ECLI:NL:RBROT:2025:3442

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
10-252946-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag na steekincident met ex-partner

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 7 februari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zijn ex-partner op 4 augustus 2024 in Rotterdam met een mes in de hals heeft gestoken. De verdachte werd beschuldigd van poging tot moord, maar de rechtbank sprak hem vrij van deze aanklacht en veroordeelde hem in plaats daarvan voor poging tot doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij de aangeefster heeft aanvaard. De verdachte heeft een licht verstandelijke beperking en er zijn aanwijzingen voor neurocognitieve problematiek, wat invloed heeft gehad op zijn gedragskeuzes. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangeefster, om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problematiek en het ontbreken van een strafblad.

Uitspraak

Rechtbank ROTTERDAM
Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer: 10-252946-24
Datum uitspraak: 7 februari 2025
Datum zitting: 24 januari 2025
Tegenspraak

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1962 op [land] , ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres] , [postcode] [plaats] .
Advocaat van de verdachte: R.F. Nelisse
Officier van justitie: P. Wijnands

Tenlastelegging

De verdachte wordt door de officier van justitie beschuldigd van een poging tot moord, doodslag of zware mishandeling. De volledige beschuldiging houdt in dat de verdachte:
op of omstreeks 4 augustus 2024 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp, in de nek/hals heeft gestoken/ gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Bewijs

Vordering officier van justitie
De officier van justitie vindt dat poging tot moord wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel rechtbank
Bewezenverklaring
Bewezen is dat de verdachte:
op 4 augustus 2024 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer] met een mes, in de hals heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Bewijsmotivering en bewijsmiddelen
De bewezenverklaring is gebaseerd op de hieronder opgenomen inhoud van de bewijsmiddelen [1] .
1.
Eigen verklaring van de verdachte [2]
Ik heb op 4 augustus 2024 te Rotterdam het mesje gepakt. Later ik draai haar, die ding was in mijn hand en ik heb haar een rats gegeven.
2.
Aangifte van [slachtoffer] [3]
Op 4 augustus 2024 kwam [verdachte] naar mijn woning in Rotterdam. Hij kwam naar mij toe en ging met zijn armen langs mijn nek. Op dat moment voelde ik een helse pijn aan de linkerkant van mijn nek, ik zag bloed en voelde ook dat er wat langs mijn nek ging. Vervolgens zei ik, wat doe je nou. Waarop hij zei, we gaan samen dood.
3.
Verklaring FARR [4]
Letselbeschrijving op basis van informatie van het Ikazia Ziekenhuis, betreffende het consult op de Spoedeisende Hulp in de nacht van 4 op 5 augustus 2024 betreffende: Mevr. [slachtoffer] : Er was links in de hals, direct naast de luchtpijp, een verwonding van circa 6 cm zichtbaar.
Aanvullende bewijsmotivering
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de aangeefster. De rechtbank volgt dat verweer niet.
Uit de bewijsmiddelen wordt afgeleid dat de verdachte met een mes in de hals van de aangeefster heeft gesneden. De hals is een uiterst kwetsbaar deel van het lichaam met belangrijke (slag)aderen relatief aan de oppervlakte daarvan. Een forse snijverwonding aan op die plek kan levensbedreigend zijn. De verdachte heeft met zijn handelen daarom bewust de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij de aangeefster aanvaard.

Verboden gedraging en de strafbaarheid

Kwalificatie
Het bewezen feit levert het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag
Strafbaarheid feit en verdachte
Het feit en de verdachte zijn strafbaar.

Straf

Eis officier van justitie
De officier van justitie vindt dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van het voorarrest moet worden opgelegd. Verder vordert zij oplegging van de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, te weten een contactverbod met aangeefster voor de duur van 5 jaren en de dadelijke uitvoerbaarheid van die maatregel.
Oordeel rechtbank
Ernst en gevolgen van het feit
De verdachte heeft zijn (ex-)partner geprobeerd te doden. Hij heeft haar in haar eigen woning met een mes in haar hals gesneden. Zijn (ex-)partner heeft hierop kans gezien weg te vluchten door van haar balkon af te springen naar de overburen. De wond in haar hals bloedde hevig en zij is hiervoor in het ziekenhuis behandeld. Het moet voor haar afschuwelijk en beangstigend zijn geweest dat zij door haar (ex-)partner in een voor haar veilige omgeving, haar woning, op deze manier is aangevallen. Met deze daad heeft verdachte ernstig leed veroorzaakt bij zijn (ex)partner.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van de verdachte van 16 december 2024 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Op 4 november 2024 is een psychologisch Pro Justitia rapport over de verdachte opgemaakt.
Uit dit rapport volgt dat bij de verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking. In samenhang daarmee bestaan aanwijzingen voor neurocognitieve problematiek vanwege een eerder herseninfarct en verder lijkt sprake te zijn van alcoholafhankelijkheid. De psychische problematiek van de verdachte is structureel en chronisch en was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Er bestaat een relatie tussen de licht verstandelijke beperking en de gedragskeuzes die de verdachte tijdens het ten laste gelegde heeft gemaakt. Om die reden wordt geadviseerd om het hem ten laste gelegde verminderd toe te rekenen.
Het is wenselijk dat er meer zicht komt op het middelengebruik en dat er een steunsysteem voor de verdachte beschikbaar komt. De beperkte zelfsturing, de mogelijke interpersoonlijke problemen en het middelengebruik vormen potentiële risico’s. Zonder adequate interventies wordt het algemene herhalingsgevaar, zeker gezien de forse ondersteuningsbehoefte en aandachtsgebieden van de verdachte, ingeschat als laag-matig. De afwezigheid van dagbesteding, de beperkt adaptieve vaardigheden en de weerloze indruk die de psycholoog bij de verdachte in het interpersoonlijke contact ziet, maken dat er volgens de deskundige verschillende situaties denkbaar zijn waaronder de verdachte onvoldoende controle kan houden over zijn eigen handelen. Geadviseerd wordt om de verdachte een intensieve ambulante behandeling te bieden op verschillende domeinen rondom zelfredzaamheid. Dit kan worden vormgegeven als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
Reclassering Nederland heeft op 5 december 2024 een rapport over de verdachte opgemaakt. De partnerrelatie, het middelengebruik en het psychosociaal functioneren worden als direct delictgerelateerd gezien. De verdachte heeft stabiele huisvesting en inkomen uit een uitkering. Er is sprake van schuldenproblematiek, waarvoor hij in bewindvoering zit. De verdachte heeft momenteel geen zinvolle structurele dagbesteding en heeft een beperkt sociaal netwerk. Hij ontvangt begeleiding van het Centrum voor Dienstverlening (CVD), gericht op praktische zaken. Geadviseerd wordt om deze begeleiding voort te zetten en om de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met voorwaarden.
Passende straf
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank komt tot een kortere duur dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de verdachte wordt vrijgesproken van de poging tot moord. Vanwege de verminderde toerekenbaarheid en leeftijd van de verdachte, zijn blanco strafblad en het belang van verdere behandeling en begeleiding zal deze gevangenisstraf deels voorwaardelijk worden opgelegd. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de nadruk dient te liggen op een zo snel mogelijk startende ambulante behandeling van de verdachte. Verder worden als voorwaarden opgelegd een meldplicht, het meewerken aan middelencontrole en een contactverbod met de aangeefster, zoals geadviseerd door de reclassering. Een en ander om herhaling van impulsdoorbraken bij de verdachte in de toekomst te voorkomen. De rechtbank zal de proeftijd hierbij stellen op twee jaar. Deze voorwaardelijke gevangenisstraf dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Gelet op de door de reclassering geconstateerde problematiek en risico’s moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zullen de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden en het op te leggen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

Wettelijke voorschriften

De oplegging van deze straf is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissingen in het kort

De rechtbank:
Bewezenverklaring
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid en kwalificatie
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
Straffen
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf,
groot 15 (vijftien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzijde rechter later anders mocht gelasten;

verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;

tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;

stelt als bijzondere voorwaarden:

Meldplicht bij de reclassering (na afspraak):de veroordeelde meldt zich na uitnodiging bij Fivoor Reclassering, op het adres [adres reclassering] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Binnen dit toezicht werkt veroordeelde aan bewustwording van de levensstijl en middelenproblematiek. Hiertoe volgt de veroordeelde de begeleidingsmodule Stap voor Stap.
Ambulante behandeling:de veroordeelde laat zich behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Contactverbod:de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1962, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Meewerken aan middelencontrole:de veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.

Samenstelling rechtbank en ondertekening

Dit vonnis is gewezen door J.H. Janssen, voorzitter, en E.M. Rocha en H.C. van Vuren, rechters, in tegenwoordigheid van L. Hessing, griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 7 februari 2025.

Voetnoten

1.De weergegeven bewijsmiddelen zijn steeds kort weergegeven. De exacte vindplaatsen zijn genoemd in de bijbehorende voetnoot.
2.Proces-verbaal verhoor verdachte van 7 augustus 2024, [code 1] , pagina 51 t/m 55.
3.Proces-verbaal aangifte van 5 augustus 2024, [code 2] , pagina 1 t/m 3.
4.De FARR-verklaring met medische informatie betreffende [slachtoffer] van 7 januari 2025, pagina 56.