ECLI:NL:RBROT:2025:3462

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
16 maart 2025
Zaaknummer
11158644 CV EXPL 24-15100
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over redelijk voorstel tot renovatie van een huurwoning

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 7 februari 2025 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen een verhuurder, [eiser], en een huurder, [gedaagde]. [Eiser] is eigenaar van een gebouw uit 1898 met drie huurwoningen, waarvan [gedaagde] er één huurt. [Eiser] heeft een renovatievoorstel gedaan aan [gedaagde], maar deze gaat daar niet mee akkoord. [Eiser] vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat het renovatievoorstel redelijk is en dat [gedaagde] zijn medewerking moet verlenen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de renovatiewerkzaamheden, zoals het installeren van een warmtepomp, het plaatsen van nieuwe kozijnen en het aanbrengen van isolatie, kwalificeren als renovatie in de zin van artikel 7:220 lid 2 BW. De rechter heeft geoordeeld dat de belangen van [eiser] bij de renovatie zwaarder wegen dan de bezwaren van [gedaagde]. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat het renovatievoorstel redelijk is en heeft [gedaagde] veroordeeld om de renovatie te gedogen en de woning tijdelijk te ontruimen indien nodig.

Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 733,71. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als [gedaagde] in hoger beroep gaat. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verhuurders om hun woningen te verduurzamen en de belangenafweging tussen verhuurder en huurder in het kader van renovaties.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11158644 CV EXPL 24-15100
datum uitspraak: 7 februari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats 1],
eiser,
gemachtigde: mr. A.G.A. van Rappard,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats 2],
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 10 juni 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, zowel mondeling als schriftelijk;
  • de spreekaantekeningen van [eiser];
  • de brief van deze rechtbank van 20 november 2024;
  • de aktes van [gedaagde] en [eiser].
1.2.
Op 8 november 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig: [eiser] en [naam 1] namens de beheerder, bijgestaan door de gemachtigde mr. A.P.A. van Rappard en kantoorgenoot mr. T.O. Jorissen. Ook waren aanwezig: [gedaagde], [naam 2] en [naam 3] met [naam 4].
1.3.
Na de zitting is de zaak enige tijd aangehouden voor schikkingsonderhandelingen, maar partijen zijn samen niet tot een oplossing gekomen.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiser] is eigenaar van [adres 1], een gebouw uit 1898 waarin drie huurwoningen zijn gelegen. [gedaagde] huurt een van deze woningen ([adres 2]). [eiser] heeft een voorstel gedaan aan [gedaagde] om de woning te renoveren, maar [gedaagde] gaat daar niet mee akkoord. [eiser] eist in deze procedure een verklaring voor recht dat sprake is van een redelijk renovatievoorstel en dat [gedaagde] daaraan zijn medewerking moet verlenen.
2.2.
[gedaagde] heeft bezwaar tegen de renovatie en vindt het voorstel van [eiser] niet redelijk. Samengevat voert hij aan dat de financiële gevolgen van de renovatie niet inzichtelijk zijn voor hem, met name de nieuwe maximale huurprijs. De nieuwe huurprijs staat ook niet in verhouding tot de vermeende besparing van energiekosten. Verder denkt [gedaagde] dat zijn woongenot door de aanpassingen juist omlaag gaat.
2.3.
[eiser] wordt in het gelijk gesteld. Hierna wordt toegelicht waarom.
Renovatiewerkzaamheden
2.4.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [gedaagde] zijn medewerking moet verlenen aan de door [eiser] beoogde werkzaamheden aan de woning. In het renovatievoorstel van 6 september 2023 en de aanvulling daarop van 25 januari 2024 heeft [eiser] voorgesteld de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  • het installeren van een (hybride) warmtepomp in combinatie met vloerverwarming, dan wel het plaatsen van een cv-ketel;
  • het plaatsen van nieuwe kozijnen met triple glass;
  • het aanbrengen van ventilatieroosters en valbeveiliging in de kozijnen;
  • het isoleren van vloeren, daken en gevels;
  • het uitbreiden en vervangen van de badkamer en het sanitair;
  • het uitbreiden en vervangen van de keuken;
  • het aanbrengen van geluidsisolatie in de muren, vloeren en plafonds;
  • het vervangen en uitbreiden van de elektrische installaties;
  • het installeren van een mechanisch ventilatiesysteem met warmteterugwinning;
  • het installeren van zonnepanelen.
2.5.
Dat deze werkzaamheden kwalificeren als renovatiewerkzaamheden, is door [gedaagde] niet weersproken. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat sprake is van renovatie zoals bedoeld in artikel 7:220 lid 2 BW. Nu alle werkzaamheden kwalificeren als renovatie en niet als dringende werkzaamheden in de zin van artikel 7:220 lid 1 BW, hoeft en zal het deel van de eis dat ziet op het gehengen en gedogen van
dringende werkzaamhedenniet (te) worden toegewezen.
Redelijk voorstel
2.6.
Voor het antwoord op de vraag of een huurder verplicht is een renovatie toe te staan, is van belang of het voorstel van de verhuurder redelijk is. Of dat zo is, hangt af van de belangen van partijen. Bij de afweging van deze belangen spelen alle relevante omstandigheden van het geval een rol, waaronder de aard van de renovatiewerkzaamheden, de noodzaak van medewerking hieraan door de huurder, de financiële consequenties voor de verhuurder wanneer de huurder niet meewerkt, de huurprijsverhoging en het al dan niet door de verhuurder aanbieden van vervangende woonruimte tijdens renovatiewerkzaamheden.
2.7.
[eiser] heeft aangegeven belang te hebben bij de renovatie van de woning, omdat het uitblijven daarvan hem beperkt in zijn exploitatiemogelijkheden, hem belemmert in het streven naar verduurzaming van het gebouw en het niet of vertraagd uitvoeren van de werkzaamheden voor hem tot misgelopen inkomsten kunnen leiden, dan wel hogere financieringslasten. Hij vindt ook dat hij een gerechtvaardigd belang heeft bij de verwezenlijking van zijn doelstelling om zijn eigendommen te verduurzamen. Het belang van [gedaagde] om de renovatie niet door te laten gaan is met name gelegen in zijn individuele wensen, bijvoorbeeld het behouden van de gaskachel en een gesloten indeling van de keuken.
2.8.
De kantonrechter oordeelt dat de belangen van [eiser] in deze situatie zwaarder wegen dan de belangen van [gedaagde] en er dus sprake is van een redelijk voorstel. De geëiste verklaring voor recht wordt daarom toegewezen op de wijze zoals vermeld in de beslissing van dit vonnis. [eiser] heeft er belang bij om zijn woningen onder meer aan de eisen van de huidige tijd te laten voldoen en te verduurzamen. Dat [gedaagde] de noodzaak daarvan niet ziet en ook de wens uit om bepaalde zaken, zoals de gesloten keuken en de gaskachel, te behouden, wegen niet op tegen dit belang van [eiser]. [eiser] mag als eigenaar van de woning verbeteringen doorvoeren en hierbij keuzes maken over bijvoorbeeld de indeling van de woning. Bij de belangenafweging weegt ook mee dat er geruime tijd geen groot onderhoud heeft plaatsgevonden in de woning, wat door [gedaagde] niet is weersproken. Dit onderstreept de noodzaak om bepaalde werkzaamheden op korte termijn te verrichten. Daarnaast weegt mee dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde] moet meewerken aan de ontruiming en in dit kader een wisselwoning in de buurt en de volledige verhuiskostenvergoeding in het voorstel heeft verwerkt.
2.9.
De bezwaren die [gedaagde] tegen de huurverhoging uit, maken dit oordeel niet anders. [gedaagde] geeft aan dat een huurverhoging redelijk is als bepaalde werkzaamheden zijn uitgevoerd, maar is bang dat de werkzaamheden die [eiser] wil uitvoeren voor hem niet het gewenste woongenot gaan geven. Dit weegt echter niet op tegen de belangen van [eiser] bij verduurzaming en het laten voldoen van de woning aan de eisen van de huidige tijd. Ook de stelling van [gedaagde] dat een mogelijke besparing op de energiekosten niet opweegt tegen de huurverhoging van € 389,67 maakt het voorgaande niet anders. Met deze opvatting miskent hij namelijk dat de werkzaamheden mede zijn gericht op het verhogen van het wooncomfort en niet alleen bedoeld zijn om de woning energiezuiniger te maken.
2.10.
Uit het voorgaande volgt dat het renovatievoorstel redelijk wordt geacht. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld om de renovatie te gehengen en te gedogen. Voor het geval [gedaagde] geen medewerking zou verlenen, heeft [eiser] belang bij zijn eis tot tijdelijke ontruiming van de woning. Ook dit deel van de eis wordt daarom toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
2.11.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde], omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiser] moet betalen op € 136,71 aan dagvaardingskosten, € 87,00 aan griffierecht, € 408,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 204,00) en € 102,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 733,71. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart voor recht dat het renovatievoorstel d.d. 6 september 2023, aangevuld door de brief d.d. 25 januari 2024, een redelijk renovatievoorstel inhoudt;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] de uitvoering van de voorgestelde renovatiewerkzaamheden te gehengen en te gedogen;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om de woning aan [adres 2] tijdelijk te ontruimen en te verlaten voor de duur dat en voor zover dit noodzakelijk is om de werkzaamheden te laten uitvoeren, voor het geval niet tijdig en vrijwillig medewerking wordt verleend aan de uitvoering van de voornoemde werkzaamheden;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 733,71;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en in het openbaar uitgesproken.
43416/64363