ECLI:NL:RBROT:2025:2956

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
11276760
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en betaling van facturen in civiele procedure

In deze zaak heeft eiser, handelend onder de naam [bouwbedrijf A], werkzaamheden verricht voor gedaagde, een vennootschap onder firma, in het kader van een aannemingsovereenkomst. Eiser heeft in de periode van 1 juli 2022 tot en met 31 december 2023 verschillende werkzaamheden uitgevoerd en heeft hiervoor 18 facturen verzonden, die door gedaagde niet zijn betaald. Gedaagde heeft als verweer aangevoerd dat bij de facturen geen ondertekende urenlijsten zijn overgelegd, wat volgens de overeenkomst vereist was voor betaling. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat partijen op enig moment zijn overeengekomen dat deze urenlijsten niet meer bij de facturen hoefden te worden gevoegd. Gedaagde heeft niet kunnen aantonen dat deze afspraak slechts voor één project gold en heeft ook geen bewijs geleverd dat eiser de werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd. De kantonrechter heeft de eis van eiser toegewezen en gedaagde hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en rente. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van eiser toegewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11276760 CV EXPL 24-21010
datum uitspraak: 17 januari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser] ,die handelt onder de naam [bouwbedrijf A] ,
woonplaats: Rotterdam,
eiser,
gemachtigde: mr. I.M. Mos-Bolier,
tegen

1.Vennootschap onder Firma [gedaagde 1] ,

vestigingsplaats: Hellevoetsluis,

2. [gedaagde 2] ,

woonplaats: Hellevoetsluis,

3. [gedaagde 3] ,

woonplaats: Hellevoetsluis,
gedaagden,
vertegenwoordigd door: [gedaagde 2] .
Eiser wordt hierna ‘ [eiser] ’ genoemd. De gedaagden worden hierna gezamenlijk ‘ [gedaagde 1] c.s.’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 23 juli 2024, met bijlagen;
  • het antwoord;
  • de akte van 27 november 2024 van [eiser] , met bijlagen.
1.2.
Op 11 december 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren [eiser] en zijn gemachtigde aanwezig. Namens [gedaagde 1] c.s. was [gedaagde 2] (gedaagde sub 2) aanwezig, die door [gedaagde 3] (gedaagde 3) gemachtigd is om tevens namens hem in deze procedure op te treden.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[eiser] en [gedaagde 1] hebben een aannemingsovereenkomst gesloten. [eiser] heeft in het kader van deze aannemingsovereenkomst in de periode van 1 juli 2022 tot en met 31 december 2023 verschillende werkzaamheden verricht voor [gedaagde 1] . [eiser] heeft conform de aannemingsovereenkomst de kosten voor de verrichte werkzaamheden wekelijks per factuur in rekening gebracht. Volgens [eiser] heeft [gedaagde 1] 18 facturen onbetaald gelaten. In totaal gaat het om een bedrag van € 18.180,00. Omdat [gedaagde 2] en [gedaagde 3] vennoten zijn van [gedaagde 1] , zijn zij hoofdelijk verbonden voor de nakoming van de verbintenissen van [gedaagde 1] . [eiser] eist daarom in deze procedure dat [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van € 18.180,00 aan hoofdsom en € 956,80 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met primair € 1.482,75 aan vervallen rente tot 17 juli 2024 en de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 17 juli 2024 dan wel subsidiair de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de datum dat [gedaagde 1] c.s. in verzuim is. Daarnaast eist [eiser] dat [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk wordt veroordeeld in de proceskosten met rente.
2.2.
[gedaagde 1] c.s. is het niet eens met de eis van [eiser] . [gedaagde 1] c.s. stelt dat [eiser] bij de facturen geen ondertekende urenlijsten heeft overgelegd, terwijl dit op grond van de aannemingsovereenkomst voor betaling van de facturen wel vereist is. Daarbij heeft [eiser] volgens [gedaagde 1] c.s. verschillende werkzaamheden niet goed verricht. [gedaagde 1] c.s. stelt zich daarom op het standpunt dat zij de facturen niet hoeft te betalen.
2.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de verweren van [gedaagde 1] c.s. niet slagen en wijst de eis van [eiser] toe. Hieronder wordt toegelicht hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
Het ontbreken van de ondertekende urenlijsten maakt niet dat [gedaagde 1] c.s. de facturen niet hoeft te betalen
2.4.
[gedaagde 1] c.s. heeft aangevoerd dat [eiser] bij de facturen geen ondertekende urenlijsten heeft overgelegd, terwijl dit op grond van de overeenkomst wel vereist is voor betaling van de facturen. Volgens [gedaagde 1] c.s. hoeft zij daarom de facturen niet te betalen. [eiser] stelt daartegenover dat partijen overeengekomen zijn dat hij vanaf week 6 van 2023 geen ondertekende urenlijsten meer bij de facturen hoefde over te leggen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [eiser] een e-mail van 18 februari 2023 overgelegd, waarin hij deze afspraak richting [gedaagde 1] c.s. bevestigd. Volgens [gedaagde 1] c.s. klopt het dat partijen deze afspraak hebben gemaakt, maar gold deze afspraak alleen voor de duur van één specifiek project.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat dit verweer van [gedaagde 1] c.s. niet slaagt. Tussen partijen staat immers vast dat zij op enig moment hebben afgesproken dat [eiser] bij de facturen geen ondertekende urenlijsten meer hoefde over te leggen. [gedaagde 1] c.s. heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat deze afspraak slechts voor de duur van één project gold. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [gedaagde 1] c.s. haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij acht de kantonrechter ook van belang dat [gedaagde 1] c.s. geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij [eiser] op enig moment heeft gewezen op het ontbreken van de ondertekende urenlijsten, zij hem actief naar de urenlijsten heeft gevraagd of hem heeft gewaarschuwd dat de facturen zonder ondertekende urenlijsten niet zouden worden betaald. Ook uit de whatsappberichten die door [eiser] zijn overgelegd, blijkt niet dat [gedaagde 1] c.s. op enig moment bij [eiser] heeft geklaagd over het ontbreken van de ondertekende urenlijsten bij de facturen en bovendien heeft zij de facturen die eerder zonder urenlijsten zijn verzonden (tot week 28 van 2023) ook gewoon betaald. Gelet op het voorgaande maakt het ontbreken van de ondertekende urenlijsten bij de facturen dus niet dat die facturen niet betaald hoeven te worden.
[gedaagde 1] c.s. heeft onvoldoende onderbouwd dat [eiser] de werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd
2.6.
[gedaagde 1] c.s. heeft verder aangevoerd dat [eiser] verschillende werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd. Dit wordt door [eiser] betwist.
2.7.
De kantonrechter is van oordeel dat ook dit verweer niet slaagt. De stelplicht en bewijslast van de stelling dat de werkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd, liggen bij [gedaagde 1] c.s. (artikel 150 Rv). [gedaagde 1] c.s. heeft haar stelling geenszins onderbouwd, zodat zij niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Zij heeft niet toegelicht welke werkzaamheden niet goed zijn uitgevoerd en heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat opdrachtgevers van [gedaagde 1] c.s. ontevreden waren over het werk dat door [eiser] werd opgeleverd. Ook is niet gebleken dat [gedaagde 1] c.s. eerder bij [eiser] heeft geklaagd over het opgeleverde werk en dat zij – in het verlengde daarvan – [eiser] de gelegenheid heeft gegeven de werkzaamheden alsnog goed uit te voeren. Daarbij valt niet in te zien waarom [gedaagde 1] c.s. [eiser] op structurele basis zou blijven inzetten indien zij ontevreden was over het werk dat hij opleverde. Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook niet vast komen te staan dat [eiser] verschillende werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd. Omdat [gedaagde 1] c.s. niet aan haar stelplicht heeft voldaan, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
[gedaagde 1] c.s. moet de buitengerechtelijke incassokosten betalen
2.8.
De buitengerechtelijke incassokosten van € 956,80 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
[gedaagde 1] c.s. moet rente betalen
2.9.
Ten aanzien van de rente vordert [eiser] primair € 1.482,75 aan vervallen rente tot 17 juli 2024 en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de hoofdsom vanaf 17 juli 2024. Omdat [eiser] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat dit moet worden betaald en [gedaagde 1] c.s. dat niet heeft betwist, wordt dit toegewezen. De kantonrechter komt daarom niet toe aan het subsidiair gevorderde.
[gedaagde 1] c.s. moet de proceskosten betalen
2.10.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde 1] c.s., omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde 1] c.s. aan [eiser] moet betalen op € 117,56 aan dagvaardingskosten, € 706,00 aan griffierecht, € 1.086,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 543,00) en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 2.044,56. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals bij de beslissing vermeld.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.11.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en [gedaagde 1] c.s. daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk om aan [eiser] te betalen € 20.619,55, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over € 18.180,00 vanaf 17 juli 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 2.044,56 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en in het openbaar uitgesproken.
62828