ECLI:NL:RBROT:2025:3182

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
C/10/692291 / JE RK 25-48
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na spoed

Op 4 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht, betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders van de minderjarigen zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de kinderen verblijven momenteel in een pleeggezin. De Raad heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing tot 3 maart 2025, vanwege zorgen over de thuissituatie en het gedrag van de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zowel de moeder als de vader, die gedetineerd is, ingestemd met het verzoek van de Raad. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen en dat het noodzakelijk is dat de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west betrokken blijft. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling goedgekeurd en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot en met 3 maart 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/692291 / JE RK 25-48
Datum uitspraak: 4 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
hierna te noemen: de Raad, gevestigd te Rotterdam,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2018 in [geboorteplaats 1] ( [geboorteland] ), hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2019 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. V.K.S. van Deetman, kantoorhoudende te Dordrecht,
[naam vader],
hierna te noemen: de vader, verblijvende in [verblijfplaats] ,
advocaat: mr. E. Kocabas-Güler, kantoorhoudende te Zoetermeer.
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Dordrecht.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 9 januari 2025, ontvangen op diezelfde datum;
  • het gerectificeerde verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 9 januari 2025, ontvangen op 16 januari 2025;
  • het onderzoeksrapport van de Raad van 16 januari 2025, ontvangen op diezelfde datum;
  • het bericht van mr. V.K.S. van Deetman van 4 februari 2025, ontvangen op diezelfde datum.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
  • de moeder;
  • een vertegenwoordiger van de Raad, [naam 1] ;
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI, [naam 2] en [naam 3] (telefonisch).
1.3.
Mr. V.K.S. van Deetman is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.
1.4.
Aangezien de ouders de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn, maar wel de Poolse taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van
[naam 4] en [naam 5] , tolken in de Poolse taal. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolken zijn beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van 15 november 2024 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld tot 15 februari 2024. Bij diezelfde beschikking heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 13 december 2024. Het overig verzochte is aangehouden.
2.4.
Bij beschikking van 27 november 2024 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 15 februari 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden. De Raad verzoekt tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen tot en met 3 maart 2025.
3.2.
De Raad handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe. Er bestaan zorgen over de thuissituatie bij de moeder en het feit dat de vader gedetineerd zit. Ook bestaan er zorgen om het gedrag van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Gelet op de bestaande zorgen is het van belang dat de GI bij het gezin betrokken blijft, zodat kan worden gewerkt aan de doelen die in het onderzoeksrapport van de Raad zijn opgenomen. Het is positief dat de moeder inmiddels een eigen woning heeft gevonden. Ook is het positief dat de vader uiterlijk 3 maart 2025 uit detentie zal zijn en dat hij bereid is om de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zich te nemen. Een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is daarom enkel nodig tot en met 3 maart 2025. In het kader van de terugplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader, is het van belang dat zo snel mogelijk een gezinsopname plaatsvindt en systeemhulpverlening wordt ingezet.

4.De standpunten

4.1.
De GI brengt tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren. Ondanks de bestaande zorgen gaat het goed met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij hebben veel groei laten zien op school en in de contacten met andere kinderen. De vader is bereid om de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na zijn vrijlating op 3 maart 2025 op zich te nemen. Hij bereidt de mogelijke terugplaatsing van de kinderen bij hem goed voor en staat open voor de inzet van hulpverlening. Wanneer de kinderen weer bij de vader zijn teruggeplaatst, is de GI voornemens om te kijken op welke manier de kinderen ook weer bij de moeder kunnen verblijven. Op dit moment bestaan er namelijk weinig zorgen om de interactie tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarbij lijken [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hier ook behoefte aan te hebben. Het is de bedoeling dat de ouders op termijn samen afspraken maken over de verdeling van de zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het is van belang dat voor beide ouders een gezinsopname plaatsvindt, zodat kan worden onderzocht welke verdere hulpverlening nodig is. De GI heeft hen daarom aangemeld voor een gezinsopname bij Gezin Totaal. Daarnaast is een aanmelding gedaan voor de inzet van hulpverlening vanuit het Centrum voor Poolse Gezinnen. Ook zal de GI onderzoeken of de al betrokken hulpverlening vanuit Vivens Begeleiding kan worden voortgezet.
4.2.
De moeder stemt tijdens de mondelinge behandeling in met het verzoek van de Raad. Zij heeft goed contact met de oude school van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waar zij na de vrijlating van de vader weer naartoe kunnen. Hier is ook buitenschoolse opvang voor hen geregeld. De moeder probeert goed aan zichzelf te werken. Zij is in nauw contact met de hulpverlening vanuit Antes en neemt haar voorgeschreven medicatie in. Ook heeft zij inmiddels een eigen woning gevonden en zoekt zij een andere baan. De moeder wil de vader ondersteunen bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij hoopt dat hiervoor hulpverlening wordt ingezet. Voor de moeder is al hulpverlening vanuit Vivens Begeleiding betrokken. Voor de vader en de kinderen is ook hulpverlening vanuit Vivens Begeleiding betrokken geweest.
4.3.
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het verzoek van de Raad. Hij wil na zijn vrijlating op 3 maart 2025 graag de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zich nemen. Tot die tijd is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen nog nodig. Daarnaast is het nodig dat de komende periode een jeugdbeschermer betrokken blijft. De vader herkent de bestaande zorgen om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hoewel hij in het verleden geen goede ervaring heeft gehad met de betrokkenheid van het Centrum voor Poolse gezinnen, staat hij wel open voor de inzet van andere hulpverlening, bijvoorbeeld vanuit Vivens Begeleiding. Daarnaast gaat de vader sinds kort zelf naar een psycholoog om aan zichzelf te werken. Ook staat de vader open voor een gezinsopname bij Gezin Totaal. De vader hoopt dat de GI de komende periode kan ondersteunen bij het verbeteren van de samenwerking tussen de ouders en op termijn ook kan helpen bij het opstellen van een zorgregeling.

5.De beoordeling

5.1.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er in het verleden veel is gebeurd. Er bestaan nog steeds zorgen om de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderrechter acht het daarom noodzakelijk dat de GI als neutrale instantie bij het gezin betrokken blijft. Op deze manier kan de nodige hulpverlening worden ingezet. Tot de vrijlating van de vader op 3 maart 2025 is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in het pleeggezin nodig. Het is van belang dat in de tussentijd wordt onderzocht op welke manier de kinderen weer bij de vader kunnen worden teruggeplaatst en hoe het contact met de moeder zal zijn. In dit kader is het ook van belang dat zo snel mogelijk een gezinsopname voor beide ouders plaatsvindt. Het is belangrijk dat de samenwerking tussen de ouders verbetert. Op termijn is het ook belangrijk dat een zorgregeling wordt opgesteld. De kinderrechter verzoekt de GI en de advocaten van de ouders om hen hierbij te ondersteunen.
5.2.
Gelet op het voorgaande, en het gegeven dat geen verweer wordt gevoerd tegen het verzoek van de Raad, is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog voor korte duur noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. [1] De kinderrechter zal [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daarom onder toezicht stellen voor de duur van een jaar en de lopende machtiging tot uithuisplaatsing in het pleeggezin verlengen tot en met 3 maart 2025.
5.3.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, gevestigd te Dordrecht, met ingang van 4 februari 2025 tot 4 februari 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot en met 3 maart 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2025 door
mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.L.N. Snijder als griffier,
en op schrift gesteld op 26 februari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, BW.