Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 10 februari 2025, met producties 1 tot en met 5;
- de eis in reconventie, met producties A en B:
- producties 1 tot en met 6 van [persoon B] ;
- de pleitnota van [persoon A] ;
- de pleitnota van [persoon B] .
2.De feiten
3.Het geschil in conventie
4.Het geschil in reconventie
5.De beoordeling in conventie
[persoon B] betwist het (spoedeisend) belang van [persoon A] bij haar vorderingen. [persoon A] heeft een nieuwe woning aangekocht terwijl zij wist dat de financiering van [persoon B] nog niet rond was. Dit dient voor haar eigen rekening en risico te komen. Daarnaast moet de bepaling uit het convenant zo worden uitgelegd dat geen fatale termijn is afgesproken, maar een streefdatum voor het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Op [persoon B] rust daarom een inspanningsverplichting voor het verkrijgen van een financiering en [persoon B] heeft hieraan voldaan. Bovendien is het ook deels aan [persoon A] te wijten dat de financiering nog niet rond is, omdat zij haar medewerking moet verlenen aan het opstellen van de aangifte Inkomstenbelasting 2024 en dit tot nu toe heeft geweigerd.
zo mogelijkzien op een inspanningsverplichting om het ontslag uit hoofdelijkheid op 31 december 2024 voor elkaar te hebben gekregen. Bij de uitleg van een overeenkomst komt het niet alleen aan op een zuiver taalkundige uitleg, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en wat zij ten aanzien daarvan redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-norm). Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien.
zo mogelijkuiterlijk op 31 december 2024 in artikel 1.4 van het convenant dan ook op de omstandigheid dat als [persoon B] [persoon A] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan laten ontslaan, dit uiterlijk op 31 december 2024 moet zijn gedaan. Een redelijke lezing van artikel 1.5 van het convenant houdt vervolgens in dat niet alleen bij een weigering van de bank, maar ook als de termijn in artikel 1.4 niet wordt gehaald, de woning moet worden verkocht. Dat dient dus in beginsel te gebeuren.
Het achterliggende belang van [persoon A] , ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, is evenwel voorstelbaar en dit belang is ook voldoende spoedeisend. Ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheekschuld kan echter ook, en zelfs sneller, worden bereikt door [persoon B] nog een termijn te geven voor de overname van haar aandeel in de woning. De voorzieningenrechter acht dit bovendien redelijk en billijk, omdat het convenant pas in oktober 2024 door [persoon A] (en in september 2024 door [persoon B] ) is ondertekend. [persoon B] heeft onbetwist gesteld dat hij voor die tijd al heeft geïnformeerd naar de mogelijkheden om de financiering op zijn naam te krijgen, maar dat hij pas echt stappen kon gaan zetten zodra het convenant was getekend door beide partijen. Nu dit pas in oktober 2024 is gebeurd, is een termijn van twee maanden voor het verkrijgen van een financiering en ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid - gezien het feit dat [persoon B] ook nog jaarstukken moest laten opmaken van zijn onderneming - wel erg kort. [persoon B] was daarvoor ook afhankelijk van derden en uit de stukken blijkt dat [persoon B] deze derden diverse malen heeft gerappeleerd toen een reactie uitbleef.
uiterlijk 30 april 2025de tijd krijgt om aan te tonen dat hij een financiering krijgt voor de overname van het aandeel van [persoon A] in de woning en dat [persoon A] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Dit betekent dat [persoon B] vanaf de datum van dit vonnis nog omstreeks acht weken de tijd heeft om een financiering te krijgen. Hiermee wordt ook voldoende aan het belang van [persoon A] tot spoedig ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid tegemoet gekomen. Als het [persoon B] binnen die termijn namelijk niet lukt, moet de woning alsnog worden verkocht. Dit geeft voldoende duidelijkheid voor beide partijen. Een verdergaande veroordeling zal niet worden uitgesproken. [persoon B] is gehouden onverwijld verdere uitvoering te geven aan het bewerkstelligen van ontslag uit de hoofdelijkheid van [persoon A] .
De veroordeling tot medewerking aan de verkoop en levering van de woning aan een derde wordt echter in haar geheel onder de voorwaarde uitgesproken dat [persoon A] haar medewerking verleent aan het tijdig doen van aangifte Inkomstenbelasting 2024, op de manier die hierna in de beslissing is opgenomen, zodat [persoon B] zijn financieringsaanvraag kan completeren.
6.De beoordeling in reconventie
7.De beslissing
- hij niet
- [persoon A] op eerste verzoek van [persoon B] haar onverwijlde medewerking heeft verleend aan het opstellen van de aangifte Inkomstenbelasting 2024,