ECLI:NL:RBROT:2025:2817

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
ROT 25/1125
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake aanwijzing op grond van de Wkkgz

Op 28 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een zorgaanbieder, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen een aanwijzing van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze aanwijzing was gebaseerd op artikel 27 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), omdat de zorg die verzoekster bood niet voldeed aan de gestelde eisen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Minister en vroeg de voorzieningenrechter om de publicatie van de aanwijzing en het inspectierapport tegen te houden totdat de bezwaarprocedure was afgerond.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond dat de publicatie zou schaden. Verzoekster stelde dat de publicatie zou leiden tot onherstelbare reputatieschade, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van transparantie en het informeren van anderen zwaarder weegt dan de mogelijke reputatieschade voor verzoekster. De voorzieningenrechter concludeerde dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd verplicht was om de aanwijzing en het rapport openbaar te maken, en dat er geen individuele belangenafweging nodig was. De voorzieningenrechter benadrukte dat verzoekster erkende dat er ruimte was voor verbetering in de zorg die zij bood, maar dat dit niet voldoende was om de voorlopige voorziening toe te wijzen.

De uitspraak werd gedaan door mr. R. van den Wildenberg, in aanwezigheid van griffier mr. L. Zwager, en is openbaar uitgesproken op 28 februari 2025. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/1125

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 februari 2025 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , uit Rotterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. N. Rachid),
en

De Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigde: mr. E.D. Nienhuis).

Inleiding

1. Bij besluit van 14 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder op grond van artikel 27, eerste, tweede en derde lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een aanwijzing gegeven aan verzoekster, omdat de door haar geboden zorg volgens verweerder niet voldoet aan de eisen van de artikelen 2 en 3 van de Wkkgz. Voorts heeft verweerder besloten de aanwijzing openbaar te maken door dit samen met een publicatieversie van het inspectierapport en een begeleidend persbericht te publiceren op de website van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (de Inspectie).
1.1.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 februari 2025 – achter gesloten deuren – op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de bestuurder van verzoekster: [persoon A] en haar zoon, de waarnemer van de gemachtigde van verzoekster mr. P.E. Epping, de gemachtigde van verweerder en [persoon B] namens de Inspectie.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
2. Verzoekster is een zorgaanbieder. Op 6 oktober 2023 heeft de Inspectie een eerste bezoek gebracht aan verzoekster. Tijdens dit bezoek heeft de Inspectie geconstateerd dat verzoekster aan zeven van de tien getoetste normen (grotendeels) niet voldeed. De Inspectie heeft hiervan op 28 december 2023 een rapport opgemaakt, dat ook is gepubliceerd, en verzoekster een schriftelijke waarschuwing gegeven. De Inspectie verwachtte dat verzoekster verbetermaatregelen zou nemen. Zij is in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 28 juni 2024 aan de normen te voldoen.
3. Op 16 oktober 2024 heeft de Inspectie een vervolgbezoek gebracht aan verzoekster naar aanleiding van het eerdere bezoek dat de Inspectie bracht op 6 oktober 2023.
4. Van dit bezoek is een rapport opgemaakt. In het rapport van december 2024 heeft de Inspectie haar bevindingen en conclusies opgenomen. In het rapport wordt kort gezegd geconcludeerd dat verzoekster (grotendeels) niet voldoet aan zes van de zeven getoetste normen. De inspectie ziet structurele tekortkomingen op alle thema’s die zij toetst. Dit zijn de thema’s Cliënt centraal, Deskundige zorgverlener en Sturen op kwaliteit en veiligheid. De Inspectie komt tot de conclusie dat er sprake is van voortdurende risico’s ten aanzien van de kwaliteit en veiligheid van de zorg voor cliënten. De Inspectie heeft tegelijkertijd onvoldoende vertrouwen in het lerend vermogen, de verbeterkracht en het urgentiebesef van verzoekster.
5. Dit heeft de Inspectie geleid tot het bestreden besluit en het besluit tot publicatie.
Waarover gaat het in deze zaak?
6. Verzoekster is het niet eens met het bestreden besluit en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Zij wil met het verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat de zakelijke weergave van de aanwijzing en de publicatieversie van het onderliggende rapport niet worden gepubliceerd in afwachting van de bezwaarprocedure.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
8. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift.
9. Verzoekster heeft toegelicht dat de gevolgen van een publicatie terwijl de bezwaarprocedure nog loopt onherstelbaar zijn. Zorgafnemers, zorgverleners en (zorg)verzekeraars kunnen de publicatie inzien en dat zal volgens verzoekster leiden tot reputatieschade die niet meer te herstellen is. Daarmee wordt het risico dat de onderneming omvalt groot. De voorzieningenrechter ziet hierin voldoende spoedeisend belang om de zaak inhoudelijk te beoordelen.
Inhoudelijk oordeel
10. Verzoekster is het niet eens met de inhoud van het rapport van de Inspectie. Zij voert aan dat zij zich niet kan vinden in de conclusies die de Inspectie naar aanleiding van het herhaalde bezoek heeft getrokken en geeft aan dat er onwaarheden in het rapport staan. Verzoekster erkent wel dat er ruimte is voor verbetering. Na het eerdere inspectiebezoek hebben er echter een aantal ingrijpende gebeurtenissen in het leven van verzoekster plaatsgevonden waar volgens haar onvoldoende rekening mee is gehouden in de besluitvorming. Verzoekster verzet zich tegen openbaarmaking. Als het besluit en het onderliggende rapport openbaar worden gemaakt dan leidt zij reputatieschade, maar ook financiële schade.
11. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster heeft erkend dat er ruimte is voor verbetering in de door haar geleverde zorg. Verzoekster vindt echter dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, waardoor zij bij het herhaalde bezoek van de inspectie (nog) niet aan de gestelde normen voldeed. Van verzoekster mag echter worden verlangd dat zij voldoet aan de zorgplichten die zijn neergelegd in de artikelen 2 en 3 van de Wkkgz. Dit betreffen geen inspanningsverplichtingen maar resultaatsverplichtingen. Deze verplichtingen vormen de ondergrens voor verantwoorde zorg in de zin van de Wkkgz. Van die ondergrens kan niet ten koste van de kwaliteit van de zorg van cliënten worden afgeweken vanwege persoonlijke omstandigheden van verzoekster. Hoewel de voorzieningenrechter ziet dat verzoekster al verbeteringen heeft doorgevoerd en verzoekster ter zitting heeft aangegeven bezig te zijn met een verbeterslag op de andere punten, voldoet verzoekster nog niet aan alle normen waarvoor een aanwijzing is gegeven. Zo blijkt bijvoorbeeld dat de actuele zorgbehoefte van cliënten nog niet altijd overeenkomt met de zorgdoelen in het zorgplan. De zorgafspraken komen ook niet altijd overeen met de taken die de zorgverleners uitvoeren. Verder wordt de actuele gezondheidssituatie van de cliënt niet altijd beschreven in de rapportages. Ook blijkt niet duidelijk uit de overgelegde diploma’s of alle zorgverleners bevoegd en bekwaam zijn in de handelingen die zij uitvoeren en of verzoekster zicht heeft op de bevoegdheid en bekwaamheid van de zorgverleners. Ter zitting is verder gebleken dat verzoekster voor het aanreiken en toedienen van medicatie geen gebruik maakt van een actuele toedienlijst van de apotheek, maar van een eigen afvinklijst. Het is niet herleidbaar welke zorgverlener op welk moment medicatie heeft aangereikt en/of toegediend en hoeveel medicatie er is toegediend. Gelet op de tekortkomingen heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter opnieuw een aanwijzing kunnen geven.
12. Verzoekster verzet zich tegen de openbaarmaking van de zakelijke weergave van de aanwijzing en het inspectierapport, omdat dit haar belangen zal schaden. Op de zitting heeft verzoekster nader toegelicht dat zij door de openbaarmaking van het eerdere rapport van de Inspectie ten aanzien van de eerdere inspectie op 6 oktober 2023 schade heeft geleden, omdat er sindsdien minder aanwas is van nieuwe cliënten. Er komen ook minder cliënten binnen via verwijzingen uit ziekenhuizen. Verzoekster verwacht dit ook als gevolg van de openbaarmaking die nu in geding is.
13. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Met de aanwijzingsbevoegdheid is in beginsel ook de bevoegdheid tot openbaarmaking van het bestreden besluit gegeven. Op grond van artikel 44, eerste en derde lid, van de Gezondheidswet, in samenhang gelezen met artikel 3.1 van onderdeel II onder a en c, van de bijlage bij het Besluit openbaarmaking toezicht, is de Inspectie immers verplicht om deze door middel van een zakelijke weergave openbaar te maken. Dit geldt ook voor het daaraan ten grondslag liggende inspectierapport. In de Memorie van Toelichting van de wijziging van de Gezondheidswet en de Wet op de jeugdzorg is opgenomen dat het belang van transparantie en het informeren en beschermen van anderen dient te prevaleren boven het individuele belang van mogelijk te lijden reputatieschade. [1] Bij het besluit om de zakelijke weergave van de aanwijzing en het onderliggende rapport openbaar te maken, hoeft de Inspectie dan ook geen individuele belangenafweging te maken.
14. Gelet op voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarom zal zij het verzoek afwijzen.

Conclusie en gevolgen

15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van den Wildenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Zwager, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.