ECLI:NL:RBROT:2025:2987

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
C/10/688273 / JE RK 24-2331
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 14 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak betreft een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht, die de ondertoezichtstelling van de kinderen voor een jaar verzoekt. De kinderen verblijven momenteel in een pleeggezin, nadat zij op 3 september 2024 met spoed uit huis zijn geplaatst vanwege een onveilige thuissituatie bij de moeder, die kampt met ernstige psychische problemen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder en de vader niet in staat zijn om de opvoedbehoeften van de kinderen te vervullen, en dat er zorgen zijn over mogelijke verwaarlozing en huiselijk geweld. De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 2 juni 2025, met de nadruk op het belang van de kinderen en de noodzaak van verdere hulpverlening. De ouders zijn aangespoord om aan hun relatie en persoonlijke ontwikkeling te werken om een veilige terugplaatsing van de kinderen mogelijk te maken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/688273 / JE RK 24-2331
Datum uitspraak: 14 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2013 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 1],
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2017 in [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. H.E.M.J. van Poppel, kantoorhoudende te Rotterdam,
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, wonende in [woonplaats].

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter van 28 november 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het aanvullend rapport van de Raad van 7 februari 2025, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • de briefrapportage van de GI van 11 februari 2025, binnengekomen bij de rechtbank op 12 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 1];
- twee vertegenwoordigers van de GI, [naam 2] en [naam 3].

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 november 2024 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 28 november 2025. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter de trajectmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder naar een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 2 maart 2025. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 november 2024 de moeder in de uitoefening van het ouderlijk gezag geschorst tot 28 februari 2025 en de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (zaaknummer C/10/690231 / RK 24-8894).

3.Het (aangehouden) verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling is reeds uitgesproken. Tevens verzoekt de Raad de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en vervolgens in een voorziening voor pleegzorg (trajectmachtiging) voor de duur van zes maanden. Over de periode tot 2 maart 2025 is al beslist. Nu resteert een beslissing over de periode tot 2 juni 2025.
3.2.
De Raad handhaaft het verzoek ter zitting en licht het als volgt toe. Uit de aanvullende raadsrapportage volgt dat het de afgelopen periode de goede kant op is gegaan met de moeder. Desondanks vindt de Raad dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd moet worden omdat er nog het nodige moet gebeuren. De positieve lijn naar het herstel van de moeder is pril en de komende maanden moet gekeken worden hoe dit verder gaat. Voordat er mogelijk aan een terugplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de ouders kan worden gewerkt, is het noodzakelijk dat zij de nodige hulpverlening krijgen en hier is tijd voor nodig. Ook de thuissituatie bij de ouders moet goed onderzocht worden, waarbij moet worden bekeken onder welke voorwaarden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] mogelijk teruggeplaatst kunnen worden.

4.De standpunten

4.1.
De GI stemt ter zitting in met het verzoek van de Raad en licht het als volgt toe. Ook de GI vindt een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van drie maanden noodzakelijk. Het is positief dat er nu contact is met de moeder en dat de GI bij haar thuis mag komen. Echter, de GI hoort zorgelijke signalen van de kinderen over de thuissituatie bij de moeder voorafgaand aan de uithuisplaatsing, maar de moeder herkent deze zorgen niet en zegt dat er niets aan de hand was. Feit blijft dat de kinderen aangeven last van de situatie te hebben en moeilijke dingen te hebben meegemaakt. De GI wil de thuissituatie bij de moeder daarom onderzoeken. De GI heeft begrepen dat de ouders weer samen zijn en op zoek zijn naar een grotere woning. Echter, over hun relatie is vaak onduidelijkheid en ook dit baart de GI zorgen, zeker nu de relatie in het verleden onstuimig kon verlopen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een pleeggezin en zij zijn hier goed geland. Het is nu belangrijk dat de juiste hulpverlening voor de kinderen wordt ingezet. De ouders en de kinderen hadden eerder videobelcontact, maar gezien wordt dat de kinderen erg gespannen zijn rondom het contact. Om ervoor te zorgen dat de spanning bij de kinderen afneemt, is er nu voor gekozen het videobelcontact te stoppen. Wel mogen de ouders de kinderen kaartjes en cadeaus sturen als zij dat willen. Hierna kan het videobelcontact en het fysiek contact met de ouders geleidelijk worden opgebouwd.
4.2.
Door en namens de moeder wordt het volgende ter zitting kenbaar gemaakt. De moeder wil haar kinderen het liefst weer thuis hebben, maar de moeder begrijpt het als de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] wordt verlengd. Wel heeft de moeder een verandering doorgemaakt en het gaat beter met de moeder. De moeder heeft een psychose gehad en zij slikt hiervoor antipsychotica. Ook heeft de moeder nu contact met de GI en de Raad. Ook het Wijkteam en Antes komen wekelijks bij de moeder langs. Indien de machtiging wordt verlengd wil de moeder wel dat deze tijd goed wordt gebruikt. De GI zegt dat deze periode nodig is zodat de kinderen kunnen wennen bij het pleeggezin en dat hulpverlening ingezet kan worden. De moeder wil ook dat deze tijd gebruikt wordt om de terugplaatsing van de kinderen te onderzoeken. Daarnaast wenst de moeder dat de aankomende periode heldere afspraken worden gemaakt over het contact met de kinderen. Het videobelcontact is nu gestopt op basis van één momentopname en de moeder heeft de kinderen al lang niet meer gesproken. Ook wil de moeder graag duidelijkheid over hoe zij kan werken aan fysieke omgang met de kinderen en onder welke voorwaarden aan een terugplaatsing kan worden gewerkt. Het klopt dat de ouders weer bij elkaar zijn en samen willen wonen. De moeder herkent de zorgen van de Raad en de GI over de ruzies tussen de ouders niet. Ook is het onjuist dat de kinderen thuis werden geslagen. De kinderen hebben het thuis altijd fijn.

5.De informatie van de informant

5.1.
De vader brengt ter zitting het volgende naar voren. De vader wil de kinderen graag weer thuis hebben. De vader maakt zich zorgen over de kinderen waardoor hij niet goed slaapt en eet. Ook op het werk gaat het minder. De GI geeft aan dat de kinderen tijdens het videobellen met de ouders angstig zijn, maar de vader ziet juist dat de kinderen blij zijn om de ouders te zien. De vader wil de kinderen graag vaker spreken.

6.De beoordeling

6.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
6.2.
Op 3 september 2024 heeft de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met spoed uit huis geplaatst omdat de thuissituatie bij de moeder onhoudbaar en onveilig was. De moeder kampte met ernstige psychische problematiek en nam haar medicatie niet in. Door haar verwarde gedrag en de wanen van moeder groeiden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op in een onvoorspelbare en onveilige opvoedsituatie. De vader had op het moment van de uithuisplaatsing al langere tijd geen contact met de kinderen gehad en het was onduidelijk in hoeverre hij inzicht had in, dan wel kon aansluiten bij, wat de kinderen nodig hebben. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn toen in een crisisopvang geplaatst, ondanks dat er al een passend pleeggezin beschikbaar was. Dit omdat de moeder niet bereikbaar was en de GI daardoor van de moeder als gezaghebbende ouder geen toestemming kon krijgen voor het nemen van de voor een plaatsing noodzakelijke gezagsbeslissing omtrent school en opvang. Inmiddels verblijven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] sinds 24 december 2024 in het pleeggezin en zij hebben het hier naar hun zin. De kinderen zijn op een nieuwe school gestart en dit gaat goed.
6.3.
Uit het aanvullend onderzoek van de Raad en de GI volgt dat er de afgelopen periode nieuwe zorgen zijn bijgekomen. De kinderen geven signalen af van mogelijke verwaarlozing, huiselijk geweld tussen de ouders en fysiek geweld richting de kinderen toen zij nog bij de moeder woonden. Deze zorgen zijn met de moeder besproken, maar de moeder herkent deze zorgen niet. Hieruit volgt dat de moeder de problemen niet onder ogen wil of kan zien, wat grote gevolgen heeft voor de kinderen. Ook de vader erkent deze zorgen niet. In contactmomenten tussen de kinderen en de moeder worden daarnaast signalen van parentificatie gezien. Beschreven wordt dat de ouders geen inzicht lijken te hebben in dat wat de kinderen nodig hebben. De moeder spreekt met name over zichzelf en de vader belooft de kinderen spullen als zij bij hem komen wonen. De kinderen zijn rondom de videobelcontacten zo gespannen dat de GI deze heeft stopgezet. Gezien het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat een terugplaatsing van de kinderen bij de ouders op dit moment niet mogelijk is. Zij hebben het goed in het pleeggezin. Daar wordt hen een veilige en stabiele opvoedsituatie geboden en het is in het belang van de kinderen dat deze gecontinueerd wordt.
6.4.
Positief is dat de moeder op 11 december 2024 is ontslagen uit de kliniek bij Antes, dat zij nu stabieler is en medicatie inneemt. Antes blijft bij de moeder betrokken om haar bij haar medicatiegebruik te ondersteunen en dit de aankomende periode te monitoren. De afgelopen periode diende onder meer om zicht te krijgen op de opvoedcapaciteiten van de vader met het oog op een mogelijke plaatsing van de kinderen bij de vader. Hierover bestonden zorgen welke uitgezocht diende te worden. Echter, ter zitting is gebleken dat de ouders weer bij elkaar zijn en op zoek zijn naar een grotere woning om in samen te wonen. Nu de zorgen over de relatie van de ouders nog onverminderd aanwezig zijn, is het de aankomende periode van belang dat de GI hier onderzoek naar doet om een inschatting te kunnen maken of een thuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] veilig is. Intussen is het van belang dat de nodige individuele hulpverlening voor de kinderen wordt ingezet zodat zij herinneringen uit het verleden kunnen verwerken. Verder is het belangrijk dat de omgang tussen de ouders en de kinderen op het tempo van de kinderen geleidelijk wordt uitgebreid en bezien wordt wat de invloed hiervan is op de kinderen.
6.5.
De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengen voor de duur van drie maanden, te weten tot 2 juni 2025.
6.6.
Ten overvloede geeft de kinderrechter aan de ouders mee dat, om een thuisplaatsing van de kinderen mogelijk te maken, het belangrijk is dat de ouders hard aan zichzelf en hun relatie werken en met de GI in gesprek gaan over de zorgen over de thuissituatie.
6.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 2 juni 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2025 door mr. A.L Pöll, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. E.T. van Ringelesteijn als griffier, en op schrift gesteld op 27 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.