ECLI:NL:RBROT:2025:2904

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
C/10/690972 / JE RK 24-2654
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 22 januari 2025, wordt de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengd voor de duur van een jaar, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter oordeelt dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, die momenteel in een pleeggezin verblijft. De moeder, die belast is met het ouderlijk gezag, heeft moeite met het waarborgen van haar eigen veiligheid en die van de minderjarige. Ondanks haar inspanningen zijn er onvoldoende positieve ontwikkelingen in haar situatie, wat leidt tot de beslissing om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De kinderrechter benadrukt het belang van het volgen van de voortgang van de moeder en de minderjarige, en de rol van de gecertificeerde instelling in het bieden van ondersteuning. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft ook een pro forma datum vastgesteld voor verdere behandeling van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/690972 / JE RK 24-2654
Datum uitspraak: 22 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. J. Brouwer, kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 12 december 2024, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. R.A.F. Jansen, waarnemend voor mr. J. Brouwer;
- twee vertegenwoordigers van de GI, [naam 1] en [naam 2].

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 7 februari 2024 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 7 februari 2025.
2.4.
Bij beschikking van 26 september 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 7 februari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
De GI handhaaft ter zitting het verzoek en licht het als volgt toe. Hoewel de moeder haar best doet, is er de afgelopen periode weinig vooruitgang geboekt in haar situatie. Er zijn onvoldoende positieve ontwikkelingen op het gebied van de leerbaarheid van de moeder. Daarnaast komt zij herhaaldelijk in onveilige situaties terecht, zowel met de vermoedelijke vader van [minderjarige] als met andere mannen. Uit overleg met het Veiligheidshuis is gebleken dat niet alleen de mogelijke vader van [minderjarige] dreigend contact met de moeder zoekt, maar dat de moeder ook zelf het initiatief neemt tot dit contact. Er bestaan ernstige zorgen over deze interacties en er is onvoldoende zicht op die situatie. Ook zijn er zorgen over de toekomstige situatie, mocht de genoemde man de vader van [minderjarige] blijken te zijn. Hoewel de moeder verschillende hulpverleningstrajecten heeft afgerond, blijkt de informatie onvoldoende te beklijven. In de komende periode zal [minderjarige] starten met EMDR-therapie bij BasicTrust, gericht op traumaverwerking, waarbij het tempo van [minderjarige] gevolgd zal worden. Na afronding van deze therapie zal worden beoordeeld wat de effecten zijn en welke vervolgstappen nodig zijn. Daarnaast zal in het komende jaar een perspectiefonderzoek plaatsvinden.

5.Het standpunt van de moeder

5.1.
Door en namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing en zij verzoekt de machtiging te verlenen voor de duur van zes maanden, zodat de situatie tussentijds kan worden getoetst. Het gaat beter met de moeder; er is geen contact meer met de vermoedelijke vader van [minderjarige] en mogelijk kan er binnen drie maanden een woningruil plaatsvinden, aangezien de moeder urgentie heeft gekregen. Het is van belang dat de GI de moeder ondersteunt bij het formuleren van haar hulpvraag voor het aanstaande traject bij ASVZ, aangezien de hulpverlening bij GGZ Delfland niet van de grond is gekomen door het ontbreken van een duidelijk hulpvraag. Gezien de situatie van de moeder is het belangrijk dat de GI haar hierbij helpt.

6.De beoordeling

6.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling. [1] De kinderrechter overweegt daartoe het volgende.
6.2.
Er bestaan zorgen over de algehele ontwikkeling van [minderjarige]. Gedurende de zwangerschap heeft [minderjarige] druk, spanning en stress ervaren als gevolg van huiselijk geweld dat tegen de moeder is gepleegd. Dit heeft geleid tot trauma bij [minderjarige]. Daarnaast zijn er zorgen over de interactie tussen [minderjarige] en de moeder, wat zich uit tijdens de begeleide bezoeken bij YouthCare. Ook voor en na de bezoeken vertoont [minderjarige] signalen van trauma. De bezoeken tussen de moeder en [minderjarige] zijn momenteel beperkt, omdat het eerst noodzakelijk is dat [minderjarige] de traumatische ervaringen die zij met de moeder heeft opgedaan verwerkt. Ter zitting is gebleken dat er een plan gemaakt is bij BasicTrust voor de EMDR-therapie voor [minderjarige], gericht op traumabehandeling. Deze therapie zal naar verwachting starten in februari 2025.
6.3.
Daarnaast blijven er zorgen bestaan over de opvoedcapaciteiten en leerbaarheid van de moeder. Gebleken is dat er veel herhaling nodig is en informatie onvoldoende beklijft. Ook zijn er zorgen over de veiligheid en weerbaarheid van de moeder. De moeder blijft regelmatig in onveilige situaties terecht komen, waarbij dreiging en huiselijk geweld een rol spelen. De moeder lijkt onvoldoende weerbaar om zich aan deze situaties te onttrekken. Er is een patroon zichtbaar, waarbij periodes van rust en onrust elkaar afwisselen.
6.4.
Gezien haar belaste voorgeschiedenis en beperking heeft de moeder moeite met het accepteren en profiteren van hulpverlening. Hulpverlening komt onvoldoende bij de moeder binnen en de moeder heeft moeite met het formuleren van een hulpvraag, waardoor hulpverlening onvoldoende van de grond komt. De moeder is momenteel aangemeld bij ASVZ voor begeleiding. Het is van belang dat er een jeugdbeschermer betrokken blijft om de regie over de hulpverleningstrajecten te voeren, de moeder te ondersteunen, onder meer in het formuleren van haar hulpvraag en de ontwikkeling van [minderjarige] te volgen. De kinderrechter verlengt daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar. [2]
6.5.
Over de machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter het volgende. Gezien de voornoemde zorgen is de moeder momenteel niet in staat om haar eigen veiligheid te waarborgen en kan zij ook niet de zorg dragen voor de veiligheid van [minderjarige]. [minderjarige] ontwikkelt zich adequaat binnen het pleeggezin en is veilig gehecht aan de pleegouders. Het is van belang om de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin te continueren. De kinderrechter is van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. [3] De kinderrechter ziet echter aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur te verlenen dan verzocht, te weten voor de duur van zes maanden en het verzoek voor het overige aan te houden. In de komende periode zal [minderjarige] starten met haar traumaverwerking en zal het van belang zijn te bezien hoe de bezoeken en de interactie met de moeder zich verder ontwikkelen. Daarnaast heeft de moeder urgentie gekregen en wordt verwacht dat er binnen drie maanden een woningruil zal plaatsvinden. Verder zal, als vast komt te staan wie de biologische vader van [minderjarige] is, moeten worden bezien of en welke rol hij in het leven van [minderjarige] kan spelen. Gezien de ontwikkelingen in de komende periode, acht de kinderrechter het noodzakelijk om vinger aan de pols te houden, de voortgang te evalueren en te bezien welke vervolgstappen nodig zijn.
6.6.
Voor de komende periode is het daarnaast van belang dat de GI onderzoekt wat er nodig is om de weerbaarheid van de moeder te versterken. Daarnaast is het belangrijk dat de GI onderzoekt waar het perspectief van [minderjarige] ligt.
6.7.
De GI wordt verzocht om één week vóór de hierna vermelde pro forma datum een briefrapportage (met afschrift aan de moeder en mr. J. Brouwer) te overleggen over de (dan) actuele stand van zaken en daarbij aan te geven of het verzoek voor het overig verzochte wordt gehandhaafd.
6.8.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep tegen deze beslissing wordt ingesteld.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 7 februari 2026;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 7 augustus 2025;
7.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen
7.4.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan en bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
1 juli 2025 pro forma;
7.5.
bepaalt dat de GI, de moeder en mr. J. Brouwer op de genoemde pro forma datum niet ter zitting hoeven te verschijnen;
7.6.
verzoekt de GI uiterlijk één week vóór de genoemde pro forma datum de kinderrechter (met afschrift aan de moeder en mr. J. Brouwer) de onder 6.7. verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025 door mr. K.T.F. Chocolaad-de Bos, kinderrechter, in aanwezigheid van M.Y.R. Veldkamp als griffier, en op schrift gesteld op 29 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 1:260, eerste lid, BW.
3.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.