ECLI:NL:RBROT:2025:3087

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
C/10/693835 / KG ZA 25-96
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan verkoop van onroerende zaak en omgangsregeling met huisdier na ontbinding van samenlevingsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vordert eiseres [persoon A] in kort geding dat gedaagde [persoon B] zijn medewerking verleent aan de verkoop van een woning, die beide partijen in eenvoudige mede-eigendom bezitten. De achtergrond van het geschil ligt in de ontbinding van hun samenlevingsovereenkomst op 26 juni 2023, waarbij partijen afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de woning en de omgang met hun hond. Eiseres stelt dat gedaagde zijn verplichtingen uit het convenant niet nakomt, waardoor zij in een benarde positie verkeert, vooral omdat zij een nieuwe woning heeft aangekocht die op 31 maart 2025 geleverd moet worden. Gedaagde betwist de spoedeisendheid van de vordering en stelt dat hij voldoende inspanningen heeft geleverd om de financiering voor de overname van de woning te regelen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende spoedeisend belang is voor eiseres, maar geeft gedaagde nog een termijn tot 30 april 2025 om aan zijn verplichtingen te voldoen. Daarnaast vordert gedaagde in reconventie dat eiseres de omgangsregeling met de hond [naam hond] nakomt. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiseres ook aan deze verplichtingen moet voldoen. De rechter legt dwangsommen op voor het geval dat partijen niet aan de veroordelingen voldoen, en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/693835 / KG ZA 25-96
Vonnis in kort geding van 6 maart 2025
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [plaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S.A. Ray te Rotterdam,
tegen
[persoon B],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. W.A.M. Kouters te Barendrecht.
Partijen worden hierna [persoon A] en [persoon B] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit volgende stukken:
  • de dagvaarding van 10 februari 2025, met producties 1 tot en met 5;
  • de eis in reconventie, met producties A en B:
  • producties 1 tot en met 6 van [persoon B] ;
  • de pleitnota van [persoon A] ;
  • de pleitnota van [persoon B] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 20 februari 2025 plaatsgevonden.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben een samenlevingsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst is op 26 juni 2023 ontbonden.
2.2.
Partijen hebben afspraken gemaakt over de gevolgen van het beëindigen van hun relatie. Deze afspraken zijn vastgelegd in een convenant tevens vaststellingsovereenkomst (hierna: ‘het convenant’). In het convenant hebben partijen, voor zover nu van belang, het volgende afgesproken:
Artikel 1. VERDELING VAN DE EENVOUDIGE GEMEENSCHAP VAN DE WONING EN DE DAARMEE VERBAND HOUDENDE RECHTEN EN LASTEN
Eigen woning toegedeeld
1.1
Partijen behoort in eenvoudige mede-eigendom (eigendomsverhouding 50/50) toe de onroerende zaak staande en gelegen aan het adres [adres] , [postcode] , te [plaats 2] . Partijen hebben de waarde van de woning in onderling overleg vastgesteld op een bedrag van € 450.000,00 per mei 2024. Op de onroerende zaak rust een schuld uit hoofde van hypothecaire geldlening, afgesloten bij Argenta ter grootte van € 333.000,00 per 29 mei 2024.
(..)
1.4
Toedeling van de onroerende zaak geschiedt onder de opschortende voorwaarde dat Argenta de vrouw ontslaat uit haar hoofdelijke verplichtingen met betrekking tot de genoemde hypotheekschuld, waarbij partijen overeenkomen dat levering van de onroerende zaak aan de man en het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid va de vrouw alsmede uitbetaling van het bedrag aan overbedeling aan de vrouw geschiedt zo mogelijk uiterlijk op 31 december 2024 of zoveel eerder als mogelijk.
1.5
Voor het geval Argenta niet bereid zou zijn om de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan, wordt de woning binnen twee weken na de weigering van de bank in gezamenlijke opdracht te koop aangeboden via een nader door partijen aan te wijzen makelaar te [plaats 2] . In dat geval blijft de regeling zoal hierna beschreven in artikel 2.7 gehandhaafd en blijft deze van kracht, met dit verschil dat indien de woning wordt verkocht voor een verkoopprijs hoger dan EUR 450.000,-, het meerdere bij helfte tussen partijen wordt gedeeld; en indien de woning wordt verkocht voor een verkoopprijs lager dan EUR 450.000,-, het mindere bij helfte wordt gedeeld/verrekend. Bij verkoop van de woning worden de verkoopkosten waaronder makelaarskosten bij helfte betaald/gedragen.
(..)
Artikel 5 [naam hond]
De vrouw heeft tijdens de samenwoning een hondje van de man gekregen genaamd [naam hond] . [naam hond] behoort de vrouw in eigendom toe. Partijen hebben in overleg met elkaar en met respect voor elkaars wensen een omgangsregeling afgesproken voor [naam hond] . [naam hond] zal in ieder geval één keer per twee weken bij de man verblijven van donderdag rond 17:00 uur tot zondagavond, wijzigingen in onderling overleg af te stemmen. De overdracht van de hond vindt plaats bij de ouders van de vrouw, tenzij partijen anders overeenkomen. Gedurende de tijd dat de hond bij de man verblijft, is hij verantwoordelijk voor de dagelijkse zorg; gedurende de tijd dat de hond bij de vrouw verblijft, is zij verantwoordelijk. Partijen zijn ieder voor zich verantwoordelijk voor de kosten van dagelijkse verzorging van de hond. De overige kosten, waaronder kosten van medische behandelingen en/of inentingen door een dierenarts, hondenbelasting e.d. komen voor rekening van de vrouw.(..)”
2.3.
[persoon A] woont sinds 26 juni 2023 niet meer in de woning.
2.4.
De voormalige advocaat van [persoon A] heeft [persoon B] op 23 januari 2025 gesommeerd om er uiterlijk 31 januari 2025 voor zorg te dragen dat [persoon A] door de bank uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheekschuld is ontslagen.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[persoon A] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [persoon B] te veroordelen zijn volledige en onverwijlde medewerking te verlenen tot verkoop van de woning, gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats 2] , kadastraal bekend onder de aanduiding [perceelnummer] ( [perceelnummer] , waaronder begrepen:
- het ondertekenen van de verkoopopdracht aan een makelaar aan te wijzen door [persoon A] en het retourneren van deze verkoopopdracht aan de betreffende makelaar;
- het telkens op eerste verzoek van de makelaar verstrekken van de stukken die de makelaar verlangt;
- het zich telkens conformeren aan alle adviezen van de makelaar waaronder – maar niet uitsluitend – adviezen met betrekking tot:
o het vaststellen en wijzigen van de vraag- en laatprijs van de woning;
o stylingadviezen van de woning en de tuin;
o het vaststellen van de advertentietekst en de foto’s van de woning;
o het openstellen van de woning voor open dagen;
o het accepteren van een bod;
- het steeds opgeruimd hebben en houden van de woning en de tuin wanneer bezichtigingen plaatsvinden of foto’s worden gemaakt;
- het zo vaak als nodig toegang verschaffen tot potentiële kopers, de verkoopmakelaar, de aankoopmakelaar en indien nodig derden, waaronder – maar niet uitsluitend – voor het maken van foto’s voor de verkoopadvertentie, het uitvoeren van bouwtechnische keuring of het laten vaststellen van het energielabel van de woning;
- het niet aanwezig zijn bij bezichtigingen en het op geen enkele wijze contact zoeken met potentiële kopers van de woning, anders dan op advies van de makelaar;
II. [persoon B] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- per dag(deel) ten gunste van [persoon A] dat [persoon B] niet aan de veroordeling onder I. voldoet;
III. [persoon B] te veroordelen om, indien een potentiële koper naar het oordeel van de makelaar op redelijk te achten voorwaarden bereid is tot aankoop van de genoemde woning over te gaan, binnen één week na een daartoe strekkend (schriftelijk) verzoek van de hiervoor bedoelde makelaar of [persoon A] het (voorlopige) koopcontract te ondertekenen;
IV. [persoon B] te veroordelen om, in geval van verkoop van genoemde woning, binnen één week na een daartoe strekkend (schriftelijk) verzoek van [persoon A] , zijn volledige medewerking te verlenen aan de eigendomsoverdracht van zijn aandeel in de onroerende zaak – en voor zover dit daartoe rechtens noodzakelijk is – te verschijnen voor de instrumenterende notaris, zulks op een door de notaris te bepalen datum en plaats, en zijn medewerking te verlenen aan het doen verlijden van een (notariële) akte strekkende tot eigendomsoverdracht;
V. te bepalen dat wanneer [persoon B] in gebreke blijft aan de sub III. en IV. uitgesproken veroordelingen te voldoen, dit vonnis in de plaats treedt van zijn medewerking aan, toestemming voor of ondertekening van het koopcontract en/of de notariële leveringsakte;
VI. te bepalen dat [persoon B] de genoemde woning in geval van verkoop uiterlijk 48 uur vóór de dag van eigendomsoverdracht onder afgifte van de sleutels aan de instrumenterende notaris ontruimd dient te hebben met alle daarin aanwezige personen of zaken;
VII. [persoon B] te veroordelen in de kosten van de door [persoon A] te nemen nadere maatregelen tot ontruiming, wanneer [persoon B] in gebreke blijft aan de sub VI uitgesproken veroordeling te voldoen.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[persoon B] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [persoon A] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening dit vonnis de omgangsregeling met de hond [naam hond] van één keer per twee weken van donderdag 17.00 uur tot zondagavond zoals in artikel 5 van het convenant tevens vaststellingsovereenkomst vastgelegd, na te komen en daaraan haar volledige medewerking te verlenen, op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag, met een maximum van € 20.000,00 en met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
In zaken als de onderhavige is het uitgangspunt dat partijen niet gehouden zijn om in een onverdeelde gemeenschap te blijven. Dit betekent dat het aandeel van de één in de woning (met de daaraan verbonden hypothecaire verplichting) aan de ander moet worden overgedragen of, als die overdracht niet tot de mogelijkheden behoort, dat de woning moet worden verkocht aan een derde. Hierover hebben partijen in het convenant afspraken gemaakt. De partij die in dit verband een voorziening in kort geding vordert, moet daarbij voldoende (spoedeisend) belang hebben.
5.2.
[persoon A] vordert nakoming van de afspraken uit het convenant. Die afspraken houden volgens haar in dat [persoon B] uiterlijk op 31 december 2024 het onverdeelde aandeel in de woning van [persoon A] had moeten overnemen en zij uiterlijk op die datum ontslagen had moeten zijn uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. [persoon A] heeft [persoon B] ook na 31 december 2024 nog de mogelijkheid gegeven om de woning over te nemen. Omdat [persoon B] dit heeft nagelaten, moet de woning conform artikel 1.5 van het convenant worden verkocht aan een derde. [persoon A] heeft (spoedeisend) belang bij verkoop van de woning, omdat zij een nieuwe woning heeft aangekocht. Het financieringsvoorbehoud geldt tot en met 28 februari 2025 en de woning wordt op 31 maart 2025 aan [persoon A] geleverd. Voor die datum moet zij zijn ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening.
[persoon B] betwist het (spoedeisend) belang van [persoon A] bij haar vorderingen. [persoon A] heeft een nieuwe woning aangekocht terwijl zij wist dat de financiering van [persoon B] nog niet rond was. Dit dient voor haar eigen rekening en risico te komen. Daarnaast moet de bepaling uit het convenant zo worden uitgelegd dat geen fatale termijn is afgesproken, maar een streefdatum voor het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Op [persoon B] rust daarom een inspanningsverplichting voor het verkrijgen van een financiering en [persoon B] heeft hieraan voldaan. Bovendien is het ook deels aan [persoon A] te wijten dat de financiering nog niet rond is, omdat zij haar medewerking moet verlenen aan het opstellen van de aangifte Inkomstenbelasting 2024 en dit tot nu toe heeft geweigerd.
5.3.
Vaststaat dat het [persoon B] niet is gelukt om [persoon A] op 31 december 2024 te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De voorzieningenrechter volgt [persoon B] niet in zijn standpunt dat de woorden
zo mogelijkzien op een inspanningsverplichting om het ontslag uit hoofdelijkheid op 31 december 2024 voor elkaar te hebben gekregen. Bij de uitleg van een overeenkomst komt het niet alleen aan op een zuiver taalkundige uitleg, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en wat zij ten aanzien daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-norm). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien.
Ten tijde van het opstellen van het convenant stond nog niet vast dat [persoon B] [persoon A] kon laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. Naar voorlopig oordeel zien de woorden
zo mogelijkuiterlijk op 31 december 2024 in artikel 1.4 van het convenant dan ook op de omstandigheid dat als [persoon B] [persoon A] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan laten ontslaan, dit uiterlijk op 31 december 2024 moet zijn gedaan. Een redelijke lezing van artikel 1.5 van het convenant houdt vervolgens in dat niet alleen bij een weigering van de bank, maar ook als de termijn in artikel 1.4 niet wordt gehaald, de woning moet worden verkocht. Dat dient dus in beginsel te gebeuren.
5.4.
Een belangenafweging leidt echter tot het oordeel dat [persoon B] nog een termijn krijgt om het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van [persoon A] te bewerkstelligen. De voorzieningenrechter licht dit als volgt toe.
5.4.1.
Het belang van [persoon A] tot aankoop en levering van een nieuwe woning op 31 maart 2025 wordt namelijk niet behaald door verkoop en levering van de nog onverdeelde woning aan een derde. Als de vorderingen van [persoon A] zouden worden toegewezen, is volstrekt onrealistisch dat de woning al voor 31 maart 2025 is verkocht en geleverd aan een derde. Bovendien gold het financieringsvoorbehoud tot en met 28 februari 2025, zodat op het moment van dagvaarden – 10 februari 2025 – al evenzeer onrealistisch was dat nog tijdig ontslag uit de hoofdelijkheid kon worden verkregen om niet een beroep op het financieringsvoorbehoud te hoeven doen. Ook enig uitstel daarvoor zou onvoldoende zijn.
Het achterliggende belang van [persoon A] , ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, is evenwel voorstelbaar en dit belang is ook voldoende spoedeisend. Ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheekschuld kan echter ook, en zelfs sneller, worden bereikt door [persoon B] nog een termijn te geven voor de overname van haar aandeel in de woning. De voorzieningenrechter acht dit bovendien redelijk en billijk, omdat het convenant pas in oktober 2024 door [persoon A] (en in september 2024 door [persoon B] ) is ondertekend. [persoon B] heeft onbetwist gesteld dat hij voor die tijd al heeft geïnformeerd naar de mogelijkheden om de financiering op zijn naam te krijgen, maar dat hij pas echt stappen kon gaan zetten zodra het convenant was getekend door beide partijen. Nu dit pas in oktober 2024 is gebeurd, is een termijn van twee maanden voor het verkrijgen van een financiering en ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid - gezien het feit dat [persoon B] ook nog jaarstukken moest laten opmaken van zijn onderneming - wel erg kort. [persoon B] was daarvoor ook afhankelijk van derden en uit de stukken blijkt dat [persoon B] deze derden diverse malen heeft gerappeleerd toen een reactie uitbleef.
5.4.2.
Daar komt bij dat de advocaat van [persoon B] ter zitting een zeer recente e-mail van de accountant heeft voorgelezen waaruit blijkt dat de financiering bij Argenta is aangevraagd, dat de offerte op korte termijn wordt verwacht en dat de externe check binnen vier tot zes weken wordt uitgevoerd. [persoon B] heeft verder aangevoerd dat hij voor de aanvraag van de hypotheek ook de aangifte Inkomstenbelasting 2024 moet hebben gedaan en dat hij vanwege het fiscale partnerschap dat partijen zijn overeengekomen in het convenant, deze aangifte gezamenlijk met [persoon A] moet doen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [persoon B] e-mails van zijn accountant overgelegd. [persoon A] heeft deze stelling ter zitting onvoldoende gemotiveerd betwist en heeft aangevoerd dat zij niet wil meewerken aan het opstellen van de aangifte. De voorzieningenrechter ziet niet in waarom niet van [persoon A] kan worden gevergd om mee te werken aan het doen van de aangifte, al dan niet via haar eigen accountant.
5.5.
Het voorgaande betekent dat de overname van het aandeel van [persoon A] in de woning weliswaar later plaatsvindt dan partijen zijn overeengekomen in het convenant, maar dat dit niet volledig aan [persoon B] is te wijten. Een afweging van de belangen van partijen leidt tot het oordeel dat [persoon B] tot
uiterlijk 30 april 2025de tijd krijgt om aan te tonen dat hij een financiering krijgt voor de overname van het aandeel van [persoon A] in de woning en dat [persoon A] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Dit betekent dat [persoon B] vanaf de datum van dit vonnis nog omstreeks acht weken de tijd heeft om een financiering te krijgen. Hiermee wordt ook voldoende aan het belang van [persoon A] tot spoedig ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid tegemoet gekomen. Als het [persoon B] binnen die termijn namelijk niet lukt, moet de woning alsnog worden verkocht. Dit geeft voldoende duidelijkheid voor beide partijen. Een verdergaande veroordeling zal niet worden uitgesproken. [persoon B] is gehouden onverwijld verdere uitvoering te geven aan het bewerkstelligen van ontslag uit de hoofdelijkheid van [persoon A] .
5.6.
Voor de vorderingen van [persoon A] betekent dit het volgende. [persoon B] wordt veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan een derde indien [persoon B] niet uiterlijk op 30 april 2025 aantoont dat hij de bevestiging heeft van de bank dat hij de hypothecaire geldlening overneemt en [persoon A] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Als dat niet lukt, moeten partijen – zoals zij zijn overeengekomen in het convenant – samen een makelaar benaderen die de woning in de verkoop zal nemen. [persoon B] wordt in dat geval ook veroordeeld tot het ondertekenen van het koopcontract en de akte van levering bij de notaris. Als [persoon B] hieraan niet meewerkt, verbeurt hij een dwangsom zoals in de beslissing is vermeld.
De veroordeling tot medewerking aan de verkoop en levering van de woning aan een derde wordt echter in haar geheel onder de voorwaarde uitgesproken dat [persoon A] haar medewerking verleent aan het tijdig doen van aangifte Inkomstenbelasting 2024, op de manier die hierna in de beslissing is opgenomen, zodat [persoon B] zijn financieringsaanvraag kan completeren.
5.7.
Niet gesteld of gebleken is dat [persoon B] als de woning moet worden verkocht, de woning niet vrijwillig voor de datum van levering aan de koper(s) zal verlaten. Vorderingen VI. en VII. van [persoon A] worden dan ook afgewezen.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
[persoon B] stelt dat dat hij de hond [naam hond] sinds partijen uit elkaar zijn zeer onregelmatig heeft meegekregen. Sinds de gemaakte afspraken zijn vastgelegd in het convenant heeft [persoon B] [naam hond] ondanks verzoeken daartoe, helemaal niet meegekregen. [persoon B] vordert daarom nakoming van de gemaakte afspraak in het convenant, op verbeurte van een dwangsom.
6.2.
[persoon A] bepleit tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vordering van [persoon B] , omdat [persoon B] zijn afspraken uit het convenant (ten aanzien van de haal- en breng-tijden, het betalen van de kosten voor [naam hond] en de afspraken met betrekking tot de woning) ook niet nakomt. Daarnaast is [persoon A] niet in gebreke gesteld en daarom niet in verzuim geraakt.
6.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Dat [persoon B] [persoon A] niet in gebreke heeft gesteld, maakt niet dat de vordering van [persoon B] moet worden afgewezen. Nakoming kan immers altijd worden gevorderd. Daarnaast kan [persoon A] haar verplichtingen jegens [persoon B] niet opschorten op basis van de door haar genoemde omstandigheden. Ter zitting heeft [persoon A] aangevoerd dat zij [naam hond] niet meegeeft zolang zij niet is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. Dit is echter geen verplichting die tegenover de afspraak staat die partijen over [naam hond] hebben gemaakt. Verder heeft [persoon A] niet althans onvoldoende onderbouwd dat [persoon B] zich niet zou houden aan de overige afspraken die zij over [naam hond] hebben gemaakt in het convenant, nog daargelaten dat niet snel voldoende grond bestaat voor opschorting van de centrale afspraak, omgang met [naam hond] .
Dit betekent dat de vordering van [persoon B] toewijsbaar is.
6.4.
Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat onder het terugbrengen van [naam hond] op zondagavond het tijdstip 19:00 uur moet worden begrepen. [persoon A] wordt dan ook veroordeeld tot nakoming van de afspraak dat [naam hond] één keer per twee weken van donderdag 17:00 uur tot zondag 19:00 uur bij [persoon B] verblijft. Vanwege de uitlatingen van [persoon A] ter zitting over het niet meegeven van [naam hond] , acht de voorzieningenrechter het passend en geboden een dwangsom op te leggen voor het geval zij niet meewerkt aan de regeling tussen [persoon B] en [naam hond] . Deze dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd zoals in de beslissing is vermeld. Verder zal worden bepaald dat de looptijd hiervan wordt beperkt tot eind 2026. Daarmee wordt voldoende tegemoet gekomen aan de belangen van beide partijen.
In conventie en in reconventie
6.5.
Partijen zijn ex-partners en dit is de eerste keer dat zij een procedure voeren. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden om ten aanzien van de proceskosten van de hoofdregel af te wijken. Dit betekent dat de proceskosten in conventie en in reconventie tussen partijen wordt gecompenseerd, in de zin dat zij hun eigen kosten dragen.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
veroordeelt [persoon B] , onder de voorwaarden dat:
  • hij niet
  • [persoon A] op eerste verzoek van [persoon B] haar onverwijlde medewerking heeft verleend aan het opstellen van de aangifte Inkomstenbelasting 2024,
tot medewerking aan de verkoop en levering van de woning, gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats 2] ,
7.2.
veroordeelt [persoon B] , in het geval de in 7.1 bedoelde verplichting tot medewerking aan verkoop intreedt, tot het te koop aanbieden van de woning, gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats 2] , via een door [persoon A] en [persoon B] gezamenlijk aan te wijzen makelaar in [plaats 2] ,
7.3.
veroordeelt [persoon B] , in het geval de in 7.1 bedoelde verplichting tot medewerking aan verkoop intreedt, tot het ondertekenen van het koopcontract binnen één week na een daartoe strekkend (schriftelijk) verzoek van de in 7.2 bedoelde makelaar,
7.4.
veroordeelt [persoon B] , in het geval de in 7.1 bedoelde verplichting tot medewerking aan verkoop intreedt, tot het ondertekenen van de notariële akte van levering,
7.5.
veroordeelt [persoon B] om aan [persoon A] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag dat hij niet aan een in 7.2, 7.3 en 7.4 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt,
7.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.7.
compenseert de kosten in conventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.9.
veroordeelt [persoon A] tot nakoming van de afspraak over de hond [naam hond] dat deze één keer per twee weken van donderdag 17.00 uur tot zondagavond 19:00 uur bij [persoon B] verblijft, door daaraan haar medewerking te verlenen,
7.10.
veroordeelt [persoon A] om aan [persoon B] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 7.9 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt, en bepaalt dat deze oplegging van een dwangsom een looptijd heeft tot 31 december 2026,
7.11.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.12.
compenseert de kosten in reconventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2025.
3608/1694