ECLI:NL:RBROT:2025:3375

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
10/187510-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en openlijk geweld in winkelcentrum Zwijndrecht

Op 28 februari 2021 heeft de verdachte zich in een winkelcentrum in Zwijndrecht schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag, openlijk geweld en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 6 jaren met aftrek van voorarrest. De zaak kwam voor de rechtbank Rotterdam, waar de verdachte, geboren in 2000 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, preventief gedetineerd was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 7 jaren geëist. Tijdens de zitting op 27 februari 2025 werd het bewijs besproken, waaronder camerabeelden en tapgesprekken. De rechtbank concludeert dat de verdachte met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer heeft geschoten, maar kan niet met zekerheid vaststellen dat hij de persoon is die het slachtoffer daadwerkelijk heeft neergeschoten. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van medeplegen van de poging tot doodslag, openlijk geweld en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren en moet een schadevergoeding van € 12.670,57 aan de benadeelde partij betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/187510-21
Datum uitspraak: 13 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
zonder vaste woon- of verblijf plaats hier ter lande,
preventief gedetineerd in het [naam P.I.] ,
raadsman mr. J.G.D. Rutten, advocaat te Hilversum.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.A.J.A Welten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de vraag of de verdachte de persoon op de camerabeelden is die een vuurwapen trekt en schiet. Zelfs wanneer de rechtbank die vraag positief beantwoordt, kan niet worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die de aangever heeft neergeschoten. In het dossier zijn namelijk allerlei aanknopingspunten te vinden waaruit kan worden afgeleid dat er (buiten het zicht van de camera) meer dan één keer en door verschillende personen is geschoten.
4.1.2.
Beoordeling
Op 28 februari 2021 omstreeks 17:52 uur heeft er een schietincident plaatsgevonden in een winkelcentrum in Zwijndrecht, waarbij de aangever [slachtoffer] in zijn buik is geraakt. Er zijn camerabeelden veiliggesteld waarop dit schietincident te zien is. Te zien is dat drie verdachten richting de aangever lopen. De aangever komt ten val en terwijl hij op de grond ligt wordt hij door twee van de drie verdachten geschopt. Eén van deze twee verdachten trekt een revolver en dreigt daarmee. Vervolgens trekt de derde verdachte een pistool en daarmee schiet hij in de richting van de aangever. Daarna rent iedereen weg.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte de persoon is die met een pistool in de richting van de aangever heeft geschoten. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Tapgesprekken
In een door de politie afgeluisterd telefoongesprek zegt een van de medeverdachten – nadat de camerabeelden van het schietincident zijn getoond op Bureau Rijnmond – dat op deze camerabeelden te zien is dat ‘ [bijnaam 1 verdachte] ’ schiet. In een ander afgeluisterd telefoongesprek wordt ‘ [bijnaam 1 verdachte] ’ afwisselend ‘ [bijnaam 2 verdachte] ’, [bijnaam 3 verdachte] , ‘ [bijnaam 4 verdachte] ’ en ‘ [bijnaam 5 verdachte] ’ genoemd. De verdachte woont in de deelgemeente Feyenoord en daar is een parkeerzone gelegen met de code [bijnaam 2 verdachte] . [bijnaam 3 verdachte] is een bijnaam van de verdachte, die van Turkse afkomst is. [bijnaam 5 verdachte] zijn de initialen van de verdachte.
Zendmastgegevens
De aangever heeft verklaard dat hij de persoon met het pistool eerder heeft gezien, namelijk op 18 februari 2021 en één uur voor het schietincident. Dat was beide keren in (de buurt van) hetzelfde winkelcentrum als waar het schietincident zich later voordeed.
Het telefoonnummer dat bij de verdachte – die in Rotterdam woont – in gebruik was, straalt slechts op twee dagen masten in Zwijndrecht aan, namelijk op 18 februari 2021 en 28 februari 2021. De masten die dan worden aangestraald zijn gelegen nabij de plaats delict. Op 28 februari 2021 worden er vanaf 18:08 uur weer masten aangestraald in Rotterdam. Vanaf dat moment tot 20:32 uur worden er namelijk masten aangestraald nabij de snackbar Verhage aan het Prinsenplein, terwijl het vanaf de plaats delict ongeveer 15 minuten rijden is naar deze snackbar. Uit het politieonderzoek is bovendien gebleken dat de persoon met het pistool rond 19:35 uur in de snackbar Verhage aan het Prinsenplein in Rotterdam is.
Schoenen
Tijdens een doorzoeking van het woonadres van de verdachte is er een schoenendoos aangetroffen van het merk Balenciaga Speed, schoenmaat 43, zwart gekleurd met een witte rand aan de onderzijde. De schoenen die bij deze schoenendoos horen komen overeen met de schoenen die de persoon met het pistool draagt.
Op grond van het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat de verdachte de persoon is die met een pistool in de richting van de aangever heeft geschoten.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is hoe het handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank kan niet met zekerheid vaststellen dat de aangever door de verdachte is neergeschoten. Op de camerabeelden is één schot te zien, maar zowel de aangever als getuigen verklaren dat er ten minste twee schoten zijn gelost. De aangever heeft voorts verklaard dat twee verschillende jongens op hem hebben geschoten, waarvan één schot raak was en één mis. In het dossier zijn geen schotlijnen opgenomen op basis waarvan de conclusie zou kunnen zijn getrokken dat het slachtoffer door een kogel afkomstig uit het vuurwapen van de verdachte is geraakt.
Hoewel de rechtbank – zoals ook door de verdediging is betoogd – van oordeel is dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de aangever door de verdachte is neergeschoten, staat wél vast dat de verdachte in de richting van de aangever heeft geschoten en dat de aangever tijdens dit schietincident door de verdachte of één van de medeverdachten in zijn buik is geraakt. De rechtbank overweegt dat met het schieten op het bovenlichaam minstgenomen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever zodat dit handelen moet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag.
Tot slot resteert de vraag of sprake is van medeplegen.
Gezien de ruzie die een uur voor het schietincident heeft plaatsgevonden kan worden vastgesteld dat de verdachten doelbewust naar het winkelcentrum zijn gegaan om opnieuw de confrontatie aan te gaan. Door samen met eveneens gewapende medeverdachten een confrontatie op te zoeken én daarbij op korte afstand in de richting van de aangever te schieten, is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de medeverdachten waaraan de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd, zodat sprake is van medeplegen van de poging tot doodslag op de aangever. Daarmee staat overigens ook vast dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld jegens de aangever en tevens dat de verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich op 28 februari 2021 in Zwijndrecht schuldig heeft gemaakt aan een poging op doodslag op [slachtoffer] , openlijk geweld heeft gepleegd jegens die [slachtoffer] en aan het toen en daar voorhanden hebben van een vuurwapen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 28 februari 2021 te Zwijndrecht
tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk
van het leven te beroven,
met een vuurwapen, op zeer korte afstand, één of meer, kogel(s) heeft
afgevuurd op die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2
hij op 28 februari 2021 te Zwijndrecht
op of aan de openbare weg en op een voor het publiek toegankelijke plaats, te
weten de Burgemeester Jansenlaan - Winkelcentrum Noord,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer]
welk geweld bestond uit het
- op die [slachtoffer] afrennen en/of aflopen en
- hierbij tonen en/of voorhouden van meer
derevuurwapens en
- meermalen trappen en/of schoppen tegen het hoofd en
debenen van die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en
- één
maalmet
eenvuurwapen schieten in de buik van die [slachtoffer] ;
3
hij op 28 februari 2021 te Zwijndrecht
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een vuurwapen in de vorm van een pistool
,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1 primair:
Medeplegen van een poging tot doodslag;
Feit 2:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Feit 3:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer geschoten, nadat het slachtoffer door de medeverdachten tegen de grond was geschopt. De ruzie was op dat moment al grotendeels beslecht, mede doordat een medeverdachte met een revolver dreigde, zodat er geen enkele aanleiding was om (nog) te schieten. Het slachtoffer, dat enkel opkwam voor zijn broertje, heeft door dit incident een gebroken scheenbeen en een schotwond in zijn buik opgelopen. De verdachte heeft met zijn handelen een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien vond de schietpartij plaats op klaarlichte dag in een winkelcentrum. Dergelijke feiten zorgen voor ernstige gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
4 november 2024, waaruit blijkt dat bij vonnis van 24 mei 2018 de verdachte is veroordeeld wegens het plegen van openlijk geweld op 1 december 2016. Dit werkt in strafverhogende zin mee.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar passend en geboden. Deze straf is lager dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank meer rekening houdt met de jonge leeftijd en de persoon van de verdachte. Ten tijde van de gepleegde feiten was hij 20 jaar en op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte een andere weg in wil slaan. In die zin kan het terugkomen van de verdachte uit Turkije worden gezien als het nemen van verantwoordelijkheid en als het ‘afrekenen met het verleden’.
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat zij van oordeel is dat de redelijke termijn niet is geschonden, nu de verdachte zich vanaf 2 maart 2021 tot 2 augustus 2024 heeft onttrokken aan zijn berechting door zich in Turkije op te houden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.670,57 aan materiële schade en een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de maatregel tot schadevergoeding.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
Het staat vast dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd voor daggeldvergoeding voor de dagen dat hij in het ziekenhuis heeft verbleven, niet vergoede ziektekosten en kosten voor het opvragen van medische stukken. De gevorderde materiële schadevergoeding van in totaal € 2.670,57 komt volledig voor vergoeding in aanmerking, nu de vordering niet door de verdediging is betwist en voldoende is onderbouwd.
Vast is ook komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten immateriële schade is toegebracht. In de eerste plaats blijkt uit de bewijsvoering dat sprake is van lichamelijk letsel bij de aangever, zoals bedoeld in artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek. De benadeelde partij heeft een buikwond opgelopen waaraan hij moest worden geopereerd en een groot litteken heeft overgehouden en hij is aan zijn rechterscheenbeen geopereerd. Daarnaast is sprake van een aantasting in de persoon “op andere wijze”, eveneens neergelegd in sub b van artikel 6:106 BW. De aard en de ernst van de normschending brengen namelijk mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een dergelijke aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De schade zal naar maatstaven van billijkheid en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, worden vastgesteld op € 10.000,-.
Nu de verdachte de strafbare feiten, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 februari 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij geheel zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 12.670,57, vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer], te betalen een bedrag van
€ 12.670,57 (zegge: twaalfduizendzeshonderdzeventig euro en zevenenvijftig cent), bestaande uit € 2.670,57 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer]te betalen
€ 12.670,57(hoofdsom,
zegge: twaalfduizendzeshonderdzeventig euro en zevenenvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 12.670,57 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
98 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer], waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Beek, voorzitter,
en mrs. L. Stevens en J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Zaanen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Zwijndrecht
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
met een vuurwapen, op zeer korte afstand, één of meer, kogel(s) heeft
afgevuurd op die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Zwijndrecht,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het levengericht,
en/of met zware mishandeling,
door een vuurwapen, althans (een) vuurwapen gelijkend voorwerp (op zeer korte
afstand), in de richting van en/of op die [slachtoffer] te richten en/of
gericht te houden en/of te tonen en/of (vervolgens) één of meer kogels op die
[slachtoffer] af te vuren;
2
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Zwijndrecht
op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, te
weten de Burgemeester Jansenlaan - Winkelcentrum Noord,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer]
welk geweld bestond uit het
- op die [slachtoffer] afrennen en/of aflopen en/of
- hierbij tonen en/of voorhouden van één of meer vuurwapens en/of
- één of meermalen trappen en/of schoppen tegen het hoofd en/of benen van die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of
- één of meermalen met dit vuurwapen schieten in de buik, althans in/op het lichaam van die [slachtoffer] ;
3
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Zwijndrecht
een wapen van categorie II / III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een vuurwapen in de vorm van een revolver en/of pistool
voorhanden heeft gehad.