat om aan te geven wat zijn wensen waren. De besprekingen en ondertekening van de akten hebben plaatsgevonden zonder dat daarbij anderen aanwezig waren. Ik heb hem meerdere keren gesproken. Tijdens het passeren is aandacht besteed aan het voorkomen van mogelijke beïnvloeding door anderen.”
Bij brief van 21 juni 2023 heeft [eiseres] nadere vragen gesteld aan de notaris hoe het testament van erflater op 27 mei 2019 tot stand is gekomen en de wijze waarop de notaris de wilsbekwaamheid van erflater heeft beoordeeld. De notaris heeft daar niet op gereageerd, ook niet op herinneringen daartoe in augustus, oktober en november 2023 en in november 2024.
2.4.
[eiseres] heeft tevergeefs geprobeerd het (medisch) dossier van erflater te verkrijgen van:
  • de huisarts (zie 2.5.);
  • Humanitas (zie 2.6.); en
  • Vierstroom (zie 2.7.).
2.5.
In augustus en december 2022 heeft [eiseres] de huisarts verzocht om inzage in het medisch dossier van erflater. Bij brief van 9 februari 2023 heeft de huisarts aan [eiseres] meegedeeld:
“Op uw vraag inzage in het dossier om duidelijkheid te verkrijgen over de mate van dementie in mei 2019 om een wijziging in wilsbeschikking te kunnen beoordelen het volgende:
Een dergelijk gegeven zal niet in het medisch dossier te vinden zijn tenzij dit een specifieke vraag was ten tijde van de beoordeling cq vaststelling van de dementie. Als huisartsen zijn wij niet in bekwaam om dit in te kunnen schatten.
Ik kan me herinneren dat [naam] een geriater in het GHZ bezocht heeft, juist vanwege de cognitieve problemen.
Mogelijk kan deze vraagstelling aan de geriater gesteld worden. Niet alleen de diagnose, maar ook de mate van dementie waarbij wilsbekwaamheid onvoldoende is, naast het tijdstip waarop de diagnose werd vastgesteld.”
2.6.
Bij brief van 11 januari 2023 aan Humanitas heeft [eiseres] verzocht om inzage in het dossier van erflater. Bij e-mail van 9 februari 2023 heeft Humanitas dat verzoek afgewezen en geadviseerd die informatie op te vragen bij de notaris.
Bij brief van 21 juni 2023 aan Humanitas heeft [eiseres] nogmaals verzocht om het medisch dossier van erflater. Bij antwoordmail van 27 juni 2023 heeft Humanitas bericht:
[De regiebehandelaar]
heeft aangegeven dat [naam] ('de erflater') pas op 6 december 2021 is opgenomen bij Stichting Humanitas, terwijl de wijziging van het testament daarvoor heeft plaatsgevonden op 27 mei 2019. Stichting Humanitas beschikt dus niet over medische informatie uit de periode van het testament. Wellicht kunt u uw verzoek voorleggen aan de geriater, neuroloog of huisarts die destijds de behandeling van de erflater verzorgde.”
2.7.
Bij e-mail van 16 maart 2023 heeft [eiseres] aan Vierstroom, die thuiszorg heeft verleend aan erflater, verzocht inzage te verlenen in het dossier van erflater.
Bij antwoordmail van 21 juli 2023 heeft Vierstroom meegedeeld:
“We hebben kennis genomen van uw brief met verzoek om inzage van het medisch dossier en begrijpen dat u een financieel belang heeft bij inzage.
Vooropgesteld dat wij als thuiszorgorganisatie geen medisch dossier, maar een verpleegkundig dossier houden, is het tevens zo dat wij geen informatie hebben cq een oordeel vellen over de wilsbekwaamheid van uw vader. Er wordt tevens door u geen specificatie gegeven van de gevraagde informatie.
Voor verdere vragen verwijzen wij u naar de notaris die het testament heeft opgesteld dan wel naar de betreffende huisarts die het medisch dossier houdt.”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. ieder van gedaagden te gebieden om binnen veertien dagen na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, althans binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, aan (primair) [eiseres] dan wel (subsidiair) aan een door [eiseres] aan te wijzen deskundige, een afschrift ter beschikking te stellen van het volledig onder hen voorhanden zijnde verpleegkundige en/of medische dossier betreffende erflater, zulks voor zover dit dossier betrekking heeft op de periode van 1 januari 2018 tot het moment van overlijden (zijnde 22 maart 2022), althans op een door de voorzieningenrechter te bepalen periode en/of onder door de voorzieningenrechter te bepalen voorwaarden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat gedaagden hiermee in gebreke blijven;
II. gedaagden te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De huisarts concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar vorderingen althans deze haar te ontzeggen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Humanitas concludeert tot afwijzing van de vorderingen dan wel enkel toe te wijzen dat er afschrift dient te worden gegeven van het medisch dossier van de huisarts met betrekking tot de periode van 27 april 2019 tot en met 27 mei 2019, dan wel 27 juni 2019 dan wel een door de voorzieningenrechter te bepalen periode, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.

4.De beoordeling

4.1.
Bij mailbericht van 3 februari 2025 heeft Vierstroom aan de voorzieningenrechter meegedeeld dat zij geen verweer zal voeren en niet ter zitting zal verschijnen. Nu de bij de wet voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, wordt tegen Vierstroom die niet is verschenen, verstek verleend. De huisarts en Humanitas zijn wel verschenen. Dat brengt mee dat op grond van artikel 140 lid 3 Rv één vonnis wordt gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
4.2.
Het geschil draait om de vraag of gedaagden afschrift van een deel van het verpleegkundig en/of medisch dossier van erflater ter beschikking moeten stellen aan [eiseres] .
4.3.
Als hoofdregel geldt dat een hulpverlener op grond van artikel 7:457 lid 1 BW geen inzage in of afschrift van het medisch dossier aan anderen dan de patiënt mag verstrekken dan met toestemming van de patiënt. Dit beroepsgeheim geldt ook na de dood van de patiënt. Op de plicht tot geheimhouding zijn echter uitzonderingen mogelijk.
4.4.
[eiseres] doet een beroep op de uitzondering van artikel 7:458a lid 1 aanhef en onder c BW. Daarin staat dat, in afwijking van artikel 7:457 BW, de hulpverlener desgevraagd inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier van een overleden patiënt verstrekt aan eenieder die een zwaarwegend belang heeft en aannemelijk maakt dat dit belang mogelijk wordt geschaad, en dat de gevraagde informatie noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang. Omdat de belangen van de nabestaande en de overledene tegenstrijdig kunnen zijn, worden er hoge eisen gesteld aan het verkrijgen van het recht op inzage wegens een zwaarwegend belang. Voor een geslaagd beroep op deze doorbrekingsgrond moet aan twee cumulatieve criteria worden voldaan. Degene die stelt dat hij een zwaarwegend belang heeft, moet (1) met voldoende concrete aanwijzingen aannemelijk maken dat dit belang mogelijk wordt geschaad en (2) aannemelijk maken dat inzage noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang. Beoordeeld moet dus worden of [eiseres] voldoende heeft aangedragen om doorbreking van het medisch beroepsgeheim te rechtvaardigen.
4.5.
[eiseres] stelt dat het zwaarwegend belang erin is gelegen dat zij is onterfd en het medisch dossier van erflater nodig heeft om de rechtsgeldigheid van het testament aan te vechten. Er zijn concrete aanwijzingen dat erflater ten tijde van het verlijden van het testament niet bekwaam was om rechtshandelingen te verrichten. Het medisch dossier is de enige informatiebron die daarover duidelijkheid kan verschaffen, zodat inzage daarin noodzakelijk is voor de behartiging van de belangen van [eiseres] . Ter onderbouwing van het vermoeden van wilsonbekwaamheid van erflater, wijst [eiseres] op het volgende:
  • Reeds in 2017 was erflater erg vergeetachtig en had hij hulp nodig bij het op tijd innemen van zijn medicijnen en bij alledaagse dingen. Na een TIA te hebben gehad in 2017 en in 2018 is zijn vergeetachtigheid verergerd.
  • De geriater van het Groene Hart Ziekenhuis (hierna: het GHZ) stelde in januari 2019 vast dat erflater cognitieve problemen had.
  • Erflater heeft in juli 2019, onder invloed van de broer en de zus, [eiseres] in kort geding gedagvaard. Erflater heeft die vordering uiteindelijk ingetrokken.
  • Op 10 september 2019 zijn de goederen van erflater onder bewind gesteld.
4.6.
De huisarts en Humanitas betogen allebei (1) dat [eiseres] onvoldoende heeft aangedragen om een vermoeden van wilsonbekwaamheid te rechtvaardigen, (2) dat inzage in het dossier van erflater niet noodzakelijk is voor het behartigen van het belang van [eiseres] en (3) dat een spoedeisend belang bij de vorderingen ontbreekt.
4.7.
De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat de verweren van de huisarts en Humanitas op alle punten doel treffen en licht dat hierna toe.
4.8.
De omstandigheden die [eiseres] aandraagt in 4.5. zijn onvoldoende om het vermoeden dat erflater op 27 mei 2019 wilsonbekwaam was, te rechtvaardigen.
De geriater van het GHZ stelde op 29 januari 2019 vast, zo blijkt uit haar verslag (productie 5 van [eiseres] ), dat het kortetermijngeheugen voor erflater lastig was maar dat verder nog veel dingen erg goed gingen, en dat er sprake was van milde cognitieve stoornissen. De voorzieningenrechter volgt de huisarts en Humanitas in hun standpunt dat dementie vele gradaties kent en dat een milde cognitieve stoornis, hulp bij alledaagse dingen of beginnende dementie nog niet betekent dat iemand wilsonbekwaam is. Ook de onderbewindstelling van de goederen van erflater in september 2019 is op zichzelf onvoldoende om wilsonbekwaamheid in mei 2019 aan te nemen.
Daarbij komt dat er contra-indicaties zijn die erop duiden dat erflater medio 2019 wilsbekwaam was. De notaris heeft tegenover [eiseres] verklaard dat hij geen enkele twijfel had ten aanzien van de wilsbekwaamheid van erflater en dat de besprekingen en ondertekening van het testament hebben plaatsgevonden zonder aanwezigheid van anderen (zie 2.3.). Daarnaast blijkt uit het kort geding, dat erflater in juli 2019 aanhangig had gemaakt jegens [eiseres] , dat er niets mis was met de wilsbekwaamheid van erflater. Tijdens een plaatsopneming op 12 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter gesproken met erflater in diens woning. Uit het proces-verbaal van die plaatsopneming en de begeleidende brief van de rechtbank van 15 juli 2019 (productie 7 van [eiseres] ) wordt afgeleid dat erflater goed in staat was zijn wensen te uiten en zich bewust was van de vijandelijkheden tussen zijn kinderen. In die procedure kwam ook de vraag aan de orde of de advocaat bevoegd was om erflater te vertegenwoordigen. De voorzieningenrechter oordeelde bevestigend (vonnis van 6 november 2019, productie 9 van [eiseres] ) op basis van de gemotiveerde toelichting van de advocaat van erflater dat zij uitvoerig zelf met erflater had gesproken, dat zij opdracht van erflater had gekregen om het kort geding aanhangig te maken en dat zij geen reden had aan die opdracht te twijfelen.
4.9.
[eiseres] maakt niet aannemelijk dat inzage in het dossier van erflater bij gedaagden noodzakelijk is voor het behartigen van haar belang.
Ten eerste is het nog maar de vraag of die dossiers duidelijkheid gaan verschaffen over de wils(on)bekwaamheid van erflater. De huisarts en Humanitas hebben die vraag terecht opgeworpen en die boodschap hebben zij (en Vierstroom) ook al in een eerder stadium aan [eiseres] doorgegeven. De huisarts heeft in februari 2023 meegedeeld (zie 2.5.) dat de mate van dementie bij erflater niet in het medisch dossier van de huisarts te vinden zal zijn, tenzij dit een specifieke vraag was ten tijde van de beoordeling van de dementie. Gesteld noch gebleken is dat die vraag is gesteld. Humanitas heeft in juni 2023 aan [eiseres] doorgegeven (zie 2.6.) dat erflater pas op 6 december 2021 bij haar was opgenomen, zodat zij niet beschikt over medische informatie met betrekking tot de periode van het verlijden van het testament. Vierstroom heeft in juli 2023 bericht (zie 2.7.) dat zij als thuiszorgorganisatie slechts een verpleegkundig dossier bijhoudt en dus geen informatie heeft over de wilsbekwaamheid van erflater. Ter zitting heeft [eiseres] betoogd dat erflater erg geïsoleerd leefde en dat het dossier van Humanitas duidelijkheid kan geven over de sociale anamnese van erflater, maar niet valt in te zien waarom die informatie relevant is voor de vraag of erflater bij het opstellen van het testament wilsonbekwaam was. Bij die stand van zaken komt de ruim geformuleerde vordering (‘afschrift van het volledige verpleegkundig en/of medisch dossier’) met betrekking tot een lange periode (van 1 januari 2018 tot 22 maart 2022) neer op een ‘fishing expedition’.
Ten tweede is van belang dat [eiseres] andere, meer voor de hand liggende, wegen om de benodigde informatie te verkrijgen onbenut heeft gelaten. Gedaagden hebben bij de afwijzing van het verzoek van [eiseres] om informatie, haar onder meer verwezen naar de geriater en/of de notaris. Niettemin heeft [eiseres] die wegen niet (volledig) benut. Zij heeft nagelaten het medisch dossier van erflater bij het GHZ op te vragen, terwijl de geriater in dit geval juist degene is geweest die de beperkingen van erflater in verband met zijn geheugenstoornis heeft onderzocht. [eiseres] heeft de notaris meerdere malen verzocht om helderheid te verschaffen over de wijze waarop het testament is verleden, maar zij heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een tuchtprocedure tegen de notaris te starten of een voorlopig getuigenverhoor op te starten om de omstandigheden rondom het verlijden van het testament boven water te krijgen. De tuchtkamer kan weliswaar niet oordelen over de wils(on)bekwaamheid van erflater, maar beoordeelt wel of de notaris in de gegeven omstandigheden voldoende zorgvuldig is geweest en voldoende aan eigen waarneming heeft gedaan om de wilsbekwaamheid en onafhankelijke wilsvorming van erflater naar behoren te kunnen beoordelen. De uitkomst in die procedure kan van invloed zijn op de juridische positie van [eiseres] in de bodemprocedure waarin zij de rechtsgeldigheid van het testament wil aanvechten. Dat [eiseres] deze wegen niet heeft bewandeld, doet afbreuk aan de door haar gestelde noodzaak bij verstrekking van gegevens door gedaagden.
4.10.
Ten slotte is het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vorderingen onvoldoende gegeven. Al vanaf augustus 2022 probeert [eiseres] bij verschillende instanties duidelijkheid te verkrijgen over de mate van dementie bij erflater in mei 2019. Niet valt in te zien waarom nu, meer dan twee jaar later, die stukken op stel en sprong verstrekt moeten worden. De vrees van [eiseres] dat de gevraagde informatie mettertijd kan verdwijnen of onvolledig raakt, is ongegrond. Ingevolge artikel 7:454 lid 3 BW is een hulpverlener verplicht het dossier van een patiënt te bewaren gedurende twintig jaren vanaf het tijdstip waarop de laatste wijziging in het dossier heeft plaatsgevonden. [eiseres] heeft verder geen omstandigheden aangedragen waaruit blijkt dat zij de uitkomst van een bodemprocedure niet kan afwachten.
4.11.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen worden afgewezen, ook voor zover die vorderingen zich tot Vierstroom richten. Hoewel de, inhoudelijke, verweren van de wel verschenen huisarts en Humanitas niet werken in het voordeel van de niet verschenen Vierstroom, stuit toewijzing ten aanzien van die laatste partij op het, ook ambtshalve te beoordelen, gebrek aan spoedeisend belang.
4.12.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van gedaagden veroordeeld.
4.13.
De proceskosten van de huisarts worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.999,00
De door de huisarts gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.14.
De proceskosten van Vierstroom worden begroot op nihil.
4.15.
De proceskosten van Humanitas worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.999,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verleent verstek tegen Vierstroom die niet is verschenen;
5.2.
wijst de vorderingen af;
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de huisarts en Humanitas ieder tot op heden begroot op € 1.999,00 en aan de zijde van Vierstroom tot op heden begroot op nihil, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe; als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moet [eiseres] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.4.
veroordeelt [eiseres] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten van de huisarts als deze niet binnen 14 dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2025.
2091 / 2009