ECLI:NL:RBROT:2025:3361
Rechtbank Rotterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bezwaar tegen afstel voorwaardelijke invrijheidstelling ex art. 6:6:8 Sv ongegrond
Op 7 maart 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaar tegen het afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde was op 20 november 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar. Op 20 januari 2025 kwam hij in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling, maar de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) en de reclassering adviseerden tot afstel. Het Openbaar Ministerie (OM) besloot op 6 december 2024 dat de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld. Het bezwaarschrift tegen deze beslissing werd op 23 december 2024 ingediend en op 21 februari 2025 behandeld in raadkamer.
De verdediging van de veroordeelde betoogde dat er sprake was van verbeteringen in zijn gedrag en dat hij bij zijn moeder kon wonen, wat zijn kansen op een succesvolle re-integratie zou vergroten. De officier van justitie daarentegen stelde dat de veroordeelde onvoldoende blijk had gegeven van bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving en dat er hoge risico's waren op recidive. De rechtbank overwoog dat het OM in redelijkheid tot zijn beslissing had kunnen komen, gezien de adviezen van de reclassering en de directeur van de PI, en verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank merkte op dat, hoewel er enige verbetering was, de risico's op recidive en de problemen op leefgebieden zoals werk en huisvesting niet voldoende waren om de v.i. te verlenen.
De rechtbank benadrukte dat de veroordeelde, indien hij zijn positieve ontwikkeling voortzet, in de toekomst een verzoek tot heroverweging kan indienen bij het OM. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 7 maart 2025.