Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[eiser 1],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 26 februari 2025 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de akte na tussenvonnis van PZC;
- de antwoordakte na tussenvonnis van de curatoren.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die op 11 maart 2025 door de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, betreft het een kort geding waarin de curatoren van een zorginstelling vorderingen hebben ingesteld tegen de Protestantse Zorggroep Crabbehoff (PZC). De curatoren vorderen onder andere de voortzetting van een zorg- en dienstverleningsovereenkomst en hebben een tegenvordering ingesteld tot meewerken aan de overplaatsing naar een andere zorginstelling. In het tweede tussenvonnis oordeelt de voorzieningenrechter dat de proceshouding van PZC neerkomt op een weigering in de zin van artikel 22 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). PZC heeft geweigerd om bepaalde MIM's (mededelingen in het kader van de zorg) volledig in het geding te brengen, wat de voorzieningenrechter heeft doen besluiten de zaak voor verdere behandeling naar een andere voorzieningenrechter te verwijzen. De voorzieningenrechter heeft daarbij overwogen dat PZC niet heeft onderbouwd dat kennisneming van de MIM's de persoonlijke levenssfeer van haar werknemers onevenredig zou schaden. De voorzieningenrechter heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om hun verhinderdata op te geven voor een nieuwe mondelinge behandeling. Het vonnis is openbaar uitgesproken en de zaak is voor verdere behandeling verwezen.