In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 14 januari 2025, wordt het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2], behandeld. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 16 april 2025. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West heeft op 25 november 2024 een verzoekschrift ingediend om de ondertoezichtstelling op te heffen, omdat de ouders, de moeder en de vader, gestopt zijn met de strijd en er rust is ontstaan voor de kinderen. De kinderrechter heeft op 18 december 2024 een zitting gehouden, waarbij de vader en een vertegenwoordiger van de GI aanwezig waren, maar de moeder niet. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder correct was opgeroepen.
De kinderrechter overweegt dat, op basis van artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek, de ondertoezichtstelling kan worden opgeheven indien de grond voor de ondertoezichtstelling niet langer bestaat. Uit de stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is. De kinderrechter benadrukt echter dat, hoewel de ondertoezichtstelling wordt opgeheven, de situatie nog steeds risico's met zich meebrengt. De ouders moeten blijven communiceren in het belang van de kinderen en voorkomen dat zij terugvallen in oude conflicten.
De kinderrechter besluit de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op te heffen met ingang van de uitspraak en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker en andere belanghebbenden binnen de gestelde termijnen.