ECLI:NL:RBROT:2025:3518
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake gezinsbijslag met betrekking tot Belgische en Nederlandse uitkeringen
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 maart 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster behandeld. Verzoekster, die met haar vier kinderen in Nederland woont en een bijstandsuitkering ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van 9 september 2024. Dit besluit betreft de hoogte van de aanvulling op de gezinsbijslag die zij ontvangt, welke is gebaseerd op het recht van haar partner die in België werkt. De SVB heeft de aanvulling berekend op € 6.295,78 voor het jaar 2023. Verzoekster betwist echter dat zij haar bezwaar telefonisch heeft ingetrokken, zoals de SVB stelt. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen bewijs is dat verzoekster daadwerkelijk het bezwaar heeft ingetrokken en neemt aan dat er een lopende bezwaarprocedure is.
De voorzieningenrechter onderzoekt vervolgens of er sprake is van een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening. Hoewel verzoekster stelt dat zij in financiële nood verkeert, concludeert de voorzieningenrechter dat er geen acute financiële problemen zijn en dat het verzoek om voorlopige voorziening om die reden moet worden afgewezen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat er geen evident onrechtmatig besluit is en het bestreden besluit niet in strijd is met de wet. De uitspraak benadrukt het belang van connexiteit in bezwaarprocedures en de noodzaak van schriftelijke bevestiging bij intrekking van bezwaren.