In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2025 uitspraak gedaan in een huurrechtelijke kwestie. De eiseres, die sinds 2005 bij haar moeder woonde, vraagt om voortzetting van de huurovereenkomst na het overlijden van haar moeder in januari 2024. De moeder had de woning gehuurd van de gedaagde partij, [gedaagde]. De kantonrechter oordeelt dat de eiseres geen medehuurder is, maar dat er wel sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen moeder en dochter. De kantonrechter verklaart de eiseres niet-ontvankelijk in haar vordering tegen de Stichting Maaswonen, omdat deze niet de verhuurder is. De vordering van de eiseres om de huurovereenkomst voort te zetten wordt toegewezen, omdat er voldoende bewijs is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De gedaagde partij, [gedaagde], die in reconventie de ontruiming van de woning vordert, krijgt ongelijk en moet de proceskosten betalen. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eiseres in de woning mag blijven wonen totdat er een uitspraak van een hogere rechter is.