ECLI:NL:RBROT:2025:3392

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
11371377 CV EXPL 24-26536
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsregeling zorgverzekeringsovereenkomst geschonden, vordering tot betaling toegewezen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. en een gedaagde die zelf procedeert. De eiseres, Zilveren Kruis, vorderde betaling van een achterstallige premie van € 442,35, die de gedaagde niet had betaald voor de maanden januari tot en met maart 2024. De gedaagde voerde verweer en stelde dat er een betalingsregeling was getroffen met Zilveren Kruis, waardoor de vordering niet opeisbaar zou zijn.

De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de gedaagde de betalingsregeling niet is nagekomen, omdat hij niet had gezorgd voor een succesvolle afschrijving van het aflossingsbedrag. Zilveren Kruis had voldoende bewijs geleverd dat de aflossingen niet van de rekening van de gedaagde konden worden afgeschreven. Hierdoor is de betalingsregeling vervallen en is de gedaagde veroordeeld om het achterstallige bedrag van € 442,35 te betalen, evenals incassokosten van € 80,28 en rente.

Daarnaast is de gedaagde ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 472,39. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Zilveren Kruis het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, zelfs als de gedaagde in hoger beroep gaat. De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van betalingsregelingen en de gevolgen van het niet voldoen aan betalingsverplichtingen in het kader van zorgverzekeringsovereenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 11371377 CV EXPL 24-26536
datum uitspraak: 7 maart 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Leiden,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘Zilveren Kruis’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 11 september 2024, met bijlagen;
  • het antwoord van 30 oktober 2024;
  • het aanvullend antwoord van 27 november 2024, met bijlagen;
  • de repliek, met bijlagen.

2.De beoordeling

Wat is er gebeurd?
2.1.
[gedaagde] heeft een zorgverzekeringsovereenkomst gesloten met Zilveren Kruis. Op grond van deze overeenkomst is [gedaagde] maandelijks bij vooruitbetaling premie verschuldigd. [gedaagde] heeft de premie van de maanden januari tot en met maart 2024 niet betaald, waardoor er sprake is van een betalingsachterstand van € 442,35. Zilveren Kruis wil dat [gedaagde] dat bedrag aan haar betaalt, met rente en kosten. [gedaagde] voert verweer tegen de eis van Zilveren Kruis. Hij voert aan dat er een betalingsregeling met Zilveren Kruis is getroffen.
2.2.
De eis van Zilveren Kruis wordt toegewezen. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
[gedaagde] moet € 442,35 betalen
2.3.
Het uitgangspunt van de zorgverzekeringsovereenkomst is dat [gedaagde] de premie maandelijks vooruitbetaalt. [gedaagde] voert aan dat er een betalingsregeling is getroffen tussen hem en Zilveren Kruis, waardoor de vordering niet opeisbaar is. Zilveren Kruis erkent dat er meerdere betalingsregelingen zijn getroffen, maar voert aan dat [gedaagde] deze tot drie keer toe niet is nagekomen. [gedaagde] betwist dat hij de laatste betalingsregeling niet is nagekomen en voert aan dat zijn overboeking van een aflossing is teruggestort door Zilveren Kruis. In de voorwaarden van de betalingsregeling staat echter dat [gedaagde] ervoor moet zorgen dat de afschrijving van het aflossingsbedrag slaagt, niet dat hij zelf betalingen moet overboeken. Zilveren Kruis heeft voldoende onderbouwd dat de aflossingen niet van de rekening van [gedaagde] afgeschreven konden worden. Hiermee staat vast dat [gedaagde] de betalingsregeling niet is nagekomen en dat de regeling daarmee is komen te vervallen. [gedaagde] wordt dan ook veroordeeld om € 442,35 aan achterstallige premie te betalen.
[gedaagde] moet incassokosten van € 80,28‬ betalen
2.4.
De incassokosten van € 80,28‬ worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
[gedaagde] moet rente betalen
2.5.
De rente wordt toegewezen, omdat Zilveren Kruis genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.6.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij voor het grootste deel ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan Zilveren Kruis moet betalen op € 137,39 aan dagvaardingskosten, € 130,00 aan griffierecht, € 164,00 aan salaris voor de gemachtigde (2punten x € 82,00) en € 41,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 472,39. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.7.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Zilveren Kruis dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Zilveren Kruis te betalen € 522,63‬ met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 442,35 vanaf 4 juni 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van Zilveren Kruis worden begroot op € 472,39 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en in het openbaar uitgesproken.
64039