ECLI:NL:RBROT:2025:2814

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
ROT 25/1123
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen aanwijzing Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op grond van de Wkkgz

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een zorgaanbieder, aangeduid als verzoekster, tegen een aanwijzing van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De Minister had op 14 januari 2025 een aanwijzing gegeven op basis van artikel 27 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), omdat de zorg die verzoekster verleende niet voldeed aan de wettelijke eisen. Verzoekster, die handelt onder de naam [naam bedrijf], heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat de aanwijzing openbaar werd gemaakt, omdat dit zou leiden tot onherstelbare reputatieschade.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 februari 2025 behandeld. Tijdens de zitting is vastgesteld dat verzoekster zorgovereenkomsten had afgesloten onder haar KvK-nummer, wat haar kwalificeert als zorgaanbieder volgens de Wkkgz. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende spoedeisend belang was om de zaak inhoudelijk te beoordelen, maar heeft uiteindelijk het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechter concludeerde dat de Minister terecht de aanwijzing had gegeven, omdat verzoekster niet voldeed aan de zorgplichten die in de Wkkgz zijn vastgelegd. De voorzieningenrechter benadrukte dat de belangen van transparantie en bescherming van cliënten zwaarder wegen dan de mogelijke reputatieschade voor verzoekster.

De uitspraak is gedaan door mr. R. van den Wildenberg, en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet tegen deze uitspraak. De beslissing om het verzoek af te wijzen is definitief en de griffier heeft een afschrift van de uitspraak verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/1123

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 februari 2025 in de zaak tussen

[naam verzoekster] handelend onder de naam [handelsnaam] ,uit Rotterdam, verzoekster
(gemachtigde: mr. N. Rachid),
en

De Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigde: mr. E.D. Nienhuis).

Inleiding

1. Bij besluit van 14 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder op grond van artikel 27, eerste, tweede en derde lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een aanwijzing gegeven aan verzoekster, omdat de door haar geboden zorg volgens verweerder niet voldoet aan de eisen van de artikelen 2 en 3 van de Wkkgz. Voorts heeft verweerder besloten de aanwijzing openbaar te maken door dit samen met een publicatieversie van het inspectierapport en een begeleidend persbericht te publiceren op de website van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (de Inspectie).
1.1.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 februari 2025 – achter gesloten deuren – op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de zoon van verzoekster, de waarnemer van de gemachtigde van verzoekster mr. P.E. Epping, de gemachtigde van verweerder en [persoon A] namens de Inspectie.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
2. [naam bedrijf] is de eenmanszaak van verzoekster. Uit de inschrijving in de Kamer van Koophandel (KvK) van de eenmanszaak blijkt dat onder dit KvK-nummer twee handelsnamen staan ingeschreven: ‘ [naam bedrijf] ’ en ‘ [naam zorginstelling] ’. In deze uitspraak wordt hierna met ‘verzoekster’ bedoeld: [naam bedrijf] , de eenmanszaak van [naam verzoekster] .
3. Op 16 oktober 2024 heeft de Inspectie een bezoek gebracht aan verzoekster naar aanleiding van het aangekondigde vervolgbezoek dat de Inspectie ook bracht aan [naam zorginstelling] . (de B.V.). Verzoekster is ook bestuurder van de B.V.
4. Van het bezoek dat de Inspectie aan verzoekster bracht is een rapport opgemaakt. In dit rapport van december 2024 heeft de Inspectie haar bevindingen en conclusies opgenomen. In het rapport wordt kort gezegd geconcludeerd dat verzoekster (grotendeels) niet voldoet aan acht van de acht getoetste normen. De inspectie ziet tekortkomingen op alle thema’s die zij toetst. Dit zijn de thema’s Cliënt centraal, Deskundige zorgverlener en
Sturen op kwaliteit en veiligheid. De Inspectie komt tot de conclusie dat er sprake is van risico’s ten aanzien van de kwaliteit en veiligheid van de zorg voor cliënten. De Inspectie heeft tegelijkertijd onvoldoende vertrouwen in het lerend vermogen, de verbeterkracht en het urgentiebesef van verzoekster.
5. Dit heeft de Inspectie geleid tot het bestreden besluit en het besluit tot publicatie.
Waarover gaat het in deze zaak?
6. Verzoekster is het niet eens met het bestreden besluit en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Zij wil met het verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat de zakelijke weergave van de aanwijzing en de publicatieversie van het onderliggende rapport niet worden gepubliceerd in afwachting van de bezwaarprocedure.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
8. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift.
9. Verzoekster heeft toegelicht dat de gevolgen van een publicatie terwijl de bezwaarprocedure nog loopt onherstelbaar zijn. Zorgafnemers, zorgverleners en (zorg)verzekeraars kunnen de publicatie inzien en dat zal volgens verzoekster leiden tot reputatieschade die niet meer te herstellen is. Daarmee wordt het risico dat de onderneming omvalt groot. De voorzieningenrechter ziet hierin voldoende spoedeisend belang om de zaak inhoudelijk te beoordelen.
Is verzoekster een zorgaanbieder?
10. In de eerste plaats is in geschil of verzoekster een zorgaanbieder is als bedoeld in de Wkkgz. Alleen indien verzoekster een zorgaanbieder is als bedoeld in de Wkkgz kan verweerder verzoekster een aanwijzing als bedoeld in artikel 27 van de Wkkgz geven in verband met de naleving van de artikelen 2 en 3 van de Wkkgz.
11. Verweerder stelt dat verzoekster als zorgaanbieder kan worden aangemerkt. Aanleiding voor het bezoek aan verzoekster is geweest dat tijdens het bezoek van de Inspectie aan de B.V. was vernomen dat verzoekster zelf ook zorg verleent in de zin van de Wkkgz. Verweerder heeft geconstateerd dat er zorgovereenkomsten zijn met cliënten onder het KvK-nummer van verzoekster. Op dit nummer is ook zorg gedeclareerd.
12. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij geen zorgaanbieder is in de zin van de Wkkgz. Zij sluit geen zorgovereenkomsten af onder de naam [naam bedrijf] en levert onder deze naam ook geen zorg aan haar cliënten. [naam bedrijf] is een cateringbedrijf. Ter zitting heeft verzoekster toegelicht dat zij bij het inschrijven van haar tweede eenmanszaak in de KvK, zij geen twee aparte KvK-nummers kon krijgen, omdat zij opereren vanuit hetzelfde adres. Daarom is de eenmanszaak [naam zorginstelling] als handelsnaam onder het KvK-nummer van [naam bedrijf] ingeschreven. Dat een aanwijzing is gegeven op naam van [naam bedrijf] is volgens verzoekster onterecht.
13. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wkkgz is bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder zorgaanbieder: een instelling dan wel een solistisch werkende zorgverlener. Onder instelling wordt verstaan: een rechtspersoon die bedrijfsmatig zorg verleent, een organisatorisch verband van natuurlijke personen die bedrijfsmatig zorg verlenen of doen verlenen, alsmede een natuurlijke persoon die bedrijfsmatig zorg doet verlenen. Het eerste lid van artikel 1 verstaat verder onder zorg: zorg of dienst als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz), zorg of dienst als omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet (Zvw), en andere zorg, te weten handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), niet zijnde Wlz-zorg of Zvw-zorg, alsmede handelingen met een ander doel dan het bevorderen of bewaken van de gezondheid van de cliënt.
14. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster onder haar KvK-nummer zorgovereenkomsten is aangegaan met cliënten. Vanuit de B.V. zijn zorgovereenkomsten met een aantal andere cliënten gesloten. Ter zitting heeft verzoekster desgevraagd ook toegelicht dat zij de zorg ook feitelijk aan haar cliënten levert op naam van ‘ [naam zorginstelling] ’ via de eenmanszaak. Verzoekster is er al een tijd mee bezig om al haar cliënten over te hevelen naar de B.V., maar dat is nog niet afgerond. Er lijkt verwarring te zijn ontstaan, omdat de aanwijzing van verweerder is geadresseerd aan de eerste handelsnaam van verzoekster – [naam bedrijf] – en niet op naam van [naam zorginstelling] , de tweede handelsnaam van verzoekster. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster heeft bedoeld twee verschillende bedrijven op te richten, is er feitelijk gezien geen verschil tussen [naam bedrijf] en [naam zorginstelling] . Het is immers dezelfde eenmanszaak, met hetzelfde KvK-nummer. Gelet hierop heeft verweerder [naam bedrijf] naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht als zorgaanbieder in de zin van de Wkkgz aangemerkt. Verweerder kon verzoekster dus een aanwijzing als bedoeld in artikel 27 van de Wkkgz geven.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek
15. Verzoekster is het niet eens met de inhoud van het rapport van de Inspectie. Zij voert aan dat zij zich niet kan vinden in de conclusies die de Inspectie naar aanleiding van het bezoek heeft getrokken en geeft aan dat er onwaarheden in het rapport staan. Verzoekster erkent wel dat er ruimte is voor verbetering. Na het eerdere inspectiebezoek bij de B.V., op 6 oktober 2023, hebben er echter een aantal ingrijpende gebeurtenissen in het leven van verzoekster plaatsgevonden waar volgens haar onvoldoende rekening mee is gehouden in de besluitvorming. Verzoekster verzet zich tegen openbaarmaking. Als het besluit en het onderliggende rapport openbaar gemaakt worden dan leidt zij reputatieschade, maar ook financiële schade.
16. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster heeft erkend dat er ruimte is voor verbetering in de door haar geleverde zorg. Verzoekster vindt echter dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, waardoor zij bij het bezoek van de inspectie niet aan de gestelde normen voldeed. Van verzoekster mag echter worden verlangd dat zij voldoet aan de zorgplichten die zijn neergelegd in de artikelen 2 en 3 van de Wkkgz. Dit betreffen geen inspanningsverplichtingen maar resultaatsverplichtingen. Deze verplichtingen vormen de ondergrens voor verantwoorde zorg in de zin van de Wkkgz. Van die ondergrens kan niet ten koste van de kwaliteit van de zorg van cliënten worden afgeweken vanwege persoonlijke omstandigheden van verzoekster. Hoewel de voorzieningenrechter ziet dat verzoekster al verbeteringen heeft doorgevoerd en verzoekster ter zitting heeft aangegeven bezig te zijn met een verbeterslag op de andere punten, voldoet verzoekster nog niet aan alle normen waarvoor een aanwijzing is gegeven. Zo blijkt bijvoorbeeld dat de actuele zorgbehoefte van cliënten nog niet altijd overeenkomt met de zorgdoelen in het zorgplan. De zorgafspraken komen ook niet altijd overeen met de taken die de zorgverleners uitvoeren. Verder wordt de actuele gezondheidssituatie van de cliënt niet altijd beschreven in de rapportages. Ook blijkt niet duidelijk uit de overgelegde diploma’s of alle zorgverleners bevoegd en bekwaam zijn in de handelingen die zij uitvoeren en of verzoekster zicht heeft op de bevoegdheid en bekwaamheid van de zorgverleners. Ter zitting is gebleken dat verzoekster voor het aanreiken en toedienen van medicatie geen gebruik maakt van een actuele toedienlijst van de apotheek, maar van een eigen afvinklijst. Het is niet herleidbaar welke zorgverlener op welk moment medicatie heeft aangereikt en/of toegediend en hoeveel medicatie er is toegediend. Gelet op deze tekortkomingen heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een aanwijzing kunnen geven.
17. Verzoekster verzet zich tegen de openbaarmaking van de zakelijke weergave van de aanwijzing en het inspectierapport, omdat dit haar belangen zal schaden. Op de zitting heeft verzoekster nader toegelicht dat zij door de openbaarmaking van het eerdere rapport van de Inspectie ten aanzien van de inspectie op 6 oktober 2023 bij de B.V. schade heeft geleden, omdat er minder aanwas is van nieuwe cliënten. Er komen ook minder cliënten binnen via verwijzingen uit ziekenhuizen. Verzoekster verwacht dit ook als gevolg van de openbaarmaking die nu in geding is.
18. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Met de aanwijzingsbevoegdheid is in beginsel ook de bevoegdheid tot openbaarmaking van het bestreden besluit gegeven. Op grond van artikel 44, eerste en derde lid, van de Gezondheidswet, in samenhang gelezen met artikel 3.1 van onderdeel II onder a en c, van de bijlage bij het Besluit openbaarmaking toezicht, is de Inspectie immers verplicht om deze door middel van een zakelijke weergave openbaar te maken. Dit geldt ook voor het daaraan ten grondslag liggende inspectierapport. In de Memorie van Toelichting van de wijziging van de Gezondheidswet en de Wet op de jeugdzorg is opgenomen dat het belang van transparantie en het informeren en beschermen van anderen dient te prevaleren boven het individuele belang van mogelijk te lijden reputatieschade. [1] Bij het besluit om de zakelijke weergave van de aanwijzing en het onderliggende rapport openbaar te maken, hoeft de inspectie dan ook geen individuele belangenafweging te maken.
19. Gelet op voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarom zal zij het verzoek afwijzen.

Conclusie en gevolgen

20. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van den Wildenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Zwager, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.