ECLI:NL:RBROT:2025:2962

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
ROT 24/5681
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake niet-ontvankelijk verklaring bezwaar tegen voorbereidingsbeslissing van het CBR

In deze zaak heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen een beslissing van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) die haar bezwaar tegen een brief van 6 april 2024 niet-ontvankelijk heeft verklaard. De brief van het CBR verzocht om aanvullende informatie van een oogarts om te beoordelen of eiseres in staat is om te rijden. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 6 april 2024 een voorbereidingsbeslissing is, waartegen geen bezwaar kan worden gemaakt, tenzij deze beslissing de belanghebbende rechtstreeks in zijn belang raakt. De rechtbank oordeelt dat dit in dit geval niet aan de orde is, omdat de doorverwijzing naar de oogarts niet als een directe inbreuk op de rechten van eiseres kan worden gezien. De rechtbank concludeert dat het CBR terecht het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres heeft geen gelijk gekregen en het bestreden besluit blijft in stand. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5681

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: [naam]),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. Y.M. Wolvenkamp).

Inleiding

1.1.
Bij brief van 6 april 2024 heeft het CBR schriftelijk aan eiseres medegedeeld meer informatie nodig te hebben van een oogarts om te beoordelen of eiseres in staat is om te rijden.
1.2.
Met het bestreden besluit van 25 april 2024 heeft het CBR het bezwaar van eiseres tegen deze brief niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
1.3.
Het CBR heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Op 20 september 2024 en 13 november 2024 heeft eiseres nadere stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft beroep op 13 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van het CBR. Eiseres en haar gemachtigde zijn zonder bericht van verhindering niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft op 13 maart 2024 een gezondheidsverklaring ingevuld en ingediend bij het CBR voor het verlengen van haar rijbewijs. Hierop heeft het CBR met de brief van 6 april 2024 gereageerd. Het CBR heeft meer informatie nodig om te kunnen besluiten of eiseres geestelijk en/of lichamelijk in staat is om te rijden. Eiseres is daarbij doorverwezen naar een oogarts. Eiseres heeft tegen deze brief bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit heeft het CBR dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het CBR heeft daarbij het standpunt ingenomen dat de brief van 6 april 2024 een voorbereidingsbeslissing is [1] waartegen geen bezwaar of beroep mogelijk is, tenzij de beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang raakt. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Eiseres kan tegen het besluit op de aanvraag van een Verklaring van geschiktheid
bezwaar maken en daarbij de rechtmatigheid van de opgelegde verplichting voor de keuring bij een oogarts aan de orde stellen.

Beoordeling door de rechtbank

Wet- en regelgeving
3. Op grond van artikel 6:3 Awb is een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit niet vatbaar voor bezwaar, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang raakt.
Is het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard?
4. In beroep ligt uitsluitend de vraag voor of het CBR het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de brief van 6 april 2024 een voorbereidingsbeslissing is waartegen niet afzonderlijk, los van het (definitieve) besluit over de geschiktverklaring, bezwaar kan worden gemaakt.
5. Eiseres betwist niet dat de brief van 6 april 2024 een voorbereidingsbeslissing is als bedoeld in artikel 6:3 van de Awb. Uit het beroepschrift leidt de rechtbank af dat eiseres zich op het standpunt stelt dat zij door de brief van 6 april 2024 rechtstreeks in haar belang wordt getroffen, los van het (definitieve) besluit over de geschiktverklaring. Eiseres vindt dat zij ten onrechte is doorverwezen naar een oogarts. Eiseres stelt voor deze keuring onnodig extra kosten te moeten maken. De doorverwijzing heeft volgens eiseres onevenredig nadelige gevolgen en is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel genomen. Volgens eiseres maakt het CBR misbruik van haar bevoegdheid door eiseres door te verwijzen naar een oogarts. Daarnaast is de doorverwijzing volgens eiseres in strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat eiseres ouderen kent met een vergelijkbare visus die in het bezit zijn van een groot rijbewijs.
6. De rechtbank overweegt het volgende. Het CBR heeft met de verwijzing voor de medische keuring toepassing gegeven aan artikel 101 van het Reglement rijbewijzen. Het CBR heeft met de brief van 6 april 2024 eiseres naar aanleiding van haar gezondheidsverklaring overigens opgedragen nadere (medische) informatie te verschaffen die het CBR nodig heeft om de rijgeschiktheid van eiseres te kunnen beoordelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CBR zich terecht op het standpunt gesteld dat de verwijzing naar de oogarts een voorbereidingshandeling is in de zin van artikel 6:3 Awb. Of het CBR bij deze voorbereidingshandeling terecht om die informatie heeft gevraagd en eiseres naar een oogarts heeft verwezen, kan eiseres – desgewenst – in een procedure tegen de (definitieve) beslissing tot (on)geschiktverklaring aan de orde stellen. Niet valt in te zien dat eiseres met deze doorverwijzing rechtstreeks in haar belang wordt getroffen. Dat de oogarts (wellicht) een vergoeding vraagt voor het medisch onderzoek of het verstrekken van op eiseres betrekking hebbende medische informatie, maakt dat niet anders, omdat die kosten op zichzelf niet worden veroorzaakt door of opgelegd bij de voorbereidingshandeling. Het CBR heeft het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard. Zoals hiervoor reeds overwogen komt de rechtbank in deze beroepsprocedure dan ook niet toe aan de beroepsgronden van eiseres tegen de verwijzing naar de oogarts.
De beslissing op bezwaar van 16 oktober 2024
7. Het CBR heeft op 9 augustus 2024 een besluit genomen op de (on)geschiktverklaring van eiseres en de aanvraag buiten behandeling gesteld. Met de beslissing op bezwaar van 16 oktober 2024 heeft het CBR het bezwaar daartegen ongegrond verklaard. Eiseres heeft in deze beroepsprocedure op 13 november 2024 een reactie op dit besluit van 16 oktober 2024 ingediend. Eiseres heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het beroep dat in deze procedure aan de orde mede is gericht tegen de beslissing op bezwaar van 16 oktober 2024. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. Het besluit van 16 oktober 2024 betreft een andere procedure en is geen besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. Het beroep van eiseres is dan ook niet mede gericht tegen het besluit van 16 oktober 2024. De beslissing op bezwaar van 16 oktober 2024 kan in deze procedure dan ook niet ter beoordeling staan.
De rechtbank ziet echter wel aanleiding om de reactie van eiseres van 13 november 2024 voor zover dat ziet op het besluit van 16 oktober 2024 aan te merken als een beroepschrift tegen dat besluit. De rechtbank zal dat beroep in een afzonderlijke procedure behandelen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Onder verwijzing naar artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).