ECLI:NL:RBROT:2025:3447

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
C/10/677666 / HA ZA 24-334
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk; Vervangende schadevergoeding door aannemer

In deze zaak hebben [persoon A] c.s., consumenten wonende te Spijkenisse, aannemingsbedrijf Werc opdracht gegeven voor werkzaamheden aan hun woning. De werkzaamheden vertoonden gebreken, wat leidde tot een vordering van [persoon A] c.s. op Werc voor vervangende schadevergoeding. In een tussenvonnis van 27 november 2024 oordeelde de rechtbank dat Werc aansprakelijk was voor de gebreken. In het eindvonnis van 12 maart 2025 werd Werc veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan [persoon A] c.s. De rechtbank stelde de schade vast op een totaalbedrag van € 23.252,42, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Werc werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De vorderingen van Werc in reconventie werden afgewezen, en de proceskosten in reconventie werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/677666 / HA ZA 24-334
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van

1.[persoon A] ,

wonende te Spijkenisse,
2.
[persoon B],
wonende te Spijkenisse,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. B.R. Kleij te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WERC BOUW B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.W. van der Sloot te Voorthuizen.
Partijen zullen hierna [persoon A] c.s. en Werc genoemd worden.

1.De zaak in het kort

1.1.
[persoon A] c.s. zijn consumenten. Zij hebben aannemingsbedrijf Werc opdracht gegeven om werkzaamheden aan hun woning te verrichten. Die werkzaamheden vertonen gebreken. [persoon A] c.s. vorderen vervangende schadevergoeding. De rechtbank oordeelde in een tussenvonnis van 27 november 2024 dat sprake is van gebreken waarvoor Werc aansprakelijk is. In dit eindvonnis wordt Werc veroordeeld om schadevergoeding te betalen.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 november 2024 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte van [persoon A] c.s. van 18 december 2024;
  • de antwoordakte van Werc van 22 januari 2025 met productie 36;
  • de brief van mr. Kleij van 30 januari 2025 en de reactie van mr. Van der Sloot van 2 februari 2025.
2.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

3.De verdere beoordeling

In conventie

3.1.
Onder 5.50 van het tussenvonnis van 27 november 2024 heeft de rechtbank het volgende geoordeeld. Werc heeft het werk niet goed en deugdelijk uitgevoerd. Zij is daardoor tekortgekomen in de nakoming van de aannemingsovereenkomsten met [persoon A] c.s. De rechtbank verwerpt het beroep van Werc op formele verweren (opschorting, schending klachtplicht en verjaring). De verbintenissen van Werc zijn rechtsgeldig omgezet en Werc moet vervangende schadevergoeding betalen. De omvang van de schade staat voor een aantal onderdelen vast. Het gaat daarbij om een totaalbedrag van € 12.516,61. De kosten van herstel van het dak, die door Lengkeek zijn begroot op € 10.231,44, staan nog niet vast.
Mogelijk is dat bedrag te hoog, omdat Lengkeek van een onjuiste oppervlakte aan
underlayment is uitgegaan. Partijen zullen zich over dat bedrag mogen uitlaten. Werc moet
ook de kosten van Lengkeek betalen. Op de totale schadevergoeding die Werc zal moeten
betalen, wordt een besparing van € 499,10 in mindering gebracht.
3.2.
In hun akte van 18 december 2024 hebben [persoon A] c.s. erkend dat Lengkeek van een te groot oppervlakte aan underlayment is uitgegaan. Indien van het juiste oppervlakte wordt uitgegaan, zijn de kosten voor het aanbrengen van een nieuwe underlayment dakvloer € 669,60 in plaats van het bedrag van € 3.236,40 dat in de offerte van ONS Dakonderhoud is opgenomen. Het verschil van € 2.566,80 moet in mindering worden gebracht op het bedrag van € 10.231,44 dat Lengkeek heeft begroot. De kosten van herstel van het dak komen dan uit op € 7.664,64, aldus [persoon A] c.s.
3.3.
Werc heeft de aanpassing van de schadebegroting door [persoon A] c.s. in haar antwoordakte van 22 januari 2025 bestreden. Zij heeft in dit verband het volgende aangevoerd. Uit het feit dat Lengkeek van een verkeerd oppervlakte aan underlayment is uitgegaan, blijkt dat Lenkeek een compleet verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven. Mogelijk werkt de fout van Lengkeek door in andere onderdelen van de begroting van Lengkeek van de kosten van herstel van het dak. Lengkeek zelf is kennelijk niet in de aanpassing van de begroting betrokken. Meer in het algemeen blijkt uit de fout dat Lengkeek onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Lengkeek heeft ten onrechte de conclusie van de loodgieter overgenomen dat de dakbedekking, zowel de nieuwe als de daaronder gesitueerde oude, verwijderd zal moeten worden, om vervolgens nieuwe isolatieplaten aan te brengen, nieuwe bitumen stroken te branden en nieuwe daktrimmen aan te brengen, aldus Werc. Zij beroept zich in dit verband op een brief van Van Bekkum Bouwadvies (productie 36 van Werc), waarin Van Bekkum op het tussenvonnis reageert.
3.4.
De rechtbank stelt voorop dat het debat in deze fase van de procedure beperkt is tot de vraag of Lengkeek bij het begroten van de kosten van herstel is uitgegaan van een te groot oppervlak aan underlayment dat vervangen moet worden. Het antwoord op die vraag is uitsluitend van belang voor het oordeel over de schadeomvang. Het debat over de vraag of het dak gebreken vertoont en geheel vervangen moet worden, is in het tussenvonnis beslist. Werc heeft in de fase voorafgaand aan het tussenvonnis de stellingen van [persoon A] c.s. en de rapportage van Lengkeek die tot die beslissing hebben geleid bestreden met een contra-expertise van haar directeur [persoon C] . Voor een nieuwe poging, nu met een brief van Van Bekkum, is in beginsel geen plaats meer.
3.5.
Dat is mogelijk anders, indien sprake zou zijn van een onjuiste feitelijke grondslag. De rechtbank begrijpt de akte van Werc zo dat zij de rechtbank verzoekt terug te komen op het tussenvonnis van 27 november 2024 en met name op de eindbeslissingen in rov. 5.18 en 5.19, waarin de rechtbank – kortweg – heeft beslist dat sprake is van gebreken aan het dak die slechts hersteld kunnen worden door vervanging van de gehele dakopbouw. De rechtbank ziet hiervoor geen grond. Van een onjuiste feitelijke grondslag is geen sprake. De met het rapport van Van Bekkum onderbouwde stellingen zijn deels van algemene aard en zij zijn niet onverenigbaar met de beslissing dat Werc de nieuwe dakbedekking niet over de oude dakbedekking heen had behoren te leggen.
3.6.
De rechtbank zal Werc daarom veroordelen tot het vergoeden van de schade die [persoon A] c.s. hebben geleden. De schade wordt begroot op een bedrag van € 19.682,15 (€ 12.516,61 + € 7.664,64 verminderd met € 499,10). Met dit bedrag wordt de tegenvordering van Werc van € 2.328,39 verrekend (tussenvonnis, rov. 5.54), zodat een bedrag van € 17.353,76 resteert. Werc wordt ook veroordeeld om de kosten van Lengkeek ten bedrage van € 5.898,67 te betalen (tussenvonnis, rov. 5.47). De totale schadevergoeding die Werc moet betalen, bedraagt na verrekening dus € 23.252,42.
Wettelijke rente
3.7.
De wettelijke rente over het bedrag van € 23.252,42 wordt toegewezen vanaf 5 april 2024, de datum van de dagvaarding. Hiertoe hebben [persoon A] c.s. voldoende gesteld.
Buitengerechtelijke kosten
3.8.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar tot een bedrag van € 1.007,50. Dit bedrag is berekend overeenkomstig het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding is toewijsbaar.
Proceskosten (in conventie)
3.9.
Werc is overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [persoon A] c.s. vorderen ook de kosten van beslag, maar zij hebben niet concreet gesteld dat beslag is gelegd. De proceskosten van [persoon A] c.s. worden daarom begroot op:
- dagvaarding
139,42
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
1.965,00
2,5 punt x tarief III
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
3.607,42
In reconventie
3.10.
De vorderingen van Werc in reconventie worden afgewezen op de gronden die in het tussenvonnis, rov. 5.54 zijn uiteengezet.
3.11.
Die afwijzing hangt ermee samen dat het toewijsbare deel van die vorderingen is verrekend met de vorderingen in conventie. Materieel zijn partijen in reconventie over en weer deels in het ongelijk gesteld. Daarom zullen de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
veroordeelt Werc om aan [persoon A] c.s. te betalen een bedrag van € 23.252,42 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 5 april 2024 tot de dag van algehele betaling,
4.2.
veroordeelt Werc om aan [persoon A] c.s. te betalen een bedrag van € 1.007,50 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 5 april 2024 tot de dag van algehele betaling,
4.3.
veroordeelt Werc in de proceskosten van € 3.607,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Werc niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Werc € 92,00 extra betalen plus de kosten van betekening,
4.4.
veroordeelt Werc in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
4.5.
verklaart het vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
In reconventie
4.7.
wijst de vorderingen af,
4.8.
verstaat dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.D. Olden. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.
[1729;3669]