ECLI:NL:RBROT:2025:3471

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
C/10/687330 / HA RK 24-952
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelgeschil letselschade: Tijdigheid van verweerschrift en tegenverzoeken, deskundigenrapport niet bindend

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 12 maart 2025, betreft het een deelgeschil in het kader van letselschade na een verkeersongeval op 1 juli 2021. De verzoekende partij, Allianz Benelux N.V., heeft verzocht om te verklaren dat het deskundigenbericht van neuroloog [naam 1] niet als bindend uitgangspunt kan gelden in de schaderegeling. Allianz heeft de aansprakelijkheid voor de schade erkend, maar betwist de bindende kracht van het deskundigenrapport. De verwerende partij, [verweerder], heeft op zijn beurt verzocht om tussentijdse voorschotten op zijn schadevergoeding en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft de verzoeken van Allianz afgewezen en het verzoek van [verweerder] om vergoeding van buitengerechtelijke kosten gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelde dat het rapport van [naam 1] niet terzijde kan worden gesteld zonder zwaarwegende argumenten en dat de verzoeken van [verweerder] om voorschotten niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft de kosten van het deelgeschil begroot en Allianz veroordeeld tot betaling van een deel van de kosten aan [verweerder].

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/687330 / HA RK 24-952
Beschikking van 12 maart 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
ALLIANZ BENELUX N.V.,
te Brussel (België), kantoorhoudende te Rotterdam,
verzoekende partij,
hierna te noemen: Allianz,
advocaat: mr. N.C. Haase te Utrecht,
tegen
[verweerder],
te Veenendaal,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. A. Kara te Maastricht.

1.De zaak in het kort

1.1.
[verweerder] was op 1 juli 2021 betrokken bij een verkeersongeval en heeft sindsdien lichamelijke klachten. Bij dat ongeval was ook een verzekerde van Allianz betrokken. Allianz heeft namens haar verzekerde aansprakelijkheid voor de aan het ongeval toe te rekenen schade erkend.
1.2.
Deze procedure wordt gevoerd in het kader van de buitengerechtelijke onderhandelingen tussen partijen over de letselschade die [verweerder] door het ongeval lijdt. Om daar duidelijkheid over te krijgen heeft de rechtbank op een eerder verzoek van Allianz een voorlopig deskundigenbericht gelast en neuroloog [naam 1] (hierna ook: [naam 1] ) tot deskundige benoemd. Het deskundigenbericht van [naam 1] bracht partijen niet tot elkaar.
1.3.
In deze procedure wil Allianz dat de rechtbank vaststelt dat het rapport van [naam 1] niet als bindend uitgangspunt bij de schaderegeling tussen partijen geldt. [verweerder] verzet zich daartegen.
1.4.
[verweerder] wil zijnerzijds dat de rechtbank Allianz veroordeelt tot betaling van aanvullende tussentijdse voorschotten op zijn schade en zijn buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand. Ook wil [verweerder] dat Allianz kosten van de door hem ingeschakelde boekhoudster en registeraccountant betaalt. Allianz verzet zich daartegen.
1.5.
De rechtbank wijst het laatstgenoemde verzoek gedeeltelijk toe en de overige verzoeken af.
1.6.
Hierna worden het procesverloop, de feiten en de inhoud van het geschil nader omschreven en wordt het oordeel van de rechtbank toegelicht.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met 53 bijlagen,
  • de e-mail van mr. Kara van 24 oktober 2024, met onder meer een preliminair verzoek en bijlagen A tot en met H van [verweerder] ,
  • bijlage 54 van Allianz,
  • bijlagen I en K van [verweerder] ,
  • de brief van mr. Haase van 9 januari 2025, met de reactie van Allianz op het preliminair verzoek,
  • de e-mail van de rechtbank van 14 januari 2025, met de beslissing op het preliminair verzoek,
  • het verweerschrift tevens tegenverzoek,
  • de mondelinge behandeling van 21 januari 2025,
  • de pleitaantekeningen van Allianz.

3.De feiten

3.1.
Op 1 juli 2021 is een personenauto (Seat Alteca) op de snelweg A2 achterop de personenauto (een Mercedes) gereden die op dat moment door [verweerder] werd bestuurd (verder: het ongeval).
3.2.
De Seat Alteca was op basis van de Wet aansprakelijkheidsverzekeringen motorrijtuigen (WAM) bij Allianz verzekerd.
3.3.
Allianz heeft namens haar verzekerde de aansprakelijkheid voor de aan het ongeval toe te rekenen schade erkend.
3.4.
[verweerder] werkte als metselaar en was vroeger en ten tijde van het ongeval zelfstandige. Sinds 25 november 2018 drijft hij een eenmanszaak onder de naam [naam eenmanszaak] .
3.5.
[verweerder] woonde van 2010 tot november 2018 in België.
3.6.
In België heeft [verweerder] een onderneming gedreven onder de naam [naam onderneming] . Deze onderneming is op 22 november 2016 opgericht en is op 31 oktober 2018 failliet verklaard.
3.7.
[verweerder] heeft zich op 1 juli 2021 achtereenvolgens bij zijn huisarts en de spoedeisende hulp van het ziekenhuis Gelderse Vallei gemeld met onder meer nekpijn. Op de spoedeisende hulp zijn na onderzoek geen traumatische afwijkingen bij hem geconstateerd.
3.8.
Naast nekpijn ervaart [verweerder] na het ongeval hoofdpijn en pijn aan de linkerschouder, -bovenarm en -elleboog.
3.9.
Allianz heeft een schaderegelaar ingeschakeld die [verweerder] op 11 november 2021 heeft bezocht en daarover een rapport heeft uitgebracht.
3.10.
Op 8 maart 2022 sloten partijen een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van een kort geding dat [verweerder] tegen Allianz aanhangig had gemaakt. Daarin kwamen zij onder meer het volgende overeen:
“ [verweerder] zal binnen twee weken na heden aan Allianz een voorstel doen voor een neuroloog en de vraagstelling aan deze neuroloog. De medisch adviseur van Allianz zal binnen twee weken laten weten of hij hiermee kan instemmen. Bij een verschil van inzicht hierover zullen partijen ernaar streven om tot een oplossing te komen, zodat het medisch expertisetraject kan worden opgestart.”
3.11.
Op 1 september 2022 heeft [verweerder] opnieuw een kort geding tegen Allianz aanhangig gemaakt. In dat kort geding heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 27 september 2022 een vonnis gewezen. In dat vonnis is Allianz veroordeeld om bij wijze van een aanvullend voorschot op de schadevergoeding € 25.000 aan [verweerder] te betalen en is Allianz in de proceskosten veroordeeld.
3.12.
In opdracht van Allianz heeft [naam 2] , werkzaam bij Ongevallen Analyse Nederland, op basis van gegevens uit de Event Data Recorder van de Seat Areca een onderzoek verricht naar de impact (Delta-V) van het ongeval. In zijn rapport van 9 november 2022 staat, voor zover hier van belang:
“Uit de verrichte berekeningen volgt voor de Mercedes dan een delta v tussen 5,9 en 7,3 km/uur, met een bijbehorende gemiddelde voertuigversnelling tussen 1,4 en 2,1 g. De bestuurder bewoog ten opzichte van het interieur van het voertuig in eerste instantie naar (links)achter.”
3.13.
Op 20 januari 2023 heeft de rechtbank in de zaak tussen partijen op verzoek van Allianz een voorlopig deskundigenbericht bevolen en neuroloog [naam 1] tot deskundige benoemd.
3.14.
[naam 1] bracht op 23 mei 2023 zijn definitieve rapport uit. Hierin staat, voor zover hier van belang:
“[…]
Medische voorgeschiedenis
1993: spanningshoofdpijn
1998: klachten linkerhand na val
1999: tendomyogene klachten linkerschouder en knieën
1999-2000: maagklachten
2000: myogene rugklachten
2000: gebroken rechterbeen
2015: één consult bij huisarts in België in verband met klachten samenhangend met het overlijden van zijn vader
2020: hartinfarct waarvoor dotterprocedure (waardoor van mei tot september 2021 arbeidsongeschikt)
02.06.2021: licht in het hoofd; geen aanwijzingen voor cardiale problematiek
Hypertensie
ANAMNESE
Op 01.07.2021 werd de auto van betrokkene, die hij zelf bestuurde, op de snelweg aan de achterkant aangereden door een andere auto. […] Na het ongeval heeft hij zijn auto aan de kant gezet en is nog 10 minuten in zijn auto blijven zitten. Vervolgens heeft hij de formaliteiten met de tegenpartij afgehandeld. Hierna is hij direct naar zijn huisarts gereden, omdat hij pijn in zijn nek en in zijn borst had. […]
Huidige klachten en beperkingen
Momenteel heeft betrokkene nog steeds pijn in zijn nek en zijn linkerschouder. De pijn straalt uit naar het achterhoofd en naar de linker bovenarm tot aan de elleboog. Deze pijn is er voortdurend maar wisselt in intensiteit. […] Betrokkene heeft geen pijn in zijn onderarm en in zijn linkerhand. Hij heeft regelmatig een verdoofd gevoel in de tweede tot en met de vijfde vinger van de linkerhand. Hij heeft geen last van zijn linker duim. Betrokkene heeft regelmatige sombere buien en is gefrustreerd omdat hij niet meer kan werken en veel financiële zorgen heeft. Hij voelt zich 'in een gevangenis', omdat hij vanwege zijn pijn vrijwel niets meer kan doen.
[…]
Sociale anamnese
[…]
Betrokkene heeft sinds zijn 17e jaar in de bouw gewerkt, aanvankelijk in loondienst, maar sinds 2018 in een eigen bedrijf als metselaar. In de periode 2010-2018 werkte hij in België; hij vermeldt in deze periode slechts één keer een arts te hebben bezocht in verband met problemen in het kader van rouwverwerking na het overlijden van zijn vader. […]
Neurologisch onderzoek
[…] Betrokkene maakt een gedeprimeerde wat wanhopige indruk. Er zijn geen cognitieve functiestoornissen. […] De kracht in de individuele spieren van beide armen werd selectief getest en hierbij werden geen afwijkingen gevonden. De reflexen zijn symmetrisch opwekbaar. Ook de bicepspeesreflex is symmetrisch goed opwekbaar. […]
Onderzoek van de wervelkolom toont een geringe alzijdige bewegingsbeperking door actief spierverzet (pijn). De cervicale paravertebrale musculatuur en de musculus trapezius aan beide zijden zijn hypertoon en zijn pijnlijk bij palpatie. […]
Samenvattendworden er geen neurologische uitvalsverschijnselen gevonden en zijn er geen actuele klinische afwijkingen die passen bij een cervicale hernia nucleï pulposi (HNP).
[…]
BESCHOUWING
[…] Bij neurologisch onderzoek zijn er geen uitvalsverschijnselen, maar is er sprake van pijnlijke nek- en schouderspieren en zijn de bewegingen van de nek enigszins beperkt. De neuroloog [naam 3] kwam in januari 2022 tot dezelfde bevindingen.
Op een MRI-scan van de cervicale wervelkolom [de nek] is een hernia nucleï pulposus (HNP) te zien van de tussenwervelschijf op het niveau van de vijfde en de zesde nekwervel. Een HNP op dit niveau kan de zesde cervicale zenuwwortel [C6] beschadigen. […] Een HNP is vaak het gevolg van degeneratieve afwijkingen [slijtage] en kan in zeldzame gevallen het gevolg zijn van een trauma.
[…]
Het verzorgingsgebied van de zenuwwortel C6 met betrekking tot het registreren van gevoelsprikkels [dermatoom] betreft de duim en de wijsvinger en het aanliggende deel van de hand. Bij betrokkene straalt de pijn vanuit de nek uit tot aan de elleboog en niet tot in de onderarm en de hand. Er is derhalve geen uitstraling naar het dermatoom C6. Wanneer de wortel C6 beschadigd is, kan er een gevoelsstoornis in het verzorgingsgebied van deze zenuwwortel ontstaan; dit is bij betrokkene niet het geval. Bij uitval van de wortel C6 is de bicepspeesreflex vrijwel altijd verlaagd of afwezig; dit is bij betrokkene niet het geval.
Tenslotte kan er bij beschadiging van de wortel C6 krachtsverlies ontstaan in de spieren die door deze zenuwwortel worden aangestuurd; dit is bij betrokkene niet geval.
Ik kan de subjectieve gevoelsstoornissen in de vingers van de linkerhand niet goed verklaren
op basis van de HNP.
[…]
Met betrekking tot de oorzaak van de HNP bij betrokkene is een degeneratieve oorzaak het meest waarschijnlijk, enerzijds omdat dit verreweg de meest voorkomende oorzaak is, maar ook omdat er in de wervels zelf degeneratieve afwijkingen zichtbaar zijn op de CT-scan en de MRI-scan. Een traumatische oorzaak kan echter niet worden uitgesloten en er kan ook sprake zijn van een combinatie van de twee genoemde oorzaken.
De huidige klinische neurologische situatie van betrokkene past het beste bij een 'whiplash associated disorder type 2' (klachten van nekpijn, stijfheid en afwijkingen van de nek- en schoudermusculatuur zonder objectiveerbare neurologische afwijkingen). Het mechanisme van het ongeval (achteroprijding) past hier ook goed bij. De pijnklachten hebben een myogene origine en zijn het gevolg van de zwiepende beweging die betrokkene als gevolg van de botsing met zijn nek en bovenlichaam heeft gemaakt. De meeste whiplashklachten verdwijnen na verloop van tijd spontaan. Zoals het geval is bij betrokkene, is echter bij een deel (geschat wordt 40%) van de patiënten, die een whiplashtrauma hebben doorgemaakt, de kwaliteit van leven door bovengenoemde klachten verschijnselen (fors) verminderd, ook al zijn er 'aan de buitenkant' weinig afwijkingen te objectiveren. Hoe langer de pijn na het ongeval blijft bestaan des te groter is de kans dat er een chronisch pijnsyndroom ontstaat. Slechts de helft van de slachtoffers vermeldt na twee jaar (volledig) hersteld te zijn.
Er zijn aanwijzingen dat mensen na een whiplashongeval in psychisch opzicht kwetsbaarder zijn dan voorheen. Dit lijkt bij betrokkene ook het geval te zijn; hij heeft sombere buien en lijdt onmiskenbaar door de klachten die hij na het ongeval heeft ontwikkeld.
[…]
SAMENVATTING EN CONCLUSIE
Verkeersongeval d.d. 01.07.2021 waarna persisterende pijnklachten in de nek, het achterhoofd, de linkerschouder en de linker bovenarm. Bij neurologisch onderzoek worden geen afwijkingen gevonden met uitzondering van pijnlijke nek- en schoudermusculatuur. Op een MRI-scan van de nek is een hernia nucleï pulposus (HNP) zichtbaar. Gedurende de eerste maanden na het ongeval is er als gevolg van deze HNP mogelijk sprake geweest van pijnklachten die het gevolg waren van een radiculair syndroom C6 links, maar thans zijn hier geen aanwijzingen voor. Het huidige klinische beeld past het beste bij een whiplash associated disorder type 2. Er kan geen zekere uitspraak worden gedaan over de oorzaak van HNP; zowel een degeneratieve als een traumatische oorzaak of een combinatie van deze twee is mogelijk.
BEANTWOORDING VAN DE VRAGEN:
1.
DE SITUATIE MET ONGEVAL
Anamnese
Vraag a.Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze Behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), toonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby's, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?
Antwoord: […] Betrokkene was op 01.07.2021 het slachtoffer van een verkeersongeval waarbij zijn auto op de snelweg aan de achterkant werd aangereden. Hierna zijn er pijnklachten ontstaan in de nek, het achterhoofd, de linkerschouder en de linker bovenarm die er thans nog steeds zijn. Betrokkene werd behandeld door zijn huisarts, een fysiotherapeut, een specialist pijnbestrijding en een psycholoog. Hij werd tevens onderzocht door een neuroloog en een orthopedisch chirurg.
Betrokkene vermeldt vanwege de hevige pijn ernstig beperkt te zijn bij alle activiteiten waarbij hij zijn linkerarm moet gebruiken. Hij vermeldt zijn werk als metselaar niet meer te kunnen uitveren vanwege de pijn. Hij is ADL-zelfstandig. Hij voelt hij zich sociaal geïsoleerd en kan geen recreatieve activiteiten meer ontplooien.
Medische gegevens
Vraag b.Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van:
- de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied;
- de medische behandeling van het letsel van de onderzochte en het resultaat daarvan.
Antwoord:Er is geen medische voorgeschiedenis op neurologisch gebied ander dan (door de huisarts gedocumenteerde) spanningshoofdpijn in 1993 en myogene rugklachten bij overgewicht in 2000. Betrokkene is behandeld door zijn huisarts, een fysiotherapeut, een specialist pijnbestrijding en een psycholoog. Ondanks deze behandelingen ervaart hij nog steeds veel pijn en heeft hij regelmatig sombere buien.
Medisch onderzoek
Vraag c.Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel
hulponderzoek?
Antwoord:Zie het medisch rapport. Bij neurologisch onderzoek worden geen afwijkingen gevonden met uitzondering van pijnlijke nek- en schoudermusculatuur en een bewegingsbeperking van de nek. Op een MRI-scan van de nek is een hernia nucleï pulposus (HNP) zichtbaar. Op een CT-scan van de cervicale wervelkolom worden degeneratieve afwijkingen gevonden.
Consistentie
Vraag d.
Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
Antwoord:Er is naar mijn oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van betrokkene zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en mijn bevindingen bij neurologisch en aanvullende onderzoek. Er zijn geen uitvalsverschijnselen bij neurologisch onderzoek; deze werden bij eerder neurologisch onderzoek ook niet gevonden. De pijnklachten en bevindingen bij onderzoek passen bij een whiplash associated disorder type 2.
[…]
Diagnose
Vraag f.Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?
Antwoord:Zie de beschouwing. De diagnosen op neurologisch gebied luidt:
1) whiplash associated disorder type 2
2) mogelijk status na radiculair syndroom C6 links (zonder actuele klinische tekenen)
Er is geen differentiële diagnose
Beperkingen
Vraag g.
Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
Ingeval u op grond van de richtlijnen van uw beroepsvereniging geen beperkingen kunt vaststellen, wilt u dan de volgende vraag beantwoorden:
Welke klachten en afwijkingen bestaan op uw vakgebied naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn toestand sedert 12 juni 2006 tot heden, ongeacht of dit letsel c.q. deze klachten voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze klachten en afwijkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige? Kunnen de door onderzochte gestelde klachten door u worden bevestigd?
Antwoord:Er zijn geen neurologische uitvalsverschijnselen. Volgens de Nederlandse richtlijnen voor de bepaling van functieverlies en beperkingen bij neurologische aandoeningen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie kan er daarom geen sprake zijn van beperkingen die zijn veroorzaakt door een aandoening op neurologisch gebied.
Betrokkene heeft forse pijnklachten in zijn nek, achterhoofd, linkerschouder en linker bovenarm. Deze klachten zijn ontstaan na het ongeval d.d. 01.07.2021.
Op basis van de beschikbare medische informatie moet worden geconcludeerd dat betrokkene in de periode 2006 tot 01.07.2021 geen klachten had op neurologisch gebied. Dit wordt ook door betrokkene bevestigd.
Klachten zijn per definitie subjectief en laten zich daarom moeilijk met zekerheid bevestigen. Betrokkene heeft tegen mij echter dezelfde klachten geuit als beschreven in de medische correspondentie en zijn klachten passen bij een whiplash associated disorder type 2.
Medische eindsituatie
Vraag h.
Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
Antwoord:Er zijn thans geen neurologische uitvalsverschijnselen die geassocieerd zijn met het ongeval d.d. 01.07.2021 en ik verwacht niet dat deze in de toekomst nog zullen ontstaan. Indien er onverhoopt een nieuw radiculair syndroom zou ontstaan, is dit het meest waarschijnlijk het gevolg van de degeneratieve afwijkingen in de cervicale wervelkolom.
Ik kan niet uitsluiten dat de pijnklachten van betrokkene nog gunstig zouden kunnen reageren op een gericht revalidatieprogramma.
Vraag i.Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
Antwoord: De pijnklachten zouden kunnen verminderen onder invloed van een gericht
revalidatieprogramma.
Vraag j.Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel
verslechtering verwacht?
Antwoord:Dat hangt ervan af of en wanneer betrokkene een revalidatieprogramma volgt.
Vraag k.Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voorde beperkingen (als bedoeld in vraag lg)?
Antwoord:Er zijn geen beperkingen op neurologisch gebied. Indien betrokkene minder pijn zou ervaren, zou hij wellicht meer arbeid met zijn linkerarm kunnen verrichten.

2.DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL

[…]
Klachten, afwijkingen en beperkingen voor ongeval
Vraag a.Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?
Antwoord:Ik heb geen aanwijzingen dat betrokkene voor het ongeval d.d. 01.07.2021 reeds klachten en afwijkingen op neurologisch gebied had die hij thans nog steeds heeft.
[…]
Klachten, afwijkingen en beperkingen zonder ongeval
Vraag c.Zijn er daarnaast op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?
Antwoord:Zie de beschouwing. Het is niet mogelijk om vast te stellen of de HNP die zichtbaar is op de MRI er ook zou zijn geweest indien betrokkene het ongeval d.d. 01.07.2021 niet was overkomen. Het is mogelijk dat betrokkene pijnklachten heeft gehad die het gevolg waren van deze HNP, maar thans wordt het klinisch beeld gedomineerd door verschijnselen die passen bij een whiplash associated disorder type 2 en zijn er geen klinische aanwijzingen voor een radiculair syndroom dat wordt veroorzaakt door de HNP. Dit betekent dat er thans geen aanwijzingen zijn dat betrokkene op neurologisch
gebied klachten en afwijkingen heeft die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval hem niet was overkomen.
[…]
NADERE VRAAGSTELLING
Beantwoording van het bericht van KBS Advocaten d.d. 15.05.2023
Vraag 1U schrijft op p.9 van uw rapport dat de klinische neurologische situatie van betrokkene het best past bij een WAD II, dat het mechanisme van de aanrijding hier ook goed bij past en dat de (gestelde) pijnklachten het gevolg zijn van een 'zwiepende' beweging die betrokkene 'als gevolg van de botsing met zijn nek en bovenlichaam heeft gemaakt'.
Mr. Kara heeft u op 23 februari jl. het rapport van OAN toegezonden. Uit dit rapport blijkt dat er bij de aanrijding sprake was van een Delta-V van slechts 5,9 - 7,3 met een bijbehorende lage voertuigversnelling van 1,4 - 2,1 g. Is het bij een dergelijke lage impact wel juist om er van uit te gaan dat de nek en bovenlichaam van betrokkene een zwiepende beweging hebben gemaakt?
Antwoord:Ook bij een achteroprijding met een lage snelheid kan er een zwiepende beweging van het bovenlichaam ontstaan. Als neuroloog ben ik echter onvoldoende deskundig om in kwantitatieve zin te beoordelen welke snelheidsverandering of versnelling van invloed is op het ontstaan van klachten in het kader van een whiplash associated disorder. Er is echter wel literatuur waarin beschreven is dat ook na een achteroprijding met een lage
snelheid langdurige klachten in het kader van een WAD kunnen ontstaan [Wismans J.S.H.M. Whiplash bij verkeersongevallen: Inzichten vanuit de letselbiomechanica en de verkeersongevallenanalyse. PIV-Bulletin 2015-4.]. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Vraag 2Kunt u toelichten waar u op baseert dat betrokkene als gevolg van de aanrijding waarbij sprake was van een Delta-V van slechts 5,9 - 7,3 klachten zou hebben nu uit de Richtlijn Diagnostiek en Behandeling van mensen met Whiplash Associated Disorder 1/II van de NVvN blijkt dat het niet aannemelijk is dat een aanrijding met een Delta-V onder de 15 km/u (langdurige) gevolgen heeft https://www. neurologie.nl/wpcontent/
uploads/2021/10/2008-Richtlijn Whiplash.pdf (p.18):
Samengevat: op grond van onderzoeken met proefpersonen en praktijkervaringen met botsauto's zijn er sterke aanwijzingen dat een impactsnelheid tot circa 15 km/h geen gevolgen heeft.
Antwoord:Zie mijn antwoord op vraag 1. In het artikel van J.S.H.M. Wisman uit 2015 [...] Staat de volgende figuur: […]
Uit dit figuur, waarin de resultaten van 242 personen die het slachtoffer waren van een achteroprijding worden samengevat, blijkt dat een kleine verandering van snelheid door een achteroprijding bij een kleine minderheid langdurige klachten kan veroorzaken […]. Deze gegevens lijken betrouwbaarder dan gegevens die ontleend zijn uit experimenten met botsauto's. Als neuroloog kan ik de wetenschappelijke merites van dit artikel niet helemaal beoordelen, zodat ik deze vraag niet met zekerheid kan beantwoorden.
Vraag 3U kunt nu geen HNP meer vaststellen, maar er was wel sprake van een HNP. Het staat volgens u niet vast dat de HNP door de aanrijding zou zijn ontstaan maar u sluit het ook niet uit. Moet gezien de lage Delta-V niet de conclusie zijn dat het onaannemelijk is dat de HNP een gevolg is van de aanrijding nu er nauwelijks krachten op het lichaam van betrokkene hebben ingewerkt?
Antwoord:Er is een HNP zichtbaar op de MRI-scan van 03.11.2022. Ik kan echter geen klinische verschijnselen van een radiculair syndroom (meer) vaststellen. Ik ken geen medisch wetenschappelijke literatuur waarin het ontstaan van een cervicale HNP wordt gekoppeld aan de Delta-V bij een whiplash associated disorder. Zoals eerder vermeld is de kans dat de HNP is ontstaan als gevolg van het ongeval d.d. 01.07.2021 klein, maar niet uitgesloten.
Vraag 4Als de HNP géén ongevalsgevolg is, is het dan mogelijk dat de herstelde HNP toch zorgt voor aanhoudende pijnklachten in de nek, het achterhoofd, de
linkerschouder en de linker bovenarm? Wat de WAD II betreft zijn er immers ook geen medische afwijkingen als gevolg van de aanrijding vastgesteld en de HNP zorgde ook voor pijnklachten links?
Antwoord:Bij mijn neurologisch onderzoek kan ik geen klinische verschijnselen van een
radiculair syndroom C6 vaststellen Een cervicale HNP is vaak asymptomatisch, maar kan, bij compressie van een zenuwwortel, uitstralende pijn tot in het verzorgingsgebied van de gecomprimeerde zenuwwortel veroorzaken. Een cervicale HNP geeft geen geïsoleerde pijn in de nek, hoewel patiënten met een cervicale HNP wel vaak nekpijn hebben, maar deze pijn wordt niet veroorzaakt door compressie van een zenuwwortel, maar door degeneratieve afwijkingen in de cervicale wervelkolom. De pijn van betrokkene wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de WAD type 2.
Vraag 5Betrokkene is bekend met slijtage van de nek (C5-C6) en met tintelingen aan zijn linkerarm na hartproblemen. Kunt u gezien deze afwijkingen dan wel de diagnose van een WAD II stellen?
Antwoord:Slijtage in de nek is geen garantie dat er geen WAD type 2 kan ontstaan.
[…]
Vraag 7Is het gezien de slijtage C5-C6 aannemelijk dat betrokkene in de hypothetische situatie zonder aanrijding ook (als de HNP geen ongevalsgevolg is), of voor een tweede keer (als de HNP wel ongevalsgevolg was), een HNP zou hebben gekregen? Zo ja, zou uw antwoord op vraag 2C dan niet anders moeten luiden?
Antwoord:Ik kan n.a.v. deze vraag niets toevoegen aan mijn antwoord op vraag 2C. Zie ook het antwoord op vraag lh.
Vraag 8In het geval u de vorige vraag niet bevestigend beantwoordt. U heeft bij uw antwoord op vraag 2C geantwoord dat 'er geen aanwijzingen zijn dat betrokkene op neurologisch gebied klachten en afwijkingen heeft die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen zijn ontstaan, als het ongeval hem niet was overkomen'. Nu er geen neurologische afwijkingen zijn die de gestelde persisterende pijnklachten in de nek, het achterhoofd, de linkerschouder en de linker bovenarm kunnen verklaren, had u dan niet moeten antwoorden dat er ook nu na de aanrijding geen klachten of
afwijkingen op uw vakgebied zijn en dat u de vraag niet kunt beantwoorden?
Antwoord:Ik kan n.a.v. deze vraag niets toevoegen aan mijn antwoord op vraag 2C. Er zijn geen neurologische uitvalsverschijnselen bij neurologisch onderzoek, maar er zijn wel afwijkingen die het gevolg zijn van WAD type 2 (bewegingsbeperking van de cervicale wervelkolom en hypertone cervicale paravertebrale en trapezius musculatuur)
Vraag 9U heeft in uw rapport genoteerd dat betrokkene door de aanrijding in psychisch opzicht kwetsbaarder is dan daarvoor. Graag verneemt Allianz van u waar u dat op baseert omdat er geen informatie voorhanden is over de pre-existente mentale status van betrokkene?
Antwoord: Ik heb bedoeld te zeggen dat mensen na een whiplashongeval in psychisch opzicht kwetsbaarder zijn dan voorheen. Betrokkene heeft sombere buien en heeft psychische klachten gekregen hij na het ongeval d.d. 01.07.2021. Uit de medische informatie blijkt niet dat betrokkene voor het ongeval psychisch kwetsbaar was.
[…]”
3.15.
Allianz heeft het geanonimiseerde rapport van [naam 1] laten beoordelen door neuroloog [naam 4] (hierna: [naam 4] ), die op 29 augustus 2023 een rapport van zijn bevindingen uitbracht.
3.16.
In opdracht van Allianz heeft de bedrijfseconoom [naam 5] van [naam bureau] (verder: [naam 5] ) een bedrijfseconomische analyse verricht van de onderneming van [verweerder] en Allianz geadviseerd over het (verlies van) verdienvermogen van [verweerder] in de periodes voor en na het ongeval op 1 juli 2021. Hij bracht op 24 maart 2023 zijn eerste rapport uit. Daarin verzocht hij Allianz om voor een adequate beoordeling van de schade wegens verlies van arbeidsvermogen van [verweerder] stukken op te vragen, waaronder:
  • jaarrekeningen van de eenmanszaak [naam eenmanszaak] 2021 en (zodra beschikbaar) 2022,
  • aangiftes en aanslagen IB 2021 en (zodra beschikbaar) 2022,
  • alle inkoopfacturen met betrekking tot het werk door derden in 2020,
  • aangiftes omzetbelasting met betrekking tot het eerste tot en met vierde kwartaal van de jaren 2019 en 2022.
3.17.
Met een brief van 19 april 2023 heeft (de advocaat van) Allianz het rapport van [naam 5] aan (de advocaat van) [verweerder] gezonden en hem om onder meer gevraagd de door [naam 5] gevraagde stukken aan te leveren en diverse vragen van Allianz te beantwoorden.
3.18.
In opdracht van [verweerder] heeft de registeraccountant [naam 6] (verder: [naam 6] ) een rapport opgesteld over de verdiensten van [verweerder] . Daarvoor heeft [naam 6] de financiële gegevens van 1 januari 2021 tot 1 mei 2023 onderzocht zoals deze verwerkt zijn door het administratiekantoor Schipper & Co. Op 18 mei 2023 bracht [naam 6] zijn rapport van feitelijke bevindingen uit.
3.19.
[naam 7] (verder: [naam 7] ) is als boekhoudster werkzaam bij Schipper & Co. Op 25 juli 2023 zond zij diverse e-mails aan mr. Kara, waarin zij vragen van Allianz beantwoordde. Ook stuurde zij daarbij financiële stukken toe, waaronder de aangiftes van [verweerder] voor de inkomstenbelasting over de jaren 2021 en 2022 en jaarrekeningen van [naam eenmanszaak] over die jaren. Deze e-mails zijn doorgestuurd naar Allianz.
3.20.
Naar aanleiding van de nieuw ontvangen stukken van [naam 6] en [naam 7] bracht [naam 5] op 12 juni 2023 en 31 augustus 2023 een nader rapport uit.
3.21.
Vanaf augustus 2024 volgt [verweerder] op kosten van Allianz een multidisciplinair traject bij DBC.
3.22.
Tot op heden heeft Allianz in totaal € 92.710 aan voorschotten op de letselschade van [verweerder] betaald. Daarnaast heeft Allianz € 18.208,80 aan voorschotten op de buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand van [verweerder] betaald, waarvan € 3.000 als voorschot op de kosten van dit deelgeschil.

4.De verzoeken en verweren

4.1.
Allianz verzoekt de rechtbank – samengevat – om voor recht te verklaren dat het rapport van [naam 1] niet als bindend uitgangspunt in de schaderegeling tussen Alianz en [verweerder] kan gelden. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft Allianz dit verzoek aangevuld met een subsidiair verzoek om vragen aan [naam 1] te mogen voorleggen.
4.2.
[verweerder] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek van Allianz en maakt bezwaar tegen de aanvulling op het verzoek.
4.3.
Op zijn beurt verzoekt [verweerder] de rechtbank – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Allianz te veroordelen om aan [verweerder] een tussentijds voorschot van € 30.000 en aan de advocaat van [verweerder] een tussentijdse voorschot van € 20.000 te betalen;
II. Allianz te veroordelen om de kosten van mevrouw [naam 7] te betalen;
III. Allianz te veroordelen om de kosten van [naam 6] te betalen;
IV. Allianz te veroordelen in de werkelijke proceskosten en subsidiair de kosten van het
tegenverzoek.
4.4.
Allianz verzet zich tegen toewijzing van de verzoeken van [verweerder] .

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank laat het door Allianz ter zitting gedane aanvullend verzoek onbesproken. Allianz heeft pas aan het slot van de mondelinge behandeling haar aanvullend verzoek om nadere vragen aan [naam 1] voor te leggen gedaan. [verweerder] heeft zich daarom niet adequaat tegen die aanvulling kunnen verdedigen. Daarnaast is niet duidelijk welke vragen Allianz aan [naam 1] zou willen voorleggen.
De ontvankelijkheid van de verzoeken in het algemeen
5.2.
De verzoeken van beide partijen berusten op artikel 1019w Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
5.3.
Het verzoek van Allianz betreft de vraag of het rapport van [naam 1] als bindend uitgangspunt bij de verdere schadeafwikkeling kan gelden. In het tegenverzoek van [verweerder] vraagt [verweerder] Allianz tot betaling van aanvullende voorschotten op zijn letselschade en buitengerechtelijke kosten te veroordelen.
5.4.
Een beslissing over deze verzoeken kan een bijdrage leveren aan het vlottrekken van de onderhandelingen die uiteindelijk zouden kunnen leiden tot een vaststellingsovereenkomst. Daarom kunnen de beide verzoeken in het kader van een deelgeschil als bedoeld in artikel 1019w Rv in behandeling worden genomen.
Het verzoek van [verweerder] : is tijdig ingediend?
5.5.
Allianz stelt dat het tegenverzoek van [verweerder] buiten beschouwing moet blijven, omdat het veel later is ingediend dan de in de oproep aan partijen vermelde termijn van twee weken voor de mondelinge behandeling. Het verweerschrift tevens tegenverzoek is namelijk (in de middag van) 17 januari 2025 ingediend. Dat is ook zo laat, dat het tegenverzoek als in strijd is met de goede procesorde niet in behandeling mag worden genomen, aldus Allianz.
5.6.
De rechtbank volgt Allianz hierin niet. In de wet is bepaald dat een verweerschrift tot de aanvang van de mondelinge behandeling kan worden ingediend (art. 282 lid 1 Rv). Omdat een tegenverzoek in een verweerschrift moet worden vervat (art. 282 lid 4 Rv) geldt dat ook voor een tegenverzoek. De inhoud van de oproep die de rechtbank aan partijen zond brengt daar geen verandering in. De rechtbank kan namelijk de wettelijke regeling niet ter zijde stellen en doet daarom in de oproepbrief slechts het verzoek om alle stukken uiterlijk twee weken voor de mondelinge behandeling toe te zenden. Het later indienen van een verweerschrift tevens tegenverzoek kan onder omstandigheden in strijd komen met de goede procesorde, zodat aan verzoeker een nadere termijn moet worden gegeven om op het tegenverzoek te kunnen reageren. Dat is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet nodig. Allianz heeft in haar pleitaantekeningen en ter zitting inhoudelijk uitvoerig op het verweerschrift gereageerd en niet gebleken is dat zij in haar verdediging is benadeeld.
Het rapport van [naam 1]
5.7.
Allianz legt aan haar verzoek om voor recht te verklaren dat het rapport van [naam 1] in de schaderegeling tussen partijen niet als bindend uitgangspunt kan gelden ten grondslag dat er zwaarwegende en/of steekhoudende bezwaren tegen dat rapport bestaan. Zij verwijst naar het rapport van [naam 4] en heeft – samengevat – de volgende bezwaren tegen het rapport van Kappelle:
anders dan [naam 1] concludeert zijn er diverse inconsistenties;
de diagnose Whiplash Associated Disorder type 2 had niet gesteld mogen worden;
[naam 1] stelt ten onrechte geen differentiaaldiagnose;
het is onduidelijk wat de methode van onderzoek is geweest die de conclusie van [naam 1] rechtvaardigt dat er geen cognitieve stoornissen zijn;
uit het rapport wordt niet duidelijk waar [naam 1] de medische voorgeschiedenis van [verweerder] vanaf 1993 op heeft gebaseerd;
[naam 1] doet uitspraken die buiten zijn bevoegdheid liggen;
de door [naam 1] gebruikte literatuur is (te) oud en gedateerd;
Dit alles leidt ertoe dat het rapport van [naam 1] niet voldoet aan de vereisten in de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage van de NVMSR, aldus Allianz.
5.8.
[verweerder] spreekt dat tegen en voert aan dat aan de kritiek van [naam 4] om de volgende redenen voorbij moet worden gegaan. Alllianz heeft aanvankelijk [naam 4] als deskundige voorgesteld. [verweerder] had tegen benoeming van [naam 4] bezwaren, voornamelijk omdat [naam 4] bekend staat als een aanhanger van “geen objectiveerbaar letsel dan ook geen whiplash”. Omdat partijen het niet eens konden worden over de persoon van de deskundige heeft de rechtbank uiteindelijk [naam 1] als deskundige benoemd. Voorts moet aan de kritiek van [naam 4] worden voorbij gegaan omdat hij [verweerder] niet heeft onderzocht en veel kritiek geeft op het rapport van [naam 1] zonder dat hij [naam 1] de gelegenheid heeft geboden een weerwoord daarop te geven. Om die gelegenheid alsnog te geven is het nu, aldus [verweerder] , te laat.
5.9.
De rechtbank is van oordeel dat de bezwaren die Allianz tegen het rapport van [naam 1] aanvoert, niet aanstonds zodanig zwaarwegend zijn dat ook zonder weerwoord van [naam 1] kan worden vastgesteld dat zijn rapportage ondeugdelijk is en daarom terzijde moet worden gesteld. Het verzoek van Allianz wordt dus door de rechtbank afgewezen. De rechtbank licht dit oordeel toe als volgt.
5.10.
De enkele omstandigheid dat [verweerder] eerder [naam 4] als te benoemen deskundige heeft afgewezen, levert geen grond op om aan de door Allianz gemaakte bezwaren en het rapport van [naam 4] voorbij te gaan. Het stond Allianz vrij om
[naam 4] als partijdeskundige in te schakelen en hem het geanonimiseerde rapport van [naam 1] voor te leggen om haar standpunten te kunnen onderbouwen.
5.11.
[naam 1] heeft zijn deskundigenbericht in opdracht van de rechtbank uitgebracht nadat partijen met het oog op de afwikkeling van de schade waren overeengekomen dat zij een neuroloog als deskundige zouden inschakelen. Omdat partijen het niet eens konden worden over de persoon van de deskundige heeft uiteindelijk de rechtbank in het kader van het door Allianz gevraagde voorlopig deskundigenbericht [naam 1] als deskundige benoemd. Partijen zijn dus bij de formulering van de vragen aan de deskundige en de wijze van uitvoering van diens onderzoek betrokken geweest en hebben op de conceptrapportage van de deskundige opmerkingen kunnen maken en vragen kunnen stellen, waarop de deskundige heeft gereageerd.
5.12.
Gelet op deze wijze van totstandkoming van het deskundigenbericht behoren de bevindingen van [naam 1] in beginsel tot uitgangspunt te worden genomen bij de afwikkeling van de schade. Voor een uitzondering op dat beginsel is slechts plaats als daarvoor zwaarwegende argumenten zijn. Zulke zwaarwegende argumenten kunnen bijvoorbeeld zijn dat de uitgebrachte rapportage niet voldoet aan de elementaire eisen van deugdelijkheid, het deskundigenrapport intern inconsistent of onbegrijpelijk is, in het deskundigenrapport zonder grond en/of om onduidelijke redenen relevante beschikbare informatie wordt genegeerd, in het deskundigenrapport niet wordt gereageerd op door partijen gestelde vragen, het deskundigenrapport logische denkfouten bevat, of als de rapportage op partijdige wijze tot stand is gekomen.
5.13.
Niet ter discussie staat dat [naam 1] zijn werk onafhankelijk en onpartijdig heeft uitgevoerd. Ook staat niet ter discussie dat [naam 1] op zijn vakgebied, als hoogleraar neurologie, deskundig is. Vooralsnog mag dan ook worden aangenomen dat het rapport van [naam 1] gefundeerd is op een deskundige, mede door ervaring gestaafde, beoordeling.
5.14.
Over de door Allianz naar voren gebrachte kritiek oordeelt de rechtbank als volgt. Zij bespreekt die kritiek aan de hand van de in overweging 5.7 vermelde indeling.
a. Inconsistenties?
5.15.
Allianz stelt dat sprake is van twee inconsistenties in de anamnese van het rapport van [naam 1] . De eerste inconsistentie zou zijn dat [verweerder] tegen [naam 1] heeft gezegd dat hij na de aanrijding veel financiële zorgen heeft, terwijl hij tegen de schaderegelaar van Allianz heeft gezegd dat hij geen financiële zorgen heeft.
5.16.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een inconsistentie waarover [naam 1] zich in zijn rapport zou hebben moeten uitspreken, nog daargelaten dat de verklaringen van [verweerder] over zijn financiële situatie zouden zijn afgelegd tegen de schadebehandelaar van Allianz en/of de bij de schaderegeling betrokken arbeidsdeskundige van Allianz en [naam 1] niet gehouden is om deze in zijn beoordeling te betrekken, voor zover zij al relevant zouden zijn voor de vragen die hij als deskundige moest beantwoorden.
5.17.
De tweede inconsistentie in de anamnese bestaat volgens Allianz hierin dat [verweerder] na de aanrijding tegen de huisarts heeft geklaagd over pijn in de nek en buik, terwijl hij tegen [naam 1] heeft verklaard dat hij na de aanrijding pijn had in de nek en borst.
5.18.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook op dit punt geen sprake van een inconsistentie waarover [naam 1] zou hebben moeten rapporteren, laat staan dat het niet als zodanig vermelden van het verschil in de beide verklaringen van [verweerder] tot ondeugdelijkheid van het rapport van [naam 1] zou moet leiden.
5.19.
Volgens Allianz zijn er ook inconsistenties in de door [verweerder] gestelde klachten, afwijkingen en beperkingen. Anders dan hij in schaderegeling heeft aangegeven heeft [verweerder] , aldus Allianz, bij [naam 1] tijdens de anamnese niet geklaagd over beperkingen met lopen, zitten en bewegen. Volgens [naam 4] zijn die klachten niet te verklaren vanuit de neurologische bevindingen en kan hij deze evenmin rijmen met de diagnose van [naam 1] en laat [naam 1] dit (ten onrechte) onbesproken.
5.20.
Ook dit bezwaar is van onvoldoende gewicht. [naam 1] heeft op basis van eigen onderzoek conclusies getrokken. Hij behoefde in zijn rapport er geen rekenschap van te geven dat [verweerder] bij de anamnese niet heeft geklaagd over de genoemde klachten en beperkingen en of deze al dan niet te rijmen zijn met de gestelde diagnose.
5.21.
In navolging van [naam 4] acht Allianz het verder opmerkelijk dat [verweerder] over een verdoofd gevoel spreekt in de tweede tot en met vijfde vinger van de linkerhand, terwijl dergelijke klachten “niet te verwachten” zijn bij een HNP (hernia nucleï pulposi) op het niveau C5-C6 zoals bij [verweerder] vastgesteld. Allianz merkt nog op dat [naam 1] het voorgaande ook constateert, maar dat hij desondanks van mening is dat geen sprake is van enige inconsistentie.
5.22.
Ook deze kritiek is naar het oordeel van de rechtbank niet steekhoudend. [naam 1] heeft gemeld dat hij de subjectieve gevoelsstoornissen in de vingers van de linkerhand van [verweerder] niet goed kan verklaren op basis van de HNP. Dat hij daar niet expliciet de conclusie aan verbindt dat er sprake is van een inconsistentie is onvoldoende om zijn rapport ondeugdelijk te vinden.
5.23.
Allianz voert aan dat [naam 4] opmerkt dat de behandelend neuroloog, [naam 3] , bij onderzoek van [verweerder] een normale beweeglijkheid van de nek heeft geconstateerd, terwijl [naam 1] bij onderzoek een bewegingsbeperking van de wervelkolom vaststelde en dat [verweerder] bij [naam 1] repte van pijnklachten en [naam 1] een hypertonie van spieren in de nek zag. Volgens [naam 4] is, aldus Allianz, sprake van een inconsistentie en valt niet in te zien dat bewegingsbeperking, pijnklachten en hypertonie die [naam 1] vermeldde, als een gevolg van de aanrijding kunnen worden beschouwd omdat deze bevindingen voor het onderzoek van [naam 1] niet zijn gedaan.
5.24.
Het is de rechtbank niet duidelijk waarom [naam 1] , als hij andere dingen heeft gezien dan [naam 3] , tot andere conclusies had moeten komen dan hij heeft gedaan. Uit zijn rapport blijkt overigens dat [naam 1] meent dezelfde bevindingen te doen als [naam 3] . Dat [naam 4] van mening is dat [naam 1] en [naam 3] van elkaar afwijkende bevindingen hebben gedaan, maakt nog niet dat dat zo is, maar ook niet dat de rapportage van [naam 1] een fundamentele fout zou bevatten. Het gaat hier om een kwalificaties van bevindingen en om interpretaties van die kwalificaties, die op medisch terrein gelegen zijn. Zonder de visie van [naam 1] daarover te vernemen, is voor de rechtbank niet vast te stellen dat deze bevindingen en kwalificaties niet door de beugel zouden kunnen. Aan [naam 1] zou op dit punt om een nadere toelichting kunnen worden gevraagd. De deelgeschilprocedure is daarvoor echter niet de geëigende procedure. Een deelgeschilprocedure is bedoeld om juridische en/of feitelijk overzichtelijke en direct te beslissen geschilpunten te beslechten. Zij leent zich er daarom niet voor om een benoemde deskundige nadere vragen te stellen of om de deskundige nader te laten reageren op de door een partij geuite bezwaren of opmerkingen op zijn rapport. De procedure die tot de benoeming van [naam 1] heeft geleid, de voorlopige deskundigenberichtprocedure, is met het uitbrengen van de definitieve rapport van [naam 1] in beginsel tot een einde gekomen. In deze deelgeschilprocedure kan die procedure ook niet worden “heropend”. De rechtbank kan op grond van artikel 194 Rv aan de deskundige opdracht geven om een nader bericht uit te brengen of de deskundige verhoren. Dat moet dan echter in een bodemprocedure worden gedaan. In een bodemprocedure kunnen partijen in de gelegenheid worden gesteld om op nadere informatie van de deskundige te reageren en kan, zo dat gewenst wordt geacht, verdere expertise of een contra-expertise worden uitgevoerd. Een dergelijke gang van zaken strookt niet met de aard van de deelgeschilprocedure. Het staat beide partijen vrij een bodemprocedure te entameren. Partijen kunnen er ook voor kiezen om in gezamenlijk overleg aanvullende vragen aan [naam 1] voor te leggen, maar dat zal dan buiten de rechtbank om moeten gaan.
5.25.
Een andere inconsistentie bestaat volgens Allianz naar het oordeel van [naam 4] hierin dat opvallend is dat [verweerder] tijdens de anamnese tegen [naam 1] heeft gezegd dat hij eind juli 2021 naar Turkije is gegaan, terwijl in een brief van de huisarts staat geschreven dat [verweerder] medio september 2021 naar Turkije is gegaan.
5.26.
Deze kritiek snijdt geen hout. [naam 1] vat de brief van de huisarts van 28 september 2021 slechts niet geheel juist samen. In de brief van de huisarts staat niet dat [verweerder] medio september 2021 naar Turkije is gegaan, maar alleen dat [verweerder] “(…) zich op 14 september en 22 september bij ons [heeft] gemeld, waarbij hij aangaf dat in Turkije […] een cervicale HNP geconstateerd zou zijn.” De niet geheel juiste samenvatting van de brief van de huisarts maakt de rapportage van [naam 1] nog niet ondeugdelijk of inconsistent.
5.27.
Volgens [naam 4] zijn er, aldus Allianz, ook nog een ander soort inconsistenties te vinden in het rapport van [naam 1] . Zo acht [naam 4] het niet juist dat [naam 1] de verhoogde spierspanning in de nek relateert aan de door [verweerder] gemelde klachten in de linkerarm. Zonder medische afwijkingen die de gestelde klachten kunnen verklaren, is dat volgens [naam 4] niet juist. Deze kritiek leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat het rapport van [naam 1] ondeugdelijk is. [naam 4] huldigt klaarblijkelijk een ander medisch oordeel dan [naam 1] , die de beperkingen in de activiteiten met de linkerarm wel kan rijmen met de andere bevindingen. Dat andere oordeel van [naam 4] is onvoldoende om het rapport van [naam 1] als ondeugdelijk te kwalificeren. Dat is pas het geval als het oordeel van [naam 1] naar algemene medisch aanvaarde inzichten niet te volgen of onvoldoende onderbouwd is. Gesteld noch gebleken is dat het oordeel van [naam 1] naar die maatstaf tekortschiet.
b. Diagnose Whiplash Associated Disorder type 2 had niet gesteld mogen worden
5.28.
[naam 4] ziet, aldus Allianz, verder een inconsistentie in de door [naam 1] gestelde diagnose Whiplash Associated Disorder type 2 (WAD II), omdat deze diagnose afwijkt van de diagnose die in de behandelend sector is gesteld. Volgens [naam 4] mag [naam 1] wel een andere diagnose (dan de behandelend sector, in dit geval neuroloog [naam 3] ) stellen, maar dan moet hij dat wel goed onderbouwen. [naam 4] vindt ook dat de diagnose WAD II niet gesteld mag worden, omdat [verweerder] klachten heeft aan de linkerzijde van zijn lichaam, terwijl bij WAD II dubbelzijdige klachten horen. Daarbij wordt opgemerkt dat bij de door [naam 1] geconstateerde bewegingsvrijheid, pijnklachten en hypertonie eveneens dubbelzijdige klachten horen.
5.29.
De rechtbank kan niet op basis van de enkele andere opinie van [naam 4] aannemen dat de rapportage van [naam 1] op het onderhavige punt een fundamentele fout bevat. In deze deelgeschilprocedure kan daarom niet worden geconcludeerd dat het rapport van [naam 1] terzijde geschoven moet worden.
5.30.
De deelgeschilprocedure is voor het stellen van nadere vragen aan [naam 1] , zoals hiervoor al overwogen, niet de geëigende procedure. Mogelijk kan het noodzakelijk worden geacht in de bodemprocedure op dit punt nadere vragen aan [naam 1] te stellen. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen in overweging 5.24 slot is opgemerkt. Dit laat onverlet dat partijen in onderling overleg aan [naam 1] kunnen vragen om een nadere toelichting op zijn diagnose te geven en in te gaan op de stelling dat door de behandelend neuroloog een andere diagnose is gesteld en of [naam 1] daarvan bewust afstand neemt.
c. Differentiaal diagnostische overwegingen
5.31.
[naam 4] vindt het, aldus Allianz, bezwaarlijk dat [naam 1] geen differentiële diagnose geeft, waar artikel 2.2.14 van de Richtlijn medische specialistische rapportage van de NVMSR bepaalt dat waar nodig een differentiaaldiagnostische overweging wordt gegeven. Daarbij meldt Allianz dat [naam 4] heeft opgemerkt dat de diverse door [verweerder] gemelde pijnklachten, te weten respectievelijk de linkszijdige klachten, de nekklachten, de schouderpijn en de hoofdpijnklachten diverse andere oorzaken kunnen hebben dan het ongeval, namelijk respectievelijk: overbelasting, artrose van de kleine gewrichtjes en een vernauwing in de nek, beschadiging van de kop van de schouder, de vroeger door [verweerder] uitgevoerde werkzaamheden als voeger en metselaar.
5.32.
Ook op basis van alleen deze kritiek, zonder de visie van [naam 1] daarover te vernemen, kan de rechtbank niet tot de conclusie komen dat diens rapport een fundamentele fout bevat. Het genoemde artikel 2.2.14 van de bedoelde Richtlijn bepaalt dat een differentiaaldiagnose “waar nodig” wordt gegeven en de rechtbank beschikt niet over de medische expertise om te kunnen beoordelen of aan die voorwaarde is voldaan. Ook op dit punt zou [naam 1] om een nadere toelichting kunnen worden gevraagd, maar de deelgeschilprocedure is daarvoor niet de geëigende procedure. De rechtbank verwijst op dit punt naar hetgeen in de overwegingen 5.24 slot en 5.30 is opgemerkt.
d. Methode van vaststelling dat [verweerder] geen cognitieve stoornissen heeft
5.33.
Allianz stelt dat [naam 4] heeft opgemerkt dat [naam 1] in zijn rapport vermeldt dat er geen cognitieve stoornissen zijn, terwijl het onduidelijk is wat de methode van onderzoek is geweest die deze conclusie van [naam 1] rechtvaardigt. Volgens Allianz voldoet die conclusie daarom niet aan de eis van toetsbaarheid.
5.34.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier geen sprake van een zwaarwegend bezwaar op grond waarvan het rapport van [naam 1] terzijde moet worden gesteld. De enkele omstandigheid dat [naam 1] in zijn rapport niet heeft vermeld waarop hij de conclusie van het ontbreken van cognitieve stoornissen bij [verweerder] heeft gebaseerd, tast de deugdelijkheid van de overige bevindingen en beoordelingen in het rapport niet aan.
e. Medische voorgeschiedenis
5.35.
Op het punt van de toetsbaarheid klaagt Allianz er ook over dat [naam 1] niet duidelijk maakt waarop hij een beschrijving van de medische voorgeschiedenis van [verweerder] vanaf 1993 heeft gebaseerd, aangezien [naam 1] volgens zijn rapport tijdens zijn onderzoek beschikte over medische informatie die dateert van 18 mei 2020 tot en met 9 mei 2023. Aldus staat volgens Allianz vast dat [naam 1] de medische voorgeschiedenis heeft gebaseerd op louter de anamnese, wat volgens Allianz in een aansprakelijkheidszaak als deze niet acceptabel is. Naar het oordeel van [naam 4] zou [naam 1] hebben moeten trachten aanvullende informatie te verkrijgen, aldus Allianz.
5.36.
De rechtbank volgt Allianz niet in deze kritiek. In zijn rapport heeft [naam 1] vermeldt dat hij voor zijn onderzoek de beschikking had over de “brief d.d. 28-09-2021 met huisartsjournaal van huisartspraktijk Van Dijken”. Het huisartsjournaal dat zich bij die brief bevindt bevat de in het rapport van [naam 1] vermelde medische informatie over de jaren 1993 t/m 2000 (zie bijlage 7 bij het verzoekschrift). In zijn rapport schrijft [naam 4] ook dat het huisartsdossier vanaf 20-10-1970 t/m 13-09-2004 bekend is. Verder staat in het rapport van [naam 1] (onder de sociale anamnese) dat [verweerder] heeft vermeld dat hij in de periode 2010-2018 waarin hij in België werkte slechts één keer de huisarts heeft bezocht in verband met problemen in het kader van de rouwverwerking na het overlijden van zijn vader. Dat geen andere medische informatie over de periode 2004 tot mei 2020 beschikbaar is, kan [naam 1] niet worden tegengeworpen. [naam 1] had naar het oordeel van de rechtbank niet de plicht om zelfstandig op onderzoek uit te gaan en uit te zoeken waarom hij niet beschikt over medische gegevens in de periode 2004 tot mei 2020. Daarbij komt dat [naam 1] in zijn antwoord op vraag 1f heeft vermeld dat hij zich baseerde op de beschikbare medische informatie.
f. Beoordeling psychische toestand van [verweerder]
5.37.
Allianz klaagt erover dat [naam 1] heeft genoteerd dat [verweerder] sombere buien heeft en onmiskenbaar lijdt door de klachten die hij na het ongeval heeft ontwikkeld. Volgens [naam 4] is dit niet in lijn met de eis van deskundigheid zoals geformuleerd door de NVMSR. Ook dit bezwaar vindt de rechtbank onvoldoende zwaarwegend. Niet gesteld en ook niet gebleken is namelijk dat die constatering en opmerking van [naam 1] invloed heeft gehad op zijn beoordeling van de klachten van [verweerder] .
g. Verouderde literatuur
5.38.
Onder verwijzing naar het rapport van [naam 4] merkt Allianz op dat [naam 1] oude en gedateerde literatuur gebruikt en verwijst naar een multidisciplinaire richtlijn uit 1995 terwijl de laatste versie daarvan in 2008 is verschenen. Aan deze vaststelling verbinden [naam 4] en Allianz geen conclusies. Bij gebrek daaraan kan de rechtbank niet vaststellen dat het gebruik van oudere literatuur en bedoelde richtlijn tot onjuiste, niet verdedigbare conclusies heeft geleid. Ook hier is daarom geen sprake van een zwaarwegend bezwaar op grond waarvan het rapport van [naam 1] terzijde moet worden gesteld.
5.39.
Tot slot vraagt Allianz aandacht voor de lage Delta-V die in het rapport van OAN is berekend en uit zij kritiek op het feit dat [naam 1] de nieuwste literatuur van Wismans over de geringe risico’s op whiplash bij een lagere Delta-V dan 10 km/u niet in acht heeft genomen. Ook dat levert geen zwaarwegende grond op die meebrengt dat het rapport van [naam 1] terzijde moet worden gesteld. Allianz heeft [naam 1] naar aanleiding van zijn conceptrapport namelijk een nadere vraag over dit punt gesteld (vraag 2). [naam 1] heeft daar – samengevat – op geantwoord dat de gegevens uit de eerdere literatuur van Wismans hem betrouwbaarder over komen en dat hij als neuroloog de wetenschappelijke merites van het door Allianz aangehaalde artikel niet helemaal kan beoordelen. Wat daar ook van zij, het maakt het rapport van [naam 1] niet intern inconsistent of onbegrijpelijk.
Slotsom
5.40.
De uitkomst van dit alles is dat de door Allianz verzochte verklaring voor recht dat het rapport van [naam 1] niet als bindend uitgangspunt in de schaderegeling tussen partijen kan gelden in deze deelgeschilprocedure moet worden afgewezen.
5.41.
Een aantal van de door Allianz tegen het rapport van [naam 1] aangevoerde bezwaren kunnen aanleiding geven om hem daarover nadere vragen te stellen en zijn niet reeds bij voorbaat aan te merken als van iedere grond ontbloot (dit betreft de onderwerpen die in deze beschikking in de alineanummers 5.23, 5.28 en 5.31 zijn vermeld). Deze bezwaren zijn anderzijds niet zodanig evident dat de rechtbank zonder dat deskundige [naam 1] zich daarover (nader) heeft uitgelaten in deze deelgeschilprocedure kan vaststellen dat het rapport van [naam 1] onvoldoende deugdelijk is en daarom partijen niet kan binden.
5.42.
De rechtbank geeft partijen in overweging om buiten rechte alsnog tot een vergelijk te komen om de deskundige over, meer specifiek de hiervoor genoemde onderwerpen, nadere concrete vragen te stellen. Het alternatief kan slechts zijn dat de meest gerede partij alsnog op de kortst mogelijke termijn een bodemprocedure aanhangig maakt.
Het voorschot op de (letsel)schade van [verweerder]
5.43.
[verweerder] maakt aanspraak op een tussentijds voorschot op de schadevergoeding die Allianz aan hem moet betalen van € 30.000. Hij legt daaraan ten grondslag dat het bedrag van € 92.710 dat hij van Allianz heeft ontvangen ruimschoots lager is dan de schade die hij inmiddels door het ongeval heeft geleden. [verweerder] stelt dat hij als gevolg van het ongeval klachten heeft waardoor hij niet kan werken en dat hij geen recht op een uitkering heeft. Hierdoor leidt hij sinds het ongeval een inkomstenverlies van € 6.000 bruto per maand.
5.44.
Allianz spreekt tegen dat er plaats is voor een aanvullend voorschot, omdat:
[verweerder] vooralsnog niet heeft aangetoond dat er (juridisch) causaal verband staat tussen zijn klachten en het ongeval en ook niet heeft aangetoond dat die klachten leiden tot beperkingen die op hun beurt leiden tot arbeidsongeschiktheid;
het verdienvermogen van [verweerder] onvoldoende duidelijk is;
er geen duidelijkheid bestaat over de hypothetische situatie zonder ongeval omdat [verweerder] voor het ongeval al met medische problematiek kampte die in die hypothetische situatie tot problemen bij het uitvoeren van zijn werk zou hebben geleid.
5.45.
De rechtbank oordeelt dat er op dit moment onvoldoende gegevens zijn om aan [verweerder] een aanvullend voorschot te kunnen toekennen. Zij licht dit toe als volgt.
5.46.
De aard van de deelgeschilprocedure brengt mee dat de deelgeschilrechter zoveel mogelijk uitdrukkelijk en zonder voorbehoud oordeelt. Dit betekent dat op basis van de stukken die nu in het dossier zitten moet kunnen worden vastgesteld dat [verweerder] aanspraak heeft op schadevergoeding die de al door Allianz betaalde voorschotten van in totaal
€ 92.710 (in voldoende mate) overstijgt.
5.47.
De enige schadepost die [verweerder] stelt is zijn verlies aan arbeidsvermogen. De rechtbank moet daarom op basis van de stukken in het dossier de vraag beantwoorden of op dit moment voldoende duidelijk is dat [verweerder] als gevolg van het ongeval klachten heeft waardoor hij tot op heden, of in elk geval lange tijd, niet kon werken.
5.48.
Als uitgangspunt geldt dat de stelplicht en – in voorkomend geval – de bewijslast van het oorzakelijk (causaal) verband tussen het ongeval en de klachten (en, uiteindelijk, de schade) in beginsel op [verweerder] rust. Daarbij mogen aan het te leveren bewijs geen al te hoge eisen worden gesteld, in die zin dat het ontbreken van een specifieke medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg hoeft te staan aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is. Tot op zekere hoogte komt het immers voor risico van de aansprakelijke partij dat het slachtoffer van een verkeersongeval daardoor ook klachten kan ondervinden die zich slechts in beperkte mate lenen voor objectivering. Het gaat niet om medische maar om juridische causaliteit.
5.49.
[verweerder] stelt niet dat er een specifieke medisch aantoonbare verklaring voor zijn klachten is en daarvan blijkt ook niet uit het rapport van [naam 1] . Volgens vaste rechtspraak moet in een dergelijk geval het causaal verband tussen het gestelde verlies aan arbeidsvermogen en het ongeval aan de hand van de volgende gezichtspunten worden beoordeeld:
de geuite klachten dienen reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven te zijn, wat doorgaans het geval is bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten;
[verweerder] had de klachten voor het ongeval niet,
de klachten kunnen op zich door het ongeval worden verklaard,
een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt,
de aard, ernst en duur van de aannemelijke beperkingen die uit de klachten voortvloeien.
5.50.
Hiervoor heeft de rechtbank geoordeeld dat de rechtbank of partijen naar aanleiding van een aantal punten van kritiek van Allianz op het rapport van [naam 1] hem om een nadere toelichting kunnen vragen. De vertraging in de schadeafwikkeling die daardoor ontstaat mag niet voor rekening en risico van [verweerder] komen. De rechtbank neemt daarom bij de beoordeling van het causaal verband tussen het ongeval en de klachten van [verweerder] in het kader van de beantwoording de vraag of [verweerder] een tussentijds voorschot moet worden toegekend, het rapport van [naam 1] tot uitgangspunt. Dat leidt er echter niet toe dat in dit stadium van het bestaan van dat causaal verband kan worden uitgegaan, omdat er onvoldoende informatie is om tot het oordeel te kunnen komen dat [verweerder] de klachten voor het ongeval niet had. De rechtbank licht dit toe als volgt.
5.51.
Dat [verweerder] de klachten voor het ongeval niet had kan niet alleen op basis van het woord van [verweerder] worden aangenomen. Het ligt daarom op zijn weg om zijn stelling dat het zo is te staven. Dat kan met medische informatie, maar ook met andere stukken waaruit kan worden afgeleid de klachten voor het ongeval niet had. Het laatste kan bijvoorbeeld met gegevens waaruit blijkt dat [verweerder] in de jaren voor het ongeval bij het uitoefenen van zijn werk niet werd belemmerd door klachten aan de nek of aan de linkerarm of -schouder (de aan de hartproblematiek van [verweerder] toe te rekenen klachten niet meegerekend).
5.52.
In de regel verstrekt de benadeelde zijn medische voorgeschiedenis van 2 jaar voor het ongeval. Indien het om klachten zonder specifieke medisch aantoonbare verklaring gaat kan een relevante medische voorgeschiedenis rechtvaardigen dat de medische informatie wordt overgelegd die verder teruggaat dan 2 jaar voor het ongeval. Daarvan is in dit geval sprake. Een proportionele termijn die in dit geval aangewezen is bedraagt 5 jaar voorafgaande aan het ongeval. Uit de niet ter discussie staande delen van het rapport van [naam 1] blijkt namelijk dat [verweerder] degeneratieve afwijkingen aan zijn nekwervels en een nekhernia (hernia nuclei pulposus) heeft en dat er als gevolg van die nekhernia mogelijk sprake is geweest van een radiculair syndroom. Ook volgt uit dat rapport dat de degeneratieve afwijkingen de meest waarschijnlijke oorzaak van de nekhernia is.
5.53.
De beschikbare medische informatie over [verweerder] gaat niet verder terug dan 14 maanden voor het ongeval, namelijk tot 28 april 2020. [verweerder] stelt dat hij geen medische informatie over de jaren daarvoor kan verstrekken omdat hij van 2010 t/m 2018 in België woonde, hij toen geen vaste huisarts had en België niet zoiets als een huisartsenjournaal kent. De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
5.54.
Van [verweerder] kan niet worden verlangd dat hij stukken overlegt die er niet zijn, maar dat neemt niet weg dat hij zijn stellingen gemotiveerd moet onderbouwen. Het ligt daarom op zijn weg om stukken te overleggen waaruit blijkt dat huisartsen in België geen documentatie bijhouden. Daarbij komt dat uit het rapport van [naam 1] blijkt dat [verweerder] naar eigen zeggen in 2015 éénmaal een huisarts heeft bezocht. Dat brengt mee dat van [verweerder] mag worden verlangd dat hij een verklaring van die huisarts verstrekt waarin deze het gestelde bezoek en de reden daarvoor bevestigt en ook dat [verweerder] die huisarts daarna niet meer heeft bezocht, althans niet voor klachten aan de nek of aan de linkeram en -schouder. Indien hem dat niet lukt, ligt het op de weg van [verweerder] om gemotiveerd te onderbouwen dat hij al datgene heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem mag worden verwacht om die verklaring te krijgen.
5.55.
[verweerder] heeft dat tot nog toe niet gedaan en heeft ook niet afdoende onderbouwd dat hij in de jaren voor het ongeval bij het uitoefenen van zijn werk niet werd belemmerd door klachten aan zijn nek- of linker schouder en arm. Onduidelijk is namelijk in hoeverre de omzet die [verweerder] met zijn Nederlandse onderneming heeft behaald is gerealiseerd met de arbeid van [verweerder] . Dit komt omdat [verweerder] tegenover de schadebehandelaar van Allianz heeft verklaard dat hij in de periode van mei tot en met september 2020 als gevolg van een hartoperatie niet heeft gewerkt en [naam 1] in zijn rapport heeft genoteerd dat [verweerder] als gevolg van die hartoperatie van mei tot september 2020 arbeidsongeschikt was. Uit de analyse van [naam 5] blijkt dat [verweerder] in die periode met zijn onderneming wel omzet realiseerde. Volgens die analyse is die omzet in die periode minimaal gelijk aan - of zelfs hoger dan - de gemiddelde omzetten per maand die werden gerealiseerd in de andere periodes en zijn in de jaarcijfers geen kosten van derden voor het inhuren voor derden in die periode verwerkt. Dit roept de vraag of de omzet in andere periodes waarin [verweerder] blijkens de administratie geen derden heeft ingehuurd, alleen met arbeid van [verweerder] is gerealiseerd. Het ligt daarom op de weg van [verweerder] om een afdoende verklaring voor de voormelde bevindingen van [naam 5] te geven en bij gebrek daaraan kan niet worden aangenomen dat de omzet in andere periodes alleen met de arbeid van [verweerder] is gerealiseerd. Die verklaring heeft [verweerder] niet, althans niet afdoende gegeven. Ter zitting stelde [verweerder] weliswaar dat hij al twee weken na zijn operatie (een dotterprocedure in mei 2020) weer is gaan werken maar hij heeft dat niet met stukken onderbouwd. Die onderbouwing mag wel van [verweerder] worden verwacht omdat hij eerder anders verklaarde, dan wel geen gebruik maakte van eerdere mogelijkheden om de genoteerde verklaringen te corrigeren.
5.56.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank op basis van de stukken die zich op dit moment in het dossier bevinden niet kan vaststellen dat [verweerder] de klachten voor het ongeval niet had. De rechtbank kan daarom ook niet vaststellen dat er als gevolg van het ongeval sprake is van verlies aan arbeidsvermogen en dat [verweerder] aanspraak heeft op een hogere schadevergoeding dan de al betaalde voorschotten van € 92.710. De rechtbank wijst het verzoek van [verweerder] om een tussentijds nader voorschot op zijn schade daarom af.
Het voorschot op de buitengerechtelijke kosten van de advocaat
5.57.
[verweerder] verzoekt de rechtbank om hem een tussentijds voorschot op de kosten van zijn advocaat van € 20.000 toe te kennen. De rechtbank wijst dat verzoek bij gebrek aan een voldoende onderbouwing af en licht dat toe als volgt.
5.58.
Uitgangspunt is dat een slachtoffer van een ongeval jegens de aansprakelijke partij recht heeft op vergoeding van de redelijke kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, verleend door een advocaat van zijn keuze. Of buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen, wordt uiteindelijk bepaald door het antwoord op de vraag of is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Dit vereist dat in de gegeven omstandigheden het maken van de kosten redelijk is en de omvang van de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk is om vergoeding van de schade te verkrijgen.
5.59.
In de praktijk worden de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand veelal op basis van ingediende declaraties rechtstreeks door de verzekeraar van de aansprakelijke partij aan de rechtsbijstandverlener van het slachtoffer vergoed, maar die werkwijze is niet verplicht. Wel is het zo dat het slachtoffer, als de partij die aanspraak op vergoeding van kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand maakt, feiten dient te stellen waaruit volgt dat de gestelde kosten zijn gemaakt en dat deze aan de voormelde dubbele redelijkheidstoets voldoen en om die feiten te bewijzen indien de wederpartij die tegenspreekt (hoofdregel van art. 150 Rv). Dit brengt mee dat het slachtoffer de door hem gestelde kosten van zijn advocaat in ieder geval met een urenspecificatie van de buitengerechtelijke werkzaamheden van zijn advocaat dient te onderbouwen.
5.60.
[verweerder] heeft in deze procedure geen urenspecificatie van mr. Kara overgelegd. Bij gebrek daaraan kan de rechtbank niet vaststellen dat de redelijke kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand het al door Allianz vergoede bedrag van € 15.208,80 (exclusief het voorschot op de kosten van het deelgeschil) duidelijk te boven gaat. De stelling van [verweerder] dat hij al bij het eerste kort geding een urenverantwoording van zijn advocaat heeft gezonden waaruit blijkt dat zijn advocaat destijds al voor meer dan € 10.000 aan kosten had gemaakt, leidt niet tot een ander oordeel. Ten eerste heeft Allianz inmiddels ruim meer dan € 10.000 vergoed. Ten tweede heeft [verweerder] die urenverantwoording niet in deze procedure overgelegd maar wel het deel van de pleitnota van Allianz in dat kort geding met haar bezwaren tegen die urenverantwoording en stelt [verweerder] niet dat en waarom die bezwaren ongegrond zijn. Ten derde is onduidelijk waaruit de werkzaamheden van mr. Kara sinds het laatste kort geding hebben bestaan.
5.61.
Het verwijt van [verweerder] dat Allianz zich verschuilt achter de mededeling dat slechts recht zou bestaan op de door de rechtbank vastgestelde proceskosten en dat [verweerder] daarmee genoegen moet nemen, volgt de rechtbank niet. De kosten van werkzaamheden die mr. Kara in verband met de door [verweerder] aanhangig gemaakte kort gedingen heeft verricht vallen onder de regels voor proceskosten en komen niet voor vergoeding als buitengerechtelijke kosten in aanmerking (art. 241 Rv jo. art. 6:96 lid 3 BW). Dat het eerste kort geding met een vaststellingsovereenkomst is beëindigd maakt dat niet anders. Niet gesteld is namelijk dat partijen daarbij een van die wettelijke regeling afwijkende afspraak hebben gemaakt. Indien en voor zover [verweerder] meent dat mr. Kara werkzaamheden heeft verricht die buiten de verrichtingen vallen waarvoor de regels over de proceskosten gelden, is het aan [verweerder] om dat te stellen en had hij dat gezien de tegenspraak van Allianz moeten onderbouwen. Dat heeft [verweerder] niet gedaan.
5.62.
[verweerder] heeft verder gesteld dat mr. Kara in 2023 een deel van de door Allianz aan hem betaalde voorschotten op de buitengerechtelijke kosten van € 7.700 aan [verweerder] heeft doorbetaald. Dit leidt ook niet tot een ander oordeel. Die doorbetaling door mr. Kara kan niet meebrengen dat Allianz dezelfde kosten nogmaals moet vergoeden.
5.63.
Dit alles leidt tot afwijzing van het verzochte aanvullend voorschot op de kosten van de advocaat van [verweerder] .
De buitengerechtelijke kosten van [naam 7] en [naam 6]
5.64.
[verweerder] wil dat Allianz de kosten van [naam 7] (Schipper & co) en [naam 6] vergoed. Hij heeft niet gespecificeerd om welke kosten dat gaat, maar spreekt het uitgangspunt van Allianz dat het gaat om een rekening van € 7.500 exclusief btw van [naam 7] en een rekening van [naam 6] van € 3.500 niet tegen. Ook de rechtbank neemt dat daarom tot uitgangspunt.
5.65.
Allianz spreekt tegen dat zij die kosten moet vergoeden omdat die kosten volgens haar niet voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets.
5.66.
De rechtbank wijst het verzoek tot betaling van de kosten van [naam 7] en het verzoek tot betaling van de kosten van [naam 6] elk toe tot het bedrag van € 1.500. De rechtbank licht dit toe als volgt.
5.67.
De kosten van [naam 7] en [naam 6] komen voor vergoeding in aanmerking als zij voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daarvan is sprake indien in de gegeven omstandigheden het maken van de kosten redelijk is en de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om de schade vast te stellen die [verweerder] door het ongeval lijdt.
5.68.
Als de partij die aanspraak maakt op vergoeding van de kosten dient [verweerder] feiten te stellen waaruit volgt dat de kosten die [naam 7] en [naam 6] in rekening hebben gebracht aan die vereisten voldoen en om die feiten te bewijzen indien Allianz die tegenspreekt (hoofdregel van art. 150 Rv).
a. De kosten van [naam 7]
5.69.
Niet ter discussie staat dat [naam 7] op 23 juli 2023 meerdere e-mails heeft verzonden waarin zij diverse vragen van Allianz heeft beantwoord en waarbij zij een groot aantal financiële stukken van de onderneming van [verweerder] heeft toegezonden, waaronder de door haar opgemaakte jaarrekeningen over 2021 en 2022 en de aangiftes voor de inkomstenbelasting over die jaren.
5.70.
Anders dan Allianz is de rechtbank van oordeel dat het redelijk was dat [verweerder] die vragen door [naam 7] liet beantwoorden en haar die stukken liet versturen in plaats van dat zelf te doen. Allianz heeft namelijk [verweerder] te nemen zoals hij is en [verweerder] is weliswaar een ondernemer maar vooral een man die gewend is met zijn handen te werken. Dat volgt ook uit het rapport van de schadebehandelaar van Allianz, waarin staat dat de opdrachten aan [verweerder] volledig telefonisch of per Whatsapp gaan, met vaak een korte tijd tussen het telefoontje van de opdrachtgever en de werkzaamheden. Dit in aanmerking nemend was het redelijkerwijs noodzakelijk dat [verweerder] [naam 7] inschakelde voor het beantwoorden van de vragen van Allianz en het verzamelen en versturen van stukken naar Allianz. Omdat het tegendeel niet is gesteld mag namelijk worden aangenomen dat het uurtarief van [naam 7] lager is dan dat van mr. Kara. De omstandigheid dat [naam 7] niet alle vragen naar tevredenheid van Allianz heeft beantwoord, neemt niet weg dat haar werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat Allianz de redelijke kosten daarvan moet vergoeden.
5.71.
De kosten voor het opmaken van de aangiftes inkomstenbelasting komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat ze niet kunnen worden aangemerkt als kosten die buiten rechte zijn gemaakt om de schade vast te stellen. [verweerder] diende namelijk sowieso die aangiftes te doen.
5.72.
Dat ligt anders met de kosten die zijn gemoeid met het opmaken van de jaarrekeningen over 2021 en 2022. Allianz heeft namelijk [verweerder] uitdrukkelijk om de jaarrekeningen over 2021 en 2022 gevraagd. Dat jaarcijfers nodig waren voor de aangiftes inkomstenbelasting over die jaren, betekent niet zonder meer dat het ook nodig was om een jaarrekening op te stellen waarin die jaarcijfers zijn verwerkt. De kosten die louter met die werkzaamheden gemoeid waren, voldoen naar het oordeel van de rechtbank daarom aan de dubbele redelijkheidstoets.
5.73.
Omdat [verweerder] niets over de overige werkzaamheden van [naam 7] heeft gesteld kan de rechtbank niet vaststellen dat de kosten daarvan buitengerechtelijke kosten zijn die aan de dubbele redelijkheidstoets voldoen.
5.74.
Een specificatie van de met de werkzaamheden van [naam 7] gemoeide tijd en het uurtarief van [naam 7] ontbreekt. Bij gebrek daaraan kan de rechtbank voor de onder 5.70 en 5.72 bedoelde werkzaamheden van [naam 7] niet meer toewijzen dan wat op basis van een voorzichtige inschatting voor die werkzaamheden redelijk is. Dat bedrag schat de rechtbank op € 1.500, exclusief btw. Het verzoek tot betaling van de kosten van [naam 7] wordt daarom tot dit bedrag toegewezen.
b. De kosten van [naam 6]
5.75.
[naam 6] heeft in opdracht van [verweerder] gerapporteerd over de verdiensten van [verweerder] . Dat zijn geen werkzaamheden die een ondernemer gewoonlijk laat verrichten. Anders dan Allianz meent kunnen de daaraan verbonden kosten dan ook niet worden aangemerkt als kosten die behoren tot de onderneming van [verweerder] .
5.76.
Niet ter discussie staat dat [verweerder] over het rapport van [naam 5] beschikte voordat hij opdracht aan [naam 6] gaf. Dit brengt mee dat de werkzaamheden van [naam 6] die redelijkerwijs noodzakelijk waren zich beperken tot de werkzaamheden die verband houden met het weerleggen van in het rapport van [naam 5] vermelde bevindingen, het beantwoorden van [naam 5] gestelde vragen of het op een relevant punt aanvullen van de bevindingen van [naam 5] .
5.77.
In zijn rapport heeft [naam 6] gereageerd op bevindingen van [naam 5] die er op zouden wijzen dat [verweerder] na het ongeval nog werkzaamheden heeft verricht. Hij heeft daarin uiteengezet dat de factuur die [verweerder] verzond voor werkzaamheden in de week na het ongeval (week 27) het gevolg is van een administratieve vergissing en in werkelijkheid betrekking had op werkzaamheden voor het ongeval (in week 26), dat de werkzaamheden van [verweerder] door een ander zijn overgenomen en dat de in het tweede half jaar van 2021 behaalde omzet is gebaseerd op factuur van voor het ongeval (over week 23). Dit zijn werkzaamheden die redelijkerwijs noodzakelijk waren en Allianz dient de redelijke kosten daarvan te vergoeden. Bij de bepaling van de hoogte van die kosten mag in aanmerking worden genomen dat [naam 6] zijn uiteenzetting over de factuur over week 27 baseerde op een brief van [naam 7] van 26 april 2023 en dat zijn werkzaamheden op dat punt zich beperkten tot het samenvatten van die brief.
5.78.
Verder heeft [naam 6] in zijn rapport de verdiensten van [verweerder] over het eerste half jaar van 2021 geanalyseerd. De verdiensten over die periode waren geen onderdeel van het onderzoek van [naam 5] en vormen in zoverre een relevante aanvulling op de eerdere bevindingen van [naam 5] .
5.79.
Zonder nadere toelichting is niet duidelijk dat en waarom de overige werkzaamheden van [naam 6] redelijkerwijs noodzakelijk waren om (na het rapport van [naam 5]) de schade die [verweerder] door het ongeval lijdt vast te stellen. Die nadere toelichting heeft [verweerder] niet gegeven.
5.80.
[verweerder] heeft geen specificatie verstrekt van de tijd die van [naam 6] aan zijn werkzaamheden heeft besteed en ook niet van diens uurtarief. Bij gebrek daaraan kan de rechtbank voor de onder 5.77 en 5.78 bedoelde werkzaamheden van [naam 6] niet meer toewijzen dan wat op basis van een voorzichtige inschatting voor die werkzaamheden redelijk is. De rechtbank schat dat bedrag op € 1.500, exclusief btw en wijst het verzoek tot betaling van de kosten van [naam 6] daarom tot dat bedrag toe.
De kosten van het deelgeschil
5.81.
Het verzoek van [verweerder] om Allianz te veroordelen in de werkelijke proceskosten is ongegrond. In een deelgeschil zijn de regels van over proceskosten namelijk niet van toepassing en dient de rechtbank op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Bij begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren: zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Uit het feit dat Allianz deze deelgeschilprocedure is gestart volgt reeds dat het inroepen van rechtsbijstand redelijk was en Allianz heeft dat ook niet bestreden.
5.82.
De rechtbank begroot de kosten van het deelgeschil van [verweerder] op € 8.649,75 en oordeelt dat Allianz deze kosten aan [verweerder] moet vergoeden. De rechtbank licht dat als volgt toe.
5.83.
De rechtbank hanteert bij haar begroting een uurtarief van € 275 exclusief btw (€ 332,75 inclusief btw). Niet ter discussie staat namelijk dat mr. Kara dit uurtarief hanteert en gelet op de ingewikkeldheid van de zaak komt dat uurtarief de rechtbank niet bovenmatig voor. Dat geldt ook als mr. Kara geen gespecialiseerd letselschade (LSA) advocaat is, zoals Allianz onweersproken heeft gesteld.
5.84.
Volgens mondelinge opgave van mr. Kara heeft hij 10 uren besteed aan het bestuderen van het verzoekschrift. Gelet op de omvang van het verzoekschrift (39 pagina’s en 53 bijlagen) komt dit de rechtbank niet bovenmatig voor, ook als rekening wordt gehouden met de snelheid, efficiëntie en specialisatie die op grond het gehanteerde uurtarief van een advocaat mag worden verwacht.
5.85.
Verder heeft mr. Kara volgens zijn mondelinge opgave in totaal 11 uren besteed aan het verweerschrift tevens tegenverzoek (inclusief 8 uren voor de e-mail van 14 oktober 2024, die als in het verweerschrift herhaald en ingelast moet worden beschouwd). Gelet op de snelheid en efficiëntie die op basis van het door de advocaat gehanteerde tarief mag worden verwacht en de complexiteit van het geschil is de rechtbank van oordeel dat die opgegeven tijdsbesteding bovenmatig is. De rechtbank matigt deze daarom tot 8 uur.
5.86.
Naar eigen waarneming van de rechtbank bedroeg de tijd die mr. Kara aan de zitting besteedde 2 uur. De reistijd voor en na de zitting begroot de rechtbank in totaal op 6 uur.
5.87.
Het vorenstaande leidt tot een begroting van de door mr. Kara aan het deelgeschil bestede tijd op 26 uur (10 + 8 + 2 + 6).
5.88.
Het door [verweerder] betaalde griffierecht bedraagt € 331.
5.89.
Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank de kosten van het deelgeschil van [verweerder] begroot op € 8.982,50 (26 x 332,75 = € 8.651,50 + € 331).
5.90.
Allianz heeft in haar hoedanigheid van aansprakelijkheidsverzekeraar namens haar verzekerde aansprakelijkheid erkend. De rechtbank wijst daarom het verzoek van [verweerder] om Allianz in de kosten van het deelgeschil te veroordelen toe tot het bedrag van € 5.982,50, het verschil tussen de kosten van het deelgeschil en het door Allianz betaalde voorschot daarop van € 3.000.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst het verzoek van Allianz af,
6.2.
veroordeelt Allianz tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 1.500 te vermeerderen met btw, op de kosten van mevrouw [naam 7] (Schipper & Co),
6.3.
veroordeelt Allianz tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 1.500 te vermeerderen met btw, op de kosten van [naam 6] ,
6.4.
begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv aan de zijde van [verweerder] op
€ 8.982,50 (inclusief 21% btw en griffierecht) en veroordeelt Allianz tot betaling van
€ 5.982,50 op die kosten aan [verweerder] ;
6.5.
wijst af hetgeen [verweerder] meer of anders heeft verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.E. Molenaar en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.
2515 / 3152