ECLI:NL:RBROT:2025:3181

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
C/10/685258 / JE RK 24-1921, C/10/692174 / JE RK 25-25, C/10/688480 / JE RK 24-2360 en C/10/692175 / JE RK 25-26
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 4 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in de zaken met betrekking tot de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond beoordeeld. De moeder van de kinderen, bijgestaan door haar advocaat mr. N. Roos, en de (stief)vader waren aanwezig tijdens de zitting, die met gesloten deuren heeft plaatsgevonden. De kinderrechter heeft de minderjarigen gehoord en de belangen van de kinderen in overweging genomen. De moeder heeft het ouderlijk gezag over beide kinderen en de (stief)vader is de stiefvader van [minderjarige 1] en de vader van [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder en de (stief)vader positieve stappen hebben gezet in hun zorg voor de kinderen, maar dat het in het belang van de kinderen is om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen tot 18 september 2025. Voor [minderjarige 2] is de machtiging tot uithuisplaatsing bij de (stief)vader verlengd tot 21 maart 2025. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummers: C/10/685258 / JE RK 24-1921, C/10/692174 / JE RK 25-25, C/10/688480 / JE RK 24-2360 en C/10/692175 / JE RK 25-26
Datum uitspraak: 4 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over verlenging machtigingen tot uithuisplaatsing
in de zaken van
ten aanzien van C/10/685258 / JE RK 24-1921
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,
ten aanzien van C/10/692174 / JE RK 25-25, C/10/692175 / JE RK 25-26 en C/10/688480 / JE RK 24-2360
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2008 te [geboorteplaats 1] ( [geboorteland 1] ),
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2020 in [geboorteplaats 2] ( [geboorteland 2] ), hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. N. Roos, kantoorhoudende te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam (stief)vader],
de vader van [minderjarige 2] en de stiefvader van [minderjarige 1] , hierna te noemen: de (stief)vader, wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 18 september 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 4 december 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 7 januari 2025, ontvangen op diezelfde datum, ingeschreven onder het zaaknummer C/10/692174 / JE RK 25-25;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 7 januari 2025, ontvangen op diezelfde datum, ingeschreven onder het zaaknummer C/10/692175 / JE RK 25-26;
  • de brief van de Raad van 27 januari 2025, ontvangen op 29 januari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de (stief)vader;
  • een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 1] ;
  • een tweetal vertegenwoordigers van de GI, [naam 2] en [naam 3] .
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. De mentor van [minderjarige 1] , [naam 4] , was hierbij aanwezig. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.4.
Aangezien de moeder en de (stief)vader de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn, maar wel de taal Portugees, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [naam 5] , tolk in de taal Portugees. De tolk heeft, vóór het aanvangen van haar taak, op de bij de wet voorgeschreven wijze, de belofte afgelegd dat zij haar taak naar haar geweten zal vervullen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
2.3.
[minderjarige 2] verblijft bij de (stief)vader.
2.4.
Bij beschikking van 18 september 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 18 september 2025. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de (stief)vader verlengd tot
21 februari 2025. Het overig verzochte is aangehouden.
2.5.
Bij beschikking van 4 december 2024 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 21 februari 2025. Het overig verzochte is aangehouden.

3.De (aangehouden) verzoeken

Het aangehouden verzoek met zaaknummer C/10/685258 / JE RK 24-1921
3.1.
De Raad heeft (oorspronkelijk) verzocht [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. De Raad heeft tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] binnen het netwerk, te weten bij de (stief)vader, verzocht voor de duur van zes maanden. Bij beschikking van 18 september 2024 is al beslist over de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van vijf maanden. Er resteert nog een beslissing over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een maand, te weten tot 21 maart 2025.
Het verzoek met zaaknummer C/10/692174 / JE RK 25-25
3.2.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de ouder zonder gezag te verlengen voor de duur van één maand, te weten tot 21 maart 2025.
Het aangehouden verzoek met zaaknummer C/10/688480 / JE RK 24-2360
3.3.
De GI heeft verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 18 september 2025. Bij beschikking van 4 december 2024 is al beslist over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] tot 21 februari 2025. Er resteert nog een beslissing over de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] tot
18 september 2025.
Het verzoek met zaaknummer C/10/692175 / JE RK 25-26
3.4.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 18 september 2025.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling, voor zover het verzoek ziet op het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de (stief)vader voor de duur van een maand. De moeder en de (stief)vader hebben positieve stappen gezet. Indien zij in staat zijn om de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] onderling goed te regelen, is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de (stief)vader voor de duur van een maand voldoende.
4.2.
De GI handhaaft de verzoeken tijdens de mondelinge behandeling, voor zover deze zien op het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de (stief)vader voor de duur van een maand en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 18 september 2025. Ondanks dat het gezag van de (stief)vader over [minderjarige 2] nog niet is geregeld, vertrouwt de GI erop dat de moeder en de (stief)vader de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] op een verantwoorde manier zullen regelen en verdelen. Feitelijk verzorgen zij [minderjarige 2] al gezamenlijk. Wanneer hierover schriftelijke afspraken worden gemaakt, is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de (stief)vader voor de duur van een maand voldoende. Voor [minderjarige 1] is een plaatsing op een neutrale plek de komende periode nog nodig, zodat zij zich verder kan ontwikkelen, de moeder en de (stief)vader de ruimte krijgen om verdere stappen te zetten en de band tussen de moeder en [minderjarige 1] kan worden hersteld.
4.3.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen tot 18 september 2025. De moeder hoopt de komende periode positieve stappen te zetten en de verstandshouding met [minderjarige 1] te verbeteren. Als dit goed gaat kan [minderjarige 1] weer bij de moeder worden teruggeplaatst. Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling echter niet ingestemd met het verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de (stief)vader te verlengen tot 21 maart 2025. Het verlengen van deze machtiging is niet noodzakelijk. De (stief)vader is bezig om het gezag over [minderjarige 2] te verkrijgen. Totdat dit is geregeld, is de moeder voornemens om de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] eerlijk met de (stief)vader te blijven regelen. De moeder en de (stief)vader hebben de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] daarom, afhankelijk van hun werkrooster, met elkaar georganiseerd. Waar nodig kan de GI de ouders hierbij ondersteunen, nu de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] nog tot 18 september 2025 loopt.
4.4.
De (stief)vader brengt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. De moeder en de (stief)vader hebben de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] , afhankelijk van hun werkrooster, met elkaar georganiseerd. Een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de (stief)vader is daarom niet meer nodig.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er ten aanzien van het verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen tot 18 september 2025 geen verweer wordt gevoerd. Het is van belang dat [minderjarige 1] de komende periode nog op een neutrale plek verblijft, zodat zij zich verder kan ontwikkelen en de band tussen de moeder en [minderjarige 1] in stappen kan worden hersteld. Wanneer het voor [minderjarige 1] eerder mogelijk is om bij de moeder te worden teruggeplaatst, dient de GI hiernaar te handelen.
5.2.
Ten aanzien van [minderjarige 2] blijkt uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling dat de moeder en de (stief)vader positieve stappen hebben gezet. Zij hebben duidelijke afspraken met elkaar gemaakt over de verdeling van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] . Dat verdient een compliment. Het is in het belang van beide kinderen dat zij ervaren dat de ouders samen goede afspraken over hen kunnen maken; dit geeft de kinderen vertrouwen in de (stief)ouders. De kinderrechter acht het nog wel nodig om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de (stief)vader te verlengen voor de duur van een maand, zodat de laatste afspraken rondom de terugplaatsing van [minderjarige 2] bij de moeder kunnen worden gemaakt. Zo dient er een duidelijke zorgregeling te worden afgesproken. Daarnaast is de (stief)vader nog bezig om het gezag over [minderjarige 2] te verkrijgen.
5.3.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. [1] De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de (stief)vader verlengen tot 21 maart 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen tot 18 september 2025.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in het netwerk, te weten bij de (stief)vader, tot 21 maart 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 18 september 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2025 door
mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier, en op schrift gesteld op 26 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.