ECLI:NL:RBROT:2025:2967

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
83/015025-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijk leiding geven aan het niet voeren van een juiste administratie door zorgaanbieder

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die feitelijk leiding heeft gegeven aan het langdurig niet voeren van een juiste administratie door zorgaanbieder [bedrijf 1] B.V. De verdachte, geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989, was als enige bestuurder en aandeelhouder verantwoordelijk voor de administratie van [bedrijf 1]. De rechtbank oordeelde dat de administratie niet voldeed aan de eisen van artikel 36 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), omdat niet op juiste wijze was bijgehouden wanneer en welke zorgprestaties waren geleverd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, gezien de aanzienlijke winstmarges van [bedrijf 1] in vergelijking met de sector. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft gedurende een periode van meer dan twee jaar geen administratie gevoerd, wat heeft geleid tot een gewoonte van overtreding van de Wmg. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar financiële situatie en het feit dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd op basis van de ernst van het feit en de gevolgen voor de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/015025-22
Datum uitspraak: 30 januari 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [plaats] ,
raadsman mr. J. de Haan, advocaat te Zwolle.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R. Zwarts heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar.

4.Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
De dagvaarding moet wat betreft het primair ten laste gelegde nietig worden verklaard. Onduidelijk is in welk opzicht de administratie van [bedrijf 1] B.V. niet voldeed. De huidige tenlastelegging is daarom zodanig onduidelijk dat geoordeeld moet worden dat sprake is van een obscuur libel.
4.2.
Beoordeling
Een tenlastelegging dient op grond van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voldoende feitelijk en duidelijk te zijn, zodat de verdachte weet waartegen hij of zij zich heeft te verdedigen. Of aan die eisen is voldaan, hangt af van de bewoordingen waarin de tenlastelegging is gesteld en het dossier waarop zij is gebaseerd.
Gelet op de tekst van de tenlastelegging bezien in samenhang met het dossier moet het voor de verdachte voldoende duidelijk zijn geweest waartegen zij zich had te verdedigen en zij heeft daartoe ook de gelegenheid gehad. De officier van justitie heeft aan het begin van de zitting te kennen gegeven wat de tenlastelegging inhield, te weten het niet voeren van de administratie in de zin van artikel 36 Wet marktordening gezondheidszorg (hierna: Wmg) waarbij in de tenlastelegging een aantal specifieke cliënten is benoemd, maar daarnaast ook alle gedeclareerde zorg is omschreven. Die mededeling heeft niet tot vragen of verzoeken tot schorsing aan de zijde van de verdediging geleid. Vervolgens is het gehele dossier ter zitting besproken en heeft de verdachte kunnen reageren op het haar ten laste gelegde. Het was dus duidelijk waarvan de verdachte werd beschuldigd en zij heeft zich daartegen voldoende kunnen verweren.
4.3.
Conclusie
Het beroep op nietigheid van de dagvaarding wordt verworpen.
De dagvaarding is geldig.

5.Ontvankelijkheid officier van justitie

5.1.
Standpunt verdediging
De beslissing van het openbaar ministerie om de verdachte te vervolgen is onbegrijpelijk, in strijd met de goede procesorde en in strijd met het verbod van willekeur.
De verantwoordelijkheid voor de naleving van artikel 36 Wmg ligt bij de Nederlandse Zorgautoriteit (hierna: NZa). Uit de Beleidsregel Handhaving volgt dat er in beginsel bestuursrechtelijk wordt gehandhaafd. Zolang in de beleidsregel niet is vastgelegd onder welke omstandigheden wordt uitgeweken naar het strafrecht, is het in strijd met de rechtszekerheid wanneer een overtreding via het strafrecht wordt aangepakt in plaats van het bestuursrecht. Daarbij is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wanneer in strijd met de Richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude toch wordt vervolgd bij een bruto benadelingsbedrag van onder de € 50.000,-.Het is bovendien in strijd is met het verbod op willekeur dat soortgelijke zaken wel zijn afgedaan met een bestuursrechtelijke boete en de zaak van de verdachte niet, terwijl de zaken onderling geen aanwijsbare verschillen bevatten.
Het openbaar ministerie dient daarom niet-ontvankelijk in de vervolging te worden verklaard.
5.2.
Beoordeling
In artikel 167, eerste lid, Sv is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De rechtbank kan de vervolgingsbeslissing van het openbaar ministerie
slechts marginaal toetsen. Niet gesteld kan worden dat het openbaar ministerie in dit geval, bij afweging van alle belangen, in redelijkheid niet tot de vervolgingsbeslissing heeft kunnen komen.
Uit de Beleidsregel Handhaving blijkt dat strafrechtelijke handhaving mogelijk is. Op grond van de genoemde Richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude, die in deze zaak overigens niet van toepassing is, worden zaken met een benadelingsbedrag van groter of gelijk aan € 50.000,- strafrechtelijk vervolgd. De officier van justitie gaat uit van een benadelingsbedrag van € 1.200.000,-, waardoor op grond van die richtlijn strafrechtelijke handhaving het uitgangspunt is.
Uit de door de verdediging verder aangevoerde feiten en omstandigheden valt ook niet af te leiden dat sprake is van een aperte onevenredigheid in de vervolgingsbeslissing die meebrengt dat een (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur. De genoemde zaken waarbij bestuursrechtelijk is gehandhaafd, zijn niet zodanig gelijk dat er in deze zaak niet tot strafrechtelijke vervolging mocht worden overgegaan.
5.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk.

6.Waardering van het bewijs

6.1.
Bewijswaardering
6.1.1.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde verzekerden kan niet worden vastgesteld dat de administratie niet voldoet. Dat de zorguren niet zijn geleverd omdat ze niet in de planning zijn opgenomen, staat niet vast. Daarbij is het niet ondenkbaar dat uit zorgplannen en/of voortgangsrapportages wel valt op te maken dat de gefactureerde zorg daadwerkelijk is geleverd. De verdachte dient te worden vrijgesproken van het voeren van een onjuiste administratie met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde verzekerden. Ook is er geen sprake van een gewoonte.
6.1.2.
Beoordeling
De verdachte was, via [bedrijf 2] B.V. , enig bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ). [bedrijf 1] was een aanbieder van wijkverpleging en is opgericht op 23 juli 2015. [bedrijf 1] declareerde de geleverde zorguren van cliënten bij verschillende zorgverzekeraars en bij haar cliënten.
De NZa heeft naar aanleiding van verschillende meldingen onderzoek gedaan naar [bedrijf 1] en heeft bij een onaangekondigd toezichtbezoek informatie verkregen uit dossiers en registratiesystemen. De NZa heeft verschillende analyses gedaan op basis van de verkregen onderzoeksdata uit onder andere Nedap, het administratiesysteem van [bedrijf 1] . Daarbij zijn uren die zijn opgenomen in de planning, de facturen en de declaraties voor zes cliënten in de maand juni 2018 onderzocht.
In geen van de zes gevallen komt de planning overeen met de facturen of de declaraties. Bij de cliënten [cliënt 1] , [cliënt 2] en [cliënt 3] zijn er minder uren in de planning geregistreerd dan gefactureerd en gedeclareerd. Bij cliënt [cliënt 4] zijn de geplande uren lager dan de gefactureerde en gedeclareerde uren, en zijn de prestaties waarop de uren worden gedeclareerd verschillend. Bij cliënt [cliënt 5] verschillen de geplande en de gedeclareerde prestaties eveneens. Een groot deel van de uren is gepland als persoonlijke verzorging en dit staat niet op de factuur of declaratie. Bij cliënt [cliënt 6] zijn er minder uren in de planning geregistreerd dan gefactureerd en gedeclareerd. De uren voor indicatiestelling zijn apart vermeld op de factuur, waar deze in de declaraties bij verpleging zijn opgeteld. Met betrekking tot genoemde personen is er dan ook geen administratie gevoerd waaruit op correcte wijze blijkt wanneer prestaties zijn geleverd en welke prestaties zijn geleverd.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario is niet aannemelijk geworden. De verdachte is pas tijdens de inhoudelijke behandeling van haar strafzaak, meer dan vijf jaar na dato, met dit alternatieve scenario gekomen. De geopperde mogelijkheid dat uit zorgplannen en/of zorgregels de ontbrekende zorguren naar voren zouden kunnen komen, is niet onderbouwd met enig stuk of zorgdossier. Het dossier bevat ook geen enkel aanknopingspunt voor dit scenario.
Daarnaast kan op grond van de volgende omstandigheden worden vastgesteld dat de administratie als geheel ook niet voldoet aan de gestelde eisen van artikel 36 Wmg en niet in lijn is met de werkelijkheid. Het totaal aantal geregistreerde zorguren in Nedap met een starttijd vanaf 23.00 uur tot 05.00 uur in de ten laste gelegde periode bedraagt 32.056,82 uur. Uit meerdere getuigenverklaringen komt echter naar voren dat er door [bedrijf 1] in de nacht geen zorg werd verleend. Daarbij zijn de meeste nachtelijke zorguren geregistreerd onder de naam “NULL” en niet gekoppeld aan een specifieke medewerker. In een bepaalde periode zijn de verdachte en haar zus [persoon A] als verlener van nachtzorg geregistreerd. Zij zouden volgens de registratie gedurende twee maanden 150 uur in de nacht hebben gewerkt. Het maximum aantal uren in de nacht per maand is ongeveer 180 uur. De verdachte heeft ter zitting over de nachtelijke zorguren erkend dat het hierbij niet ging om daadwerkelijk geleverde zorg in de nacht. Zij heeft verklaard dat dit gaat om uren die overdag zijn gemaakt voor het stellen van zorgindicaties. Deze uren zijn vervolgens geregistreerd als nachtelijke zorguren onder haar naam.
Daarnaast is op naam van de verdachte in de periode 27 september 2017 tot en met 25 september 2018 elke dag zorg geregistreerd. Daar zit ook een registratie bij van 20 uur op één dag. Verder bevat het uren op naam van de verdachte – zowel in de nacht als overdag –op momenten dat vaststaat dat zij geen zorg kon verlenen. De verdachte is bijvoorbeeld van 16 juli op 17 juli 2018 aangehouden, voorgeleid en ingesloten. Rondom deze tijdstippen zijn wel zorguren op haar naam geregistreerd. Een ander voorbeeld is de periode 23 juli 2018 tot en met 3 augustus 2018. De verdachte verbleef toen in de Dominicaanse Republiek, terwijl ook in deze periode zorguren op haar naam zijn geregistreerd. Ook op basis van de administratie als geheel kan dus niet worden vastgesteld wanneer en welke prestaties zijn geleverd. Dat betekent dat er geen administratie in de zin van artikel 36 Wmg is gevoerd.
Opzet en feitelijke leiding geven
Vastgesteld is dat [bedrijf 1] in strijd heeft gehandeld met het voorschrift zoals opgenomen in artikel 36 Wmg. De volgende vraag is of dat opzettelijk is gedaan. Voor het beantwoorden van die vraag acht de rechtbank het van belang dat [bedrijf 1] in de jaren 2017 en 2018 een winstmarge had van 38,4% en 27,7%. Het CBS heeft berekend dat de sector Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg in 2017 en 2018 een winstmarge kende van respectievelijk 1,6% en 2,2%. De rechtbank merkt op dat het hier gaat om een aanzienlijk verschil. Daarbij komt uit voorgaande omstandigheden naar voren dat het aantal geregistreerde zorguren op naam van de verdachte onwaarschijnlijk hoog ligt en er een aanzienlijk aantal uren op naam van de verdachte zijn geregistreerd, terwijl zij aantoonbaar geen zorg kon verlenen op die momenten. Ook heeft zij ter zitting verklaard dat de uren aan nachtzorg opzettelijk onjuist zijn geregistreerd. Het financiële voordeel voor [bedrijf 1] als gevolg daarvan is aanzienlijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [bedrijf 1] het niet voeren van een administratie in de zin van artikel 36 Wmg dan ook opzettelijk begaan.
De gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de [bedrijf 1] en zijn daaraan dienstig geweest. Dat betekent dat kan worden bewezen dat [bedrijf 1] zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit.
De verdachte heeft verklaard dat zij, middels [bedrijf 2] B.V. , niet alleen oprichter, maar ook bestuurder en eindverantwoordelijke was van [bedrijf 1] . Zij was degene die binnen [bedrijf 1] verantwoordelijk was voor de declaraties. De verdachte was ook bevoegd om ervoor te zorgen dat een juiste administratie werd bijgehouden door haarzelf en haar werknemers en zij had daar ook zorg voor moeten dragen. Daarmee wordt bewezen dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de door [bedrijf 1] gepleegde strafbare handelingen.
De verdachte had, zo blijkt herhaaldelijk tijdens de zitting, graag gezien dat zij een keer was gewezen op haar onjuiste administratie en dat haar op die manier de kans zou zijn gegeven alsnog juist te administreren. De plicht om een deugdelijke administratie bij te houden, rustte echter op [bedrijf 1] . [bedrijf 1] en de verdachte als feitelijk leidinggevende moest hier vanuit zichzelf voor zorgdragen. Uit de wet volgt niet dat de verdachte dit pas hoeft te doen nadat zij er op is gewezen dat zij niet juist administreert. Dit hoort direct bij de verantwoordelijkheid van het voeren van een onderneming (in de zorg). De verdachte heeft er gelet op het voorgaande willens en wetens voor gekozen dit niet te doen.
Gewoonte
De verdachte heeft gedurende een periode van ruim twee jaar als feitelijke leidinggever geen administratie gevoerd in de zin van artikel 36 Wmg. Gelet op het grote aantal geregistreerde uren en ingediende declaraties in die periode acht de rechtbank bewezen dat de verdachte als feitelijke leidinggever van het misdrijf een gewoonte heeft gemaakt.
6.1.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen.
6.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
[bedrijf 1] B.V. op tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 23 mei 2019 te Rotterdam te als zorgaanbieder opzettelijk geen administratie heeft gevoerd waaruit in ieder geval blijkt wanneer en welke prestaties zouden zijn geleverd met betrekking tot de volgende personen:
- [cliënt 1] en
- [cliënt 2] en
- [cliënt 3] en
- [cliënt 4] en
- [cliënt 5] en
- [cliënt 6]
en
met betrekking tot (delen van) uren gepland, gedeclareerd en gefactureerd aan persoonlijke verzorging en oproepbare persoonlijke verzorging en verpleging en
oproepbare verpleging en Advies, Instructie en Voorlichting en nachtzorg
,
terwijl
[bedrijf 1] B.V.van dit feit een gewoonte heeft gemaakt
,
terwijl verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan deze verboden gedraging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feiten

Het bewezen feit levert op:
feitelijk leiding geven aan het gewoonte maken van een overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 36 van de Wet marktordening gezondheidszorg, opzettelijk begaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straffen

9.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan het langdurig niet voeren van een juiste administratie zoals bedoeld in artikel 36 Wmg door zorgaanbieder [bedrijf 1] . In de administratie van [bedrijf 1] is niet op juiste wijze bijgehouden wanneer en/of welke prestaties zijn geleverd.
In de zorgwereld wordt regelmatig gefraudeerd, met veel schade tot gevolg voor de cliënten en zorgverzekeraars en uiteindelijk alle verzekerden die premies betalen. Om fraude tegen te gaan is het noodzakelijk dat zorgaanbieders bijhouden hoeveel zorg zij verlenen, welke zorg zij verlenen en tegen welke tarieven. Door geen juiste administratie te voeren heeft de verdachte als feitelijk leidinggevende van [bedrijf 1] schade toegebracht.
Op basis van het dossier is het voor de rechtbank duidelijk dat de betrokken zorgverzekeraars financieel zijn benadeeld. Het hof Den Haag heeft de civiele schadevordering van zorgverzekeraar DSW tot een bedrag van € 154.235,30 toegewezen. Daarnaast loopt er een civiele procedure voor € 600.000,- namens zorgverzekeraar CZ. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat het bewezen verklaarde een significant benadelingsbedrag tot gevolg heeft gehad. De rechtbank kan wegens een gebrek aan feitelijk onderzoek echter niet vaststellen of de verdachte zelf financieel voordeel heeft gehad van het bewezen verklaarde en zo ja, hoeveel. Bovendien geldt dat er in elk geval al een correctie van het eerder door de politie berekende benadelingsbedrag heeft plaatsgevonden en dienen de verleende zorguren uit 2019 die niet door [bedrijf 1] zijn gedeclareerd op dat bedrag nog in mindering te worden gebracht. Dit alles tezamen maakt dat de rechtbank op dit moment onvoldoende handvatten ziet voor het vaststellen van het exacte benadelingsbedrag.
9.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
9.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Het strafblad leidt dus niet tot strafverhoging.
9.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 januari 2025. Dit rapport houdt – kort gezegd – in dat het leven van de verdachte sinds de start van onderhavige strafzaak in een neerwaartse spiraal terecht is gekomen. Door de procedures tegen de verdachte leeft zij al jaren in onzekerheid. De verdachte leeft van een uitkering en heeft tonnen aan schulden. De verdachte beschikt over voldoende probleembesef, zodat de kans op herhaling laag wordt geschat. De reclassering ziet geen aanknopingspunten voor interventies dan wel een reclasseringstoezicht. Geadviseerd wordt bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft rekening gehouden met dit rapport.
9.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter – anders dan geëist door de officier van justitie – afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In plaats daarvan wordt de maximale taakstraf opgelegd en een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf. Het betreft namelijk een oud feit en de redelijke termijn is flink overschreden (zie hierna). De rechtbank houdt er bovendien rekening mee dat zij niet kan vaststellen wat het bedrag is waarvoor de verdachte anderen heeft benadeeld – doorgaans een belangrijke factor bij het bepalen van de hoogte van de straf – en dat de rechtbank ook niet kan vaststellen voor welk bedrag de verdachte zelf heeft geprofiteerd van het bewezenverklaarde. Ook wordt met deze strafoplegging rekening gehouden met de gevolgen die het feit al voor de verdachte heeft gehad. Naast deze strafzaak lopen er civiele procedures namens zorgverzekeraars tegen de verdachte en procedures over het beslag op haar woning. Er is bovendien veel media-aandacht geweest voor de zaak en de verdachte is met naam en toenaam genoemd. De verdachte is overal op het internet te vinden als zorgfraudeur. Een baan in de zorg, het werk waarvoor ze is opgeleid, is dan ook vooralsnog niet meer mogelijk gebleken. Na de televisie-uitzending over [bedrijf 1] zijn werknemers vertrokken, heeft de inspectie ingegrepen en is [bedrijf 1] failliet gegaan. De verdachte is dus ook haar bedrijf kwijt.
Redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. Op 24 januari 2022 heeft de officier van justitie de verdachte op de hoogte gesteld van de beslissing tot vervolging. Tot aan dit vonnis is een periode van een drie jaar verstreken.
Omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is de redelijke termijn in deze zaak twee jaren. Dat betekent dat de redelijke termijn fors is overschreden. Bovendien loopt deze zaak al veel langer. De NZa heeft op 22 mei 2019 een onaangekondigd toezichtbezoek verricht, op basis waarvan het strafrechtelijke onderzoek is gestart. Sindsdien is een periode van ruim vijf jaar verstreken. Zoals hierboven genoemd, heeft de lange duur van de procedure eraan bijgedragen dat aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
Mede gelet op de overig genoemde omstandigheden en gevolgen vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie te hoog. Toepassing van artikel 9a Sr, zoals door de verdediging is verzocht, is echter ook niet passend gelet op de ernst van het feit, de grootschaligheid ervan en de aanzienlijke schade. Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 51 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 36 van de Wet marktordening gezondheidszorg en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
1. verklaart de dagvaarding geldig;
2. verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
3. verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan, verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
4. stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
5. verklaart de verdachte strafbaar;
6. veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
6.1
bepaalt dat deze gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
6.2
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
6.3
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
6.4
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
7. veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
7.1
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door F.A. Hut, voorzitter,
en J.J. Klomp en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 30 januari 2025.
De voorzitter en oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
[bedrijf 1] B.V. op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 23 mei 2019, te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, als zorgaanbieder, (telkens) opzettelijk geen administratie heeft/hebben gevoerd waaruit in ieder geval blijkt wanneer en/of welke prestaties zouden zijn geleverd en/of welke tarieven voor die prestaties in rekening zijn gebracht; met betrekking tot de volgende personen:
- [cliënt 1] ; en/of
- [cliënt 2] ; en/of
- [cliënt 3] ; en/of
- [cliënt 4] ; en/of
- [cliënt 5] ; en/of
- [cliënt 6] ;
en/of met betrekking tot (delen van) uren gepland, gedeclareerd en/of gefactureerd aan persoonlijke verzorging en/of oproepbare persoonlijke verzorging en/of verpleging en/of
oproepbare verpleging en/of Advies, Instructie en Voorlichting en/of organisatie en beschikbaarheid van onplanbare avond-, nacht- en weekendzorg;
terwijl verdachte van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
terwijl verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, tot dit feit opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan deze verboden gedraging;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[bedrijf 1] B.V. op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2018 tot en met 4 augustus 2018, te Rotterdam, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
a. een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan aan mw. [cliënt 1] d.d. 04-07-2018;
b. een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan dhr. [cliënt 2] d.d. 04-07-2018;
c. een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan dhr. [cliënt 3] d.d. 04-07-2018;
d. een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan mw. [cliënt 4] d.d. 02-07-2018;
e. een Factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan dhr. [cliënt 5] d.d. 02-07-2018;
f. een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan mvr. [cliënt 6] d.d. 02-07-2018
( [nummer] )
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of doen (laten) opmaken en/of doen (laten) vervalsen, door op voornoemde facturen in strijd met de waarheid een aantal minuten voor persoonlijke verzorging en/of indicatiestelling en/of verpleging en/of oproepbare verpleging op te nemen die niet overeenkomt met de daadwerkelijke realisatie van deze zorgvorm(en); met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
terwijl verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, tot dit feit opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan deze verboden gedraging;
en/of
[bedrijf 1] B.V. op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2018 tot en met 4 augustus 2018, te Rotterdam, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, dan wel opzettelijk zodanig geschrift(en) heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moesten vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor zodanig gebruik, te weten:
a. een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan aan mw. [cliënt 1] d.d. 04-07-2018;
b. een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan dhr. [cliënt 2] d.d. 04-07-2018;
c. een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan dhr. [cliënt 3] d.d. 04-07-2018;
d. een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan mw. [cliënt 4] d.d. 02-07-2018;
e. een Factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan dhr. [cliënt 5] d.d. 02-07-2018;
f. een factuur van [bedrijf 1] B.V. gericht aan mvr. [cliënt 6] d.d. 02-07-2018
( [nummer] )
door dat geschrift in de administratie te houden, te versturen en/of te doen toekomen aan de zorgverzekeraars terwijl verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, tot dit feit opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding heeft gegeven aan deze verboden gedraging;