ECLI:NL:RBROT:2025:3460

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
16 maart 2025
Zaaknummer
11183072 CV EXPL 24-16649
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over afrekening servicekosten tussen Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam en gedaagde

In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam (hierna: SOR) en een gedaagde over de afrekening van servicekosten voor het jaar 2020. De gedaagde huurt een woning van SOR in een complex dat deels eigendom is van SOR en deels van Lelie Zorggroep. De Huurcommissie heeft eerder een uitspraak gedaan over de servicekosten, waarbij de post 'huismeester' op nihil is gesteld vanwege het ontbreken van een urenverantwoording. SOR is het niet eens met deze uitspraak en vraagt de kantonrechter om te beoordelen welk bedrag zij in rekening mocht brengen aan de gedaagde. SOR stelt dat het gaat om een totaalbedrag van € 1.141,10, inclusief een post voor de huismeester van € 116,10.

De gedaagde heeft verweer gevoerd tegen de eis van SOR, met name met betrekking tot de post 'huismeester'. Zij stelt dat de dienst niet is geleverd zoals afgesproken en vindt het gevraagde bedrag te hoog. De kantonrechter heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om nadere stukken in te dienen en heeft vastgesteld dat zij niet meer gebonden zijn aan de uitspraak van de Huurcommissie, omdat de gedaagde tijdig bezwaar heeft gemaakt. De zaak is verwezen naar een rolzitting om SOR de kans te geven om aanvullende bewijsstukken over de aanwezigheid van de huismeester in het complex te overleggen. De kantonrechter heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot de volgende zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11183072 CV EXPL 24-16649
datum uitspraak: 7 februari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.M. Goeman,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats],
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘SOR’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 25 juni 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen.
1.2.
Op 13 november 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • namens SOR: [naam 1], teamleider klant, bijgestaan door de gemachtigde;
  • [gedaagde] en [naam 2], voormalig bewoonster van [naam wooncomplex]. Verder waren als toehoorders aanwezig [naam 3], [naam 4], [naam 5] en [naam 6], allen bewoners van [naam wooncomplex].

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
Het gaat in deze zaak over de servicekosten die [gedaagde] verschuldigd is over het jaar 2020.
2.2.
[gedaagde] huurt de woning aan [adres] van SOR. De woning is gelegen in [naam wooncomplex], waarvan een deel eigendom is van SOR en een ander deel eigendom is van Lelie Zorggroep ten behoeve van de exploitatie van een verpleeghuis. Ook de zorgpartijen Pameijer en Zorgcocon maken gebruik van het gebouw.
2.2.1.
Tussen de partijen is een geschil ontstaan over de afrekening servicekosten over het jaar 2020. [gedaagde] heeft de Huurcommissie verzocht hierover uitspraak te doen. Bij uitspraak van 30 april 2024 heeft de Huurcommissie de post ‘huismeester’ in 2020 op nihil gesteld vanwege het ontbreken van een urenverantwoording en een functieomschrijving van de huismeester die specifiek ziet op dit complex. SOR is het niet eens met de uitspraak van de Huurcommissie en vraagt nu aan de kantonrechter om te beoordelen welk bedrag SOR in 2020 aan servicekosten bij [gedaagde] in rekening mocht brengen. Volgens SOR gaat het om een bedrag van € 1.141,10 in totaal, waarbij de post ‘huismeester’ vastgesteld moet worden op € 116,10.
2.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis van SOR. Zij heeft in deze procedure diverse punten aan de orde gesteld, ook met betrekking tot de servicekosten over andere jaren, maar alleen ten aanzien van de post ‘huismeester’ over het jaar 2020 heeft zij concreet verweer gevoerd. Zij zegt hierover dat de betreffende dienst niet is geleverd zoals afgesproken. [gedaagde] vindt daarom dat het bedrag dat SOR in rekening brengt, te hoog is.
2.4.
Op de overige stellingen van de partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de uitkomst, nader ingegaan.
De uitkomst
2.5.
SOR wordt in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te dienen. Hierna wordt toegelicht waarom.
De partijen zijn niet meer gebonden aan de uitspraak van de Huurcommissie
2.6.
[gedaagde] is op tijd (binnen 8 weken na de datum van de uitspraak) opgekomen tegen de uitspraak van de Huurcommissie van 30 april 2024. De partijen zijn daarom niet meer gebonden aan deze uitspraak. Het is nu aan de kantonrechter om in deze procedure te beoordelen welk bedrag SOR in 2020 aan servicekosten bij [gedaagde] in rekening mocht brengen.
Nadere stukken
2.7.
De partijen zijn het erover eens dat SOR aanspraak kan maken op vergoeding van de servicekosten die zien op posten die zijn vermeld op de aan de huurovereenkomst gehechte huurspecificatie, waaronder ook de post ‘huismeester’ waarvoor het voorschot bij aanvang van de huurrelatie (1 februari 2019) € 8,23 per maand bedroeg. De omstandigheid dat de betreffende bijlage niet door [gedaagde] voor akkoord geparafeerd of getekend is, heeft zij geen rechtsgevolgen aan verbonden. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat SOR een deel van de kosten voor de huismeester aan [gedaagde] mag doorbelasten.
2.8.
Het geschil tussen de partijen ziet in feite op de aanwezigheid van de huismeester in het complex. SOR heeft drie dagdelen doorbelast, maar volgens [gedaagde] was de huismeester slechts één dagdeel per week in het complex aanwezig. Ook werd de huismeester tijdens zijn vakanties en ziekteperiodes niet door een andere huismeester vervangen, aldus [gedaagde]. SOR heeft niet weersproken dat de huurders daarover hebben geklaagd.
2.9.
Bij de dagvaarding heeft SOR een uitdraai overgelegd van de agenda van de huismeester, waaruit blijkt dat hij in de periode vanaf 27 januari tot en met 28 februari 2020 ongeveer 3 dagdelen per week aan de Kruisnetlaan, waar het complex gelegen is, aanwezig was. Op basis van deze stukken, die zien op een beperkte periode van ongeveer één maand, kan de kantonrechter niet vaststellen of de huismeester gemiddeld drie dagdelen per week in het complex aanwezig is geweest.
2.10.
SOR krijgt de mogelijkheid om, zoals tijdens de zitting aangeboden, de agenda van heel 2020 te overleggen. De zaak wordt daartoe verwezen naar de rolzitting van 25 februari 2025. [gedaagde] krijgt daarna de gelegenheid om te reageren op het door SOR ingebrachte stuk.
2.11.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
dinsdag 25 februari 2025 om 11:30 uurom SOR in de gelegenheid te stellen om de in 2.10. genoemde stukken in het geding te brengen, waarna [gedaagde] daarop mag reageren;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
43416